ECLI:NL:RBUTR:2006:AY5353

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
1 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
215863 / KG ZA 06-688
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • G.A.M.E. van der Burg-van Geest
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating van leerling tot reformatorische school en de uitleg van toelatingsnormen

In deze zaak vorderen eisers, de ouders van Th, dat hun zoon wordt toegelaten tot het Hoornbeeck College, een school op reformatorische grondslag. De voorzieningenrechter oordeelt dat de school het recht heeft om een toelatingsbeleid te voeren dat is gebaseerd op de uitleg van religieuze toelatingsnormen, die zijn vastgelegd in de statuten van de school. De ouders zijn belijdend lid van de Protestantse Kerk in Nederland, maar de school hanteert strikte toelatingscriteria die zijn gericht op het handhaven van haar reformatorische identiteit. De school heeft Th geweigerd op basis van een aantal punten waarop de ouders niet voldoen aan de identiteitsverklaring van de school, waaronder het bezit van een televisie en de levensstijl van het gezin. De voorzieningenrechter stelt vast dat de school in haar recht staat om deze normen te handhaven en dat de ouders niet kunnen worden toegelaten, ondanks hun bewering dat zij aan de formele toelatingseisen voldoen. De rechter wijst de vordering van de ouders af en veroordeelt hen in de kosten van de procedure. De uitspraak benadrukt de vrijheid van onderwijs en de mogelijkheid voor bijzondere scholen om hun eigen toelatingsbeleid te bepalen, zolang dit in overeenstemming is met de wet.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 215863 / KG ZA 06-688
Vonnis in kort geding van 1 augustus 2006
in de zaak van
[eisers],
in hun hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigers van
TH,
wonende te [woonplaats],
eisers,
procureur mr. G. de Gelder,
tegen
de vereniging
VERENIGING VOOR VOORTGEZET ONDERWIJS
OP REFORMATORISCHE GRONDSLAG,
zetelende te Amersfoort,
gedaagde,
procureur mr. P.J. den Boef.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van eisers
- de pleitnota van gedaagde.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Eisers zijn sinds 1 mei 2004 belijdend lid van de Protestantse Kerk in Nederland (hierna: PKN). Voor het ontstaan van dit door fusie ontstane kerkgenootschap, waren zij lid van de Hervormde Gemeente op Gereformeerde Grondslag te Veenendaal.
De zoon van eisers, Th, is dooplid van de PKN.
2.2. Th heeft onderwijs genoten op de reformatorische basisschool Johannes Calvijn te Veenendaal en nadien op het Ichthus College te Veenendaal. Het Ichthus College gaat uit van de stichting voor Voortgezet Onderwijs op Reformatorische Grondslag in Veenendaal en omstreken. Th wenst in het najaar 2006 de opleiding voor onderwijs-assistent te volgen bij het Hoornbeeck College te Amersfoort.
2.3. Gedaagde verzorgt in het door haar bestuurde opleidingscentrum, het Hoornbeeck College te Amersfoort, opleidingen voor het middelbaar beroepsonderwijs, waaronder ook de door Th gewenste opleiding.
2.4. De statuten van gedaagde vermelden als grondslag en doel:
“artikel 2
De grondslag der vereniging is Gods Woord, zoals dit wordt beleden in de Drie
Formulieren van Enigheid, zoals deze zijn vastgesteld in de Nationale Synode, gehouden
te Dordrecht in de jaren zestienhonderdachttien/zestienhonderdnegentien, met
handhaving van de statenvertaling.
artikel 3
De vereniging onderschrijft onvoorwaardelijk en geheel de Heilige Schrift als het
onfeilbaar Woord van God alsmede de daarop gegronde Drie Formulieren van Enigheid.
Zij handhaaft het gebruik van de statenvertaling als de getrouwe overzetting van de
Heilige Schrift uit de oorspronkelijke talen, zoals deze tot stand gekomen is volgens het
besluit van de in artikel 2 genoemde synode.
artikel 4
De vereniging stelt zich ten doel het verstrekken van voortgezet onderwijs als bedoeld
in de Wet op het Voortgezet Onderwijs, overeenkomstig de in artikel 2 genoemde
grondslag.
artikel 4a
De vereniging stelt zich voorts ten doel het verstrekken van beroepsonderwijs in de zin
van de Wet educatie en beroepsonderwijs, overeenkomstig de in artikel 2 genoemde
grondslag.”
2.5. De door gedaagde uitgegeven Informatiegids 2005-2006 bevat een hoofdstuk
“identiteit”, waarin de grondslag van de vereniging en de visie van het college worden weergegeven. Daarbij is vermeld dat de identiteit van de school nader is uitgewerkt in een identiteitsverklaring, die de ouders en de student bij de inschrijving dienen te ondertekenen en die deel uitmaakt van de te sluiten onderwijsovereenkomst. In principe worden tot het Hoornbeeck College toegelaten de kinderen van ouders, die belijdend en kerkelijk meelevend lid zijn van de in artikel 6 lid 2 van de statuten van de vereniging genoemde kerken. Genoemd artikel vermeldt de Gereformeerde Gemeenten, de Nederlands Hervormde Kerk, de Gereformeerde Gemeenten in Nederland, de Oud Gereformeerde Gemeenten in Nederland, de Christelijk Gereformeerde Kerken of andere gemeenten, zulks naar het oordeel van het bestuur.
De Informatiegids vermeldt voorts:
“Elke toelating wordt geacht te geschieden onder de voorwaarde dat de student en zijn
ouders of verzorgers niet alleen de doelstellingen en de uitgangspunten van de
instelling respecteren, maar deze ook van harte onderschrijven. Van de ouders wordt
voorts verwacht dat zij erop toezien dat de student de bepalingen uit de onderwijs-
overeenkomst en het studentenstatuut nakomt.
De toelating wordt verzorgd door een toelatingscommissie, waarvan de leden worden
benoemd door het bestuurscollege. Bij afwijzing kan belanghebbende tegen de
beslissing bezwaar aantekenen bij een beroepscommissie.”
2.6. De identiteitsverklaring vermeldt de grondslag en het doel van de instelling zoals hiervoor onder 2.4 is weergegeven. Zij vermeldt voorts dat in principe worden toegelaten de kinderen van ouders die belijdend en kerkelijk meelevend lid zijn van een van de volgende kerkverbanden:
- Gereformeerde Gemeenten;
- Hersteld Nederlands Hervormde Kerk;
- Hervormde Gemeenten op gereformeerde grondslag (PKN);
- Gereformeerde Gemeenten in Nederland;
- Oud Gereformeerde Gemeenten in Nederland;
- Christelijke Gereformeerde Kerken (Bewaar het Pand).
Voorts vermeldt zij onder meer nog dat “Elke toelating wordt geacht te geschieden onder de voorwaarde dat de student en zijn ouders of verzorgers achter de doelstellingen en de identiteit van de instelling staan.”
Tenslotte vermeldt zij:
“(…) Het voorgaande betekent, dat een levensbeschouwelijk gedrag wordt voorgestaan
en in het onderwijs aan de studenten overgedragen, dat onder meer de volgende
kenmerken heeft:
a. op zondag worden – voor zover mogelijk – de beide kerkdiensten bijgewoond; deze dag wordt ook voor het overige op betamelijke wijze en overeenkomstig Zondag 38 van de Heidelbergse Catechismus ingevuld;
b. kleding, haardracht en overige persoonlijke uitingen en gedragingen zijn zodanig, dat het Bijbelse onderscheid tussen man en vrouw wordt bewaard en tot uitdrukking gebracht;
c. moderne lectuur, muziekuitingen en massamedia worden kritisch beoordeeld en zonodig afgewezen; het gebruik van televisie en open internet in de gezinnen wordt veroordeeld vanwege het Godonterend en mensverwoestend karakter van veel programma’s en sites;
d. bijbelse gezagsverhoudingen zijn de basis voor de menselijke samenleving. Uit dien hoofde worden medezeggenschapsregelingen, zoals onder meer bedoeld in de Wet Medezeggenschap Onderwijs 1992, afgewezen. Dat staat geenszins overlegvormen met een adviserend karakter ten aanzien van het te voeren beleid in de weg; besluit-vorming heeft echter plaats daar, waar het gezag op Bijbelse gronden berust;
e. evangelisch georiënteerde theorieën, bijeenkomsten en uitingen waarbij persoonlijke bekering als zijnde een eenzijdige daad Gods wordt miskend, worden als zielsmisleidend aangemerkt en afgewezen;
f. bijbelse normen en waarden zijn bepalend voor het functioneren in de samenleving, onder meer in intermenselijke relaties, samenlevingsvormen en ethische opvattingen.”
2.7. Gedaagde heeft eisers een vragenformulier doen toekomen, dat eisers hebben ingevuld. Dit vragenformulier wordt door gedaagde onder meer gebruikt om uit de ingevulde vragenlijst een beeld te krijgen van het al dan niet bestaan van een gemeenschappelijke basis op grond waarvan zij de verantwoordelijkheid voor onderwijs en toerusting kan dragen. Afhankelijk van de gegeven antwoorden kan het bestuur beslissen om ouders uit te nodigen voor een gesprek.
2.8. In het vragenformulier wordt ten aanzien van het onderwerp “Media” het volgende vermeld:
“In de identiteitsverklaring vindt u in de slotalinea onze opvatting over lectuur, muziek en
massamedia als volgt verwoord: moderne lectuur, muziekuitingen en massamedia
worden kritisch beoordeeld en zo nodig afgewezen; het gebruik van televisie en open
internet in de gezinnen wordt veroordeeld vanwege het Godonterend en mensverwoes-
tend karakter van veel programma’s en sites.”
Eisers hebben hierop aangegeven dat het gezin een televisie heeft en een open internet-aansluiting. Als motivering geven zij de volgende toelichting “De eerste stelling onderschrijven wij. Ons zeer beperkte gebruik komt uit deze stelling voort.”
2.9. In het vragenformulier wordt ten aanzien van het onderwerp “Levensstijl” het volgende vermeld:
“Niet alleen de geloofsleer, maar ook de levensstijl maakt een wezenlijk onderdeel uit van
de identiteit van onze school. In de identiteitsverklaring is dit als volgt onder woorden
gebracht: kleding, haardracht en overige persoonlijke uitingen en gedragingen zijn
zodanig, dat het bijbelse onderscheid tussen man en vrouw wordt bewaard en tot
uitdrukking gebracht.
Hoe denkt u over de regels die de school stelt ten aanzien van kleding en haardracht
voor jongens en meisjes?”
Eisers hebben hier aangegeven er wat anders over te denken, maar de regels zeker te zullen respecteren.
2.10. In het vragenformulier wordt ten aanzien van het onderwerp “Medezeggenschapsraad” vermeld:
“Het bestuur hecht veel waarde aan een grote betrokkenheid van personeel, ouders en in
bepaald opzicht ook van studenten bij de gang van zaken rondom de school. Toch heeft
de school op grond van principiële bezwaren ontheffing gekregen van de instelling van
een medezeggenschapsraad. Volgens de voorschriften zou de medezeggenschapsraad
moeten bestaan uit personeelsleden, ouders en studenten en instemmingsrecht krijgen in
besluitvorming die door het bevoegd gezag dient te worden genomen.
Kunt u zich in het standpunt van het bestuur vinden?”
Eisers hebben hierop aangegeven zich niet in dit standpunt te kunnen vinden. Zij stellen het standpunt te respecteren maar achten dit haaks staand op de trits kerk-gezin-school.
2.11. Eisers hebben in het vragenformulier tevens aangegeven dat zij thuis diverse bijbelvertalingen en verklaringen gebruiken en dat de Statenvertaling hierbij leidend is.
2.12. Eisers zijn door gedaagde uitgenodigd voor een gesprek op 13 maart 2006. Bij brief van 14 maart 2006 heeft gedaagde aan eisers te kennen gegeven dat de toelatingscommissie heeft besloten om Th niet toe te laten als student. Daarbij heeft zij vermeld dat de toelatingscommissie de mening is toegedaan dat de opvattingen van eisers en die van bestuur en school over een aantal onderwerpen die van wezenlijke belang worden geacht voor de identiteit van de school, te ver uiteenlopen.
2.13. Eisers hebben bij brief van 21 maart 2006 een verzoek om herziening van de afwijzing ingediend. Daartoe hebben zij onder meer het navolgende aangevoerd:
“Onze keuze voor het Hoornbeeck College werd niet alleen ingegeven door de kwaliteit
van het onderwijs op uw school maar juist ook door het gevoerde beleid ten aanzien van
de identiteit van het onderwijs. Naar onze mening zijn er geen fundamentele verschillen.
Wij hebben verklaard dat wij uw identiteitverklaring onderschrijven. In het toelatings-
gesprek zijn een beperkt aantal accentverschillen aan de orde geweest die grondslag en
doelstelling van de school niet tegenspreken. Omdat het slechts accentverschillen zijn
kunnen wij ons volledig conformeren met het beleid van het bestuur en de school.”
2.14. Eisers hebben op 6 april 2006 een gesprek met de beroepscommissie gevoerd. Bij brief van 10 april 2006 heeft gedaagde aan eisers meegedeeld dat het bestuur geen aanleiding ziet de beslissing van de toelatingscommissie te herzien, “daar het met de beroepscommissie gevoerde gesprek de genoemde divergentie heeft bevestigd”.
2.15. Eisers hebben bij brief van 2 mei 2006 een tweede verzoek om herziening afwijzing ingediend. Gedaagde heeft het verzoek in de bestuursvergadering van 22 mei 2006 besproken en heeft bij brief van 23 mei 2006 aan eisers meegedeeld zich te conformeren aan de beslissing van de beroepscommissie.
2.16. Bij brief van 22 juni 2006 heeft de raadsman van eisers gedaagde verzocht om haar besluit te herzien. In antwoord op dit schrijven heeft de raadsman van gedaagde, bij brief van 4 juli 2006, aan de raadsman van eisers te kennen gegeven dat de levensbeschouwelijke overtuiging van eisers niet ten volle overeenstemt met de doelstelling van de school en dat de standpunten verschillen ten aanzien van het bezit van TV en open internet, de visie van eisers op medezeggenschap, het gebruik van bepaalde bijbelvertalingen en een verschil in levensstijl (bezwaren tegen het dragen van een lange broek door meisjes).
2.17. Eisers hebben hun internetverbinding inmiddels van een Solcon-filter voorzien.
3. Het geschil
3.1. Eisers vorderen - samengevat - gedaagden te bevelen om Th toe te laten als leerling op het Hoornbeeck College en hem aldaar ongestoord onderwijs te laten volgen met ingang van het cursusjaar 2006/2007 op straffe van een dwangsom van EUR 500,-- voor iedere dag dat gedaagde in gebreke blijft aan dit bevel te voldoen.
3.2. Gedaagde voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Vooropgesteld wordt dat de krachtens artikel 23 Grondwet aan instellingen voor bijzonder onderwijs gewaarborgde vrijheid van richting, waaronder gewoonlijk wordt verstaan de keuze van leermiddelen en de aanstelling van hen die onderwijs geven, ook een op religieuze normen gegronde beperking van toelating van leerlingen mogelijk maakt.
Daarbij moet het gaan om een beperking die in overeenstemming is met het toelatingsbeleid dat steunt op de uitleg die de school geeft van de in haar statuten neergelegde toelatings-normen van religieuze aard, die ertoe strekken de religieuze identiteit van de school te handhaven.
De in artikel 23 Grondwet aan het bijzonder onderwijs gewaarborgde vrijheid van richting, weegt zo zwaar dat het aan degene die een instelling van bijzonder onderwijs in stand houdt, in beginsel -behoudens bijzondere omstandigheden- vrijstaat jegens ouders van een kind dat volgens de door die instelling gehanteerde toelatingsnormen van religieuze aard niet voor toelating in aanmerking komt, de door die ouders verlangde toelating te weigeren, ook al hebben die ouders een sterke en op redelijke gronden berustende voorkeur voor het onderwijs dat aan de betrokken instelling wordt gegeven, en ook al is de betrokken instelling de enige die onderwijs van deze richting verzorgt.
4.2. Uit het vorenstaande volgt dat gedaagde een toelatingsbeleid mag voeren dat steunt op de uitleg die zij zelf geeft aan de in haar statuten neergelegde toelatingsnormen van religieuze aard, die ertoe strekken de reformatorische identiteit van de school te handhaven. De identiteitsverklaring moet als een zodanige uitleg worden beschouwd.
4.3. Eisers stellen dat zij en Th aan alle formele vereisten voor toelating voldoen en dat zij de identiteitsverklaring volledig onderschrijven. Er is volgens hen mitsdien geen enkele objectieve reden om Th als student te weigeren. Zij stellen dat er slechts sprake is van enkele accentverschillen en dat gedaagde te ver gaat in de uitleg van haar formele doelstelling door de toelatingsnormen te zeer op te rekken.
Door Th op grond van accentverschillen te weigeren is er, naar eisers hebben aangevoerd, sprake van willekeur en ongelijke behandeling. Het besluit van het bestuur van gedaagde moet als onzorgvuldig worden aangemerkt nu het bestuur na afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet tot een dergelijk besluit heeft kunnen komen.
Eisers wijzen er verder op dat de accentverschillen ook bestaan tussen leerkrachten en andere leerlingen van de school en dat de school geen beleid voert dat consistent is met haar doelstelling.
4.4. Gedaagde betwist niet dat Th aan de formele eisen voor toelating voldoet, doch stelt dat haar weigering voortvloeit uit een individuele afweging op basis van een algehele weging van alle feiten en omstandigheden die in het toelatingsgesprek en het gesprek met de beroepscommissie aan de orde zijn geweest.
Gedaagde voert daarbij aan dat de door eisers op het vragenformulier gegeven antwoorden grond vormden voor de toelatingscommissie om eisers voor een gesprek uit te nodigen en dat uit dat gesprek is gebleken dat eisers op bepaalde punten een andere mening hadden, die afweek van de visie en identiteit van de school. De commissie is op grond van het gevoerde gesprek tot de conclusie gekomen dat er bij eisers vooral sprake was van respecteren van
de standpunten van de school, hetgeen onvoldoende is om toegelaten te worden tot de school. Zij wijst op de brief van 14 maart 2006, waarin als afwijzingsgrond wordt aangevoerd dat de opvattingen van eisers en die van het bestuur over tal van onderwerpen die van wezenlijk belang worden geacht voor de identiteit van de school, te ver uiteenlopen.
Gedaagde stelt verder dat ook uit het gesprek met de beroepscommissie blijkt dat het ten aanzien van tal van onderwerpen bij eisers blijft bij respecteren, doch dat eisers -bij voorbeeld ten aanzien van mediagebruik en levensstijl- de visie van de school niet onvoorwaardelijk en niet van harte onderschrijven. Ten aanzien van theologische thema’s blijft er sprake van een niet onbelangrijk “liggingsverschil”.
Gedaagde betwist dat er sprake is van accentverschillen die niet fundamenteel zijn. Volgens gedaagde gaat het om hoofdzaken die aan de kern van de identiteit van de school raken.
Gedaagde stelt dat aan de hand van een totaalbeeld van alle aanwezige informatie is gewogen of er sprake is van een gedeelde overtuiging en dat die weging heeft plaatsgevonden binnen de kaders van het vastgestelde toelatingsbeleid waarbij een consistente lijn wordt vastgehouden.
4.5. In dit geding is niet geheel duidelijk geworden van welke informatie gedaagde bij haar oordeelsvorming is uitgegaan.
Gedaagde heeft een verslag van het gesprek met de toelatingscommissie en een verslag van het gesprek met de beroepscommissie overgelegd. Eisers hebben echter de inhoud van de overgelegde verslagen, waarvan zij niet eerder dan in dit geding kennis hebben kunnen nemen, niet herkend als een weergave van de gevoerde gesprekken en hebben de inhoud van de overgelegde verslagen betwist. Mitsdien kan er niet zonder meer van worden uitgegaan dat de inhoud van de verslagen de (enige) grondslag voor de beslissing om Th toelating te weigeren vormt. Eisers hebben echter zelf aangevoerd dat de concrete bezwaren die gedaagde aan haar weigering tot toelating ten grondslag heeft gelegd, aan hen kenbaar zijn gemaakt in de brief van de raadsman van gedaagde van 4 juli 2006. Zij hebben ter zitting aangevoerd dat de volgende bezwaren tot de afwijzende beslissing op het verzoek tot toelating van Th hebben geleid: het bezit van TV en open internet, de visie van eisers op medezeggenschap, het gebruik van bepaalde bijbelvertalingen en de levensstijl (bezwaren dragen lange broek door meisjes).
4.6. Op grond van hetgeen eisers zelf hebben gesteld, alsmede het door hen ingevulde vragenformulier staat voldoende vast dat eisers niet voldoen aan hetgeen in de identiteitsverklaring onder de punten b, c en d is opgenomen, in die zin dat het zusje van Th wel eens een broek draagt, dat zij een televisie toestel hebben en dat zij het standpunt van de school met betrekking tot een medezeggenschapsraad respecteren, maar dit haaks achten staan op de trits kerk-gezin-school. De aanvankelijk aanwezige open internetverbinding is thans van een Solcon-filter voorzien. Verder staat vast dat eisers naast de Statenvertaling, die zij wel als leidend beschouwen, diverse andere bijbelvertalingen gebruiken.
4.7. Eisers stellen dat zij de identiteitsverklaring volledig onderschrijven en dat er slechts accentverschillen zijn, doch geoordeeld moet worden dat de vraag of hier sprake is van accentverschillen, dan wel hoofdzaken die de kern van de identiteit van de school raken, moet worden beantwoord aan de hand van de uitleg die de school geeft aan de toelatings-normen van religieuze aard die de strekking hebben om haar reformatorische identiteit te bewaren. Nu de identiteitsverklaring moet worden beschouwd als een uitleg van de in de statuten neergelegde toelatingsnorm kan het niet voldoen aan de daarin opgenomen kernmerken van levensbeschouwelijk gedrag niet worden aangemerkt als “slechts” een accentverschil op grond waarvan geen afwijzing van Th als leerling mag volgen.
4.8. Eisers hebben echter ook aangevoerd dat het bezit van TV voorkomt bij docenten en leerlingen van gedaagde. Gedaagde heeft dit niet weersproken, zodat dit als vaststaand moet worden aangenomen. Gedaagde heeft op dit punt aangevoerd dat zij op het vragenformulier afgaat en dat zij het niet haar taak acht om na te gaan of dit naar waarheid is ingevuld.
4.9. Gezien dit standpunt van gedaagde rijst de vraag of gedaagde –nu zij het niet voldoende acht ter bescherming van de reformatorische identiteit van de school, dat in het gezin van de toe te laten leerling de mening over het Godonterend en mensverwoestend karakter van veel TV-programma’s wordt gedeeld en er vanwege dit karakter verantwoord met het medium televisie wordt omgegaan, maar eist dat men in het geheel niet over een TV-toestel beschikt– zich op dit punt schuldig maakt aan ongelijke behandeling, nu er kennelijk wel leerlingen worden toegelaten uit gezinnen waar men over een televisietoestel beschikt, als daar maar niet openlijk voor uitgekomen wordt.
Voorts kan ook de vraag rijzen of er –indien het gebruik van televisie in de gezinnen van docenten en leerlingen van de school enige verbreiding heeft– nog wel sprake is van een norm die strekt tot handhaving van de reformatorische identiteit van de school.
Het antwoord op deze vragen kan echter vooralsnog in het midden worden gelaten nu eisers met betrekking tot de andere punten waarop zij niet aan de identiteitsverklaring voldoen, niet hebben gesteld –en dit niet is gebleken– dat docenten of leerlingen van de school deze kenmerken van levensbeschouwelijk gedrag evenmin naleven. Ten aanzien van deze kenmerken mist het verwijt van ongelijke behandeling dus feitelijke onderbouwing.
4.10. Voor zover gedaagde haar beslissing om Th niet toe te laten heeft gebaseerd op een theologisch verschil van inzicht tussen eisers en het bestuur van gedaagde, lijkt dit vooralsnog geen juiste grondslag, nu gedaagde niet gemotiveerd heeft weersproken dat eisers hun mening delen met leden van de in de statuten en identiteitsverklaring genoemde kerkgenootschappen en gedaagde evenmin heeft aangegeven dat eisers door hun afwijkende mening de religieuze grondslag zoals die blijkt uit de statuten en identiteitsverklaring niet onderschrijven. Gelijke overwegingen gelden ten aanzien van het gebruik van andere bijbelvertalingen, nu in de identiteitsverklaring niet valt te lezen dat deze in het geheel niet gebruikt mogen worden, doch slechts dat uitgegaan moet worden van de statenvertaling als de getrouwe overzetting van de Heilige schrift uit de oorspronkelijke talen, hetgeen eisers ook doen.
4.11. Nu eisers echter op een aantal punten niet voldoen aan de religieuze toelatings-norm zoals gedaagde deze heeft uitgelegd in de identiteitsverklaring kan niet gezegd worden dat het bestuur van gedaagde de beslissing om Th niet als leerling toe te laten in redelijkheid niet heeft kunnen nemen. De vordering van eisers zal dus worden afgewezen.
4.12. Eisers zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure
worden veroordeeld. Deze kosten worden als volgt begroot:
- vast recht EUR 248,00
- salaris procureur 816,00
Totaal EUR 1.064,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vordering af;
5.2. veroordeelt eisers in de kosten van dit geding, tot aan de uitspraak aan de zijde van
gedaagde begroot op EUR 1.064,00, en verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.M.E. van der Burg-van Geest en in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2006.?
w.g. griffier w.g. rechter