ECLI:NL:RBUTR:2006:AY5786

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
8 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/029247-03 & 16/029247-03 A
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van moord en drugshandel in de A-12 zaak

Op 8 augustus 2006 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in de zogenaamde 'A-12' zaak, waarin de verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van moord op twee Brazilianen en het transporteren van verdovende middelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte schuldig is aan het medeplegen van de moorden, die plaatsvonden op 22 februari 2002 in Woerden, en aan het opzettelijk binnenbrengen van ongeveer 20 kilogram cocaïne in Nederland. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met anderen, de Brazilianen had vermoord om te voorkomen dat zij de gestolen drugs zouden terugvorderen. De verdachte werd geconfronteerd met belastende verklaringen van medeverdachten en getuigen, die zijn betrokkenheid bij de drugshandel en de moorden bevestigden. De rechtbank oordeelde dat de bewezenverklaarde feiten geen andere straf rechtvaardigen dan een levenslange gevangenisstraf. De verdachte had eerder al een strafblad en de rechtbank vond geen verzachtende omstandigheden die een mildere straf rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde de verdachte schuldig aan het medeplegen van moord en het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, en legde een levenslange gevangenisstraf op.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer(s): 16/029247-03 & 16/029247-03 A (gevoegd ter terechtzitting)
Datum uitspraak: 8 augustus 2006
Verkort vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak
gewezen in de gevoegde zaken tegen:
(verdachte)
Raadsman: mr. M.E. van der Werf.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 11 en 12 mei 2006 en 25 juli 2006.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaardingen is omschreven.
Van de dagvaardingen zijn kopieën als bijlagen I en II aan dit vonnis gehecht.
De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
De tenlastelegging onder parketnummer 16/029247-03 behelst zakelijk weergegeven het (mede)plegen van twee moorden of (mede)plegen van uitlokken daarvan dan wel het (mede)plegen van gekwalificeerde doodslag tweemaal gepleegd of (mede)plegen van uitlokken daarvan dan wel het (mede)plegen van diefstal met geweld op twee personen de dood van beiden tengevolge hebbend of het (mede)plegen van uitlokken daarvan. De rechtbank zal deze tenlastelegging verder de "A-12 zaak" noemen.
De tenlastelegging onder parketnummer 16/029247-03 A behelst zakelijk weergegeven het (mede)binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 20 kilogram cocaïne en/of het verkopen, afleveren, verstrekken of vervoeren van die hoeveelheid. Verder te noemen de "cocaïnezaak".
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsman heeft ter terechtzitting betoogd - kort gezegd en zakelijk weergegeven - dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vervolging in de "cocaïnezaak", nu zij hem in mei 2004 telefonisch heeft toegezegd dat er geen vervolging in deze zaak zou plaatsvinden. Door vervolgens toch een dagvaarding uit te brengen in de "cocaïnezaak" heeft de officier van justitie de eerder bij verdachte gewekte verwachting daarvoor niet te zullen worden vervolgd, geschonden en aldus inbreuk gemaakt op het vertrouwensbeginsel. Ter adstructie van voormeld verweer heeft de raadsman ter terechtzitting van 25 juli 2006 een schrijven van hem d.d. 1 juni 2004 overgelegd, gericht aan de officier van justitie, ter bevestiging van dat eerder tussen hen gevoerde telefoongesprek op 27 mei 2004.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
Reeds uit die door de raadsman overgelegde brief, waarin door hem zelf wordt gesteld dat de officier van justitie (telefonisch) heeft aangegeven dat in theorie de drugszaak kan worden overgedragen aan een andere officier van justitie en dat het niet zo is dat zij al had besloten dat al dan niet te doen, blijkt dat geenszins sprake is van een onvoorwaardelijke en uitdrukkelijke toezegging van de zijde van het openbaar ministerie aan de raadsman van verdachte, inhoudende dat ter zake van de drugshandel geen vervolging zou plaatsvinden.
Ook overigens is de rechtbank niet gebleken van een toezegging waardoor de officier van justitie bij verdachte de objectief gerechtvaardige verwachting heeft gewekt dat een vervolging in de "cocaïnezaak" achterwege zou blijven. Integendeel, op de terechtzitting van
9 juli 2004 heeft de officier van justitie - zakelijk weergegeven - verklaard dat zij niet uitsloot dat verdachte alsnog zou worden vervolgd ter zake van de cocaïnehandel.
De rechtbank verwerpt mitsdien dit verweer.
De rechtbank komt dus toe aan een inhoudelijke beoordeling van beide zaken.
De aanleiding tot de aanhouding van de verdachte
Op vrijdag 22 februari 2002 omstreeks 08.00 uur werden in de gemeente Woerden, in de berm van de A-12, de lijken aangetroffen van twee mannen. Beiden bleken ter plaatse te zijn doodgeschoten. Het ging om twee Brazilianen, te weten slachtoffer 1, geboren te Cruz Alta op 4-9-1948 en slachtoffer 2, geboren te Santos op 1-5-1947.
Tot eind juni 2002 is gezocht naar de daders. Het onderzoek werd in september 2003 heropend, nadat de op verzoek van de Italiaanse autoriteiten in Nederland aangehouden en vervolgens door Nederland aan Italië uitgeleverde F. C. in Italië had bekend samen met verdachte opdracht tot het doodschieten te hebben gegeven.
Nadat door middel van rechtshulpverzoeken verklaringen van die F. C. en van A. P. en P. de S. waren ontvangen en F. C. in Italië in het bijzijn van Nederlandse politieambtenaren was gehoord, werd op 17 november 2003 de opsporing, aanhouding en voorgeleiding van verdachte gelast.
Verdachte is aangehouden op 9 januari 2004 en aansluitend in verzekering gesteld. Sedert
12 januari 2004 bevindt hij zich in voorlopige hechtenis.
De zakelijke weergave van de verklaring van F. C.
Met name F. C. (verder te noemen: C.) heeft voor verdachte belastende verklaringen afgelegd. Hij is blijkens het dossier in verband met deze zaak viermaal gehoord. Twee keer door alleen de Italiaanse autoriteiten (6 augustus 2003 en 11 september 2003), één keer in bijzijn van Nederlandse politieambtenaren en de officier van justitie (3 december 2003) en één keer in bijzijn van verdachte's raadsman, de officier van justitie en de Nederlandse rechter-commissaris (13 september 2004). De raadsman is toen in de gelegenheid geweest C. te (doen) ondervragen. Hij heeft daarvan ook gebruik gemaakt.
Zakelijk komen zijn verklaringen op het volgende neer.
De dubbele moord is gerijpt in het kader van activiteiten van internationale verdovende middelen handel. Met de connecties van verdachte werden in Santos nieuwe aankopen georganiseerd. Vanuit Brazilië werden de drugs per schip naar België vervoerd.
Samen met verdachte heeft hij in Nederland besloten de twee Brazilianen 20 kilogram cocaïne afhandig te maken en hen te doden. Dit om te voorkomen, dat na het ontvreemden van de drugs deze konden worden verhaald op verdachte.
In C.'s opdracht zijn A. P. (verder te noemen: P.), A. P. (verder te noemen: P2.) en T. G. (verder te noemen: G.) per auto met de Brazilianen naar België gereden. Toen in België eenmaal een groot deel van de partij in een auto was geladen, zijn zij teruggereden naar Nederland, de Brazilianen achterlatend. Later diezelfde nacht zijn P. en G. naar België teruggereden met een Punto om de Brazilianen en het restant drugs op te halen. Op de terugweg zijn de Brazilianen in Nederland door P. doodgeschoten met een pistool, merk CZ, kaliber 7.65. Daarbij was G. hem behulpzaam.
Na de eerste moord haperde het wapen.
Verdachte wist van de moord maar hij wilde geen bijzonderheden weten.
Verdachte had de taak op zich genomen om de twee Brazilianen via de telefoon rustig te houden.
"Mogelijk stond verdachte wat onder onze druk". Aldus de verklaringen van C.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting met betrekking tot beide zaken
Ter terechtzitting heeft verdachte - kort en zakelijk weergegeven - verklaard, dat:
- hij met C. onder dwang naar Santos, Brazilië, is gegaan;
- hij daar een vriend genaamd La T. heeft gebeld, die vervolgens met slachtoffer 2 bij C. en hem kwam in hun hotel, waarna zij met elkaar over drugs spraken;
- hij toen reeds wist, dat C. iemand had vermoord, namelijk een zekere L.;
- hij wel heeft begrepen, dat C. drugs wilde kopen;
- slachtoffer 2 bij hem, verdachte, in het restaurant in Amsterdam is gekomen met het verzoek hem, slachtoffer 2, in contact te brengen met C.;
- dat C. hem, slachtoffer 2, vervolgens samen met P2. kwam halen;
- hij de maat van slachtoffer 2 een keer heeft ontmoet in zijn zaak aan de Scheldestraat op de laatste dag dat zij naar België vertrokken;
- hij regelmatig koffie ging drinken in een brasserie tegenover die zaak en daar met slachtoffer 2, die andere man en P. ook koffie heeft gedronken, mogelijk op 19, 20 of 21 februari 2002;
- hij in de avond van 21 februari 2002 onder dwang van C. heeft gebeld met slachtoffer 2;
- hij in de ochtend van 22 februari 2002 kort telefonisch contact heeft gehad met het telefoontoestel van slachtoffer 21;
- hij vermoedde dat slachtoffer 2 en C. bezig waren met cocaïne;
- C., zo hem later bleek, de twee Brazilianen heeft laten vermoorden;
- hij daarvan tevoren niet op de hoogte was;
- hij met P. en G. op zoek is geweest naar een Punto op 22 februari 2002;
- hij voortdurend werd bedreigd door C. en diens kompanen;
- hij een of meer onderkomens in Amsterdam voor C. had gezocht;
- hij wist, dat C. en diens kompanen deel uitmaakten van de maffia en
hun gesprekken over cocaïne gingen.
Verweer raadsman
De raadsman heeft ter terechtzitting van 25 juli 2006 betoogd - kort gezegd en zakelijk weergegeven - dat in de "A-12 zaak" aan het bewijs van het tenlastegelegde alleen de verklaringen van C. en P. ten grondslag gelegd kunnen worden. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er slechts sprake is van één bron, één verklaring te weten die van C., nu de verklaring van P. omtrent de opzet op het moordplan uitsluitend is van horen zeggen uit de mond van C. Op grond daarvan - zo begrijpt de rechtbank - heeft de raadsman geconcludeerd dat er slechts één wettig bewijsmiddel voorhanden is, zodat verdachte van de "A-12 zaak" moet worden vrijgesproken.
Staat de verklaring van C. op zich?
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
A. De "A-12 zaak"
De verklaring van C. over hetgeen verdachte in de "A-12 zaak" onder 1 en 2 is ten laste gelegd vindt steun in andere wettige bewijsmiddelen:
1. De bevindingen van de politie, inhoudend dat men op 22 februari 2002 naar aanleiding van een melding ter plaatse ging en in de berm van de A-12 in de gemeente Woerden twee lijken aantrof. Na onderzoek bleek het te gaan om twee Braziliaanse mannen, slachtoffer 1 en slachtoffer 2. In de berm werd voorts een vuurwapen aangetroffen. En onder de jas van een van de slachtoffers en in zijn nabijheid twee patronen, kaliber 7.65 en langs de rand van de rijbaan nog een derde patroon.
2. De verklaring van de patholoog-anatoom die heeft geconcludeerd, dat de beide mannen kort gezegd van nabij zijn doodgeschoten en dat in het lichaam van slachtoffer 1 twee kogels zijn aangetroffen.
3. Twee rapporten van het Nederlands Forensisch Instituut waarin de deskundige tot de conclusie is gekomen, dat:
- de in het lichaam van slachtoffer 1 aangetroffen kogels2 met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zijn afgevuurd uit de loop van het ter plaatse gevonden pistool en
- de drie op de plaats van het aantreffen van de beide lichamen gevonden patronen met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid in dat pistool doorgeladen zijn geweest.
4. In de door de politie aangetroffen agenda van het slachtoffer 1 zat een bon van het hotel Wilgenhof te Rotterdam. Op de achterzijde van deze bon stonden aantekeningen geschreven, waaronder: "Scheldestraat 63, rivierenbuurt, Amstedam Centraal".
5. De verklaringen van P.3. Zakelijk weergegeven heeft hij verklaard, dat:
- hij in de woning bij C. van verdachte (onderstreping door de rechtbank) heeft gehoord, dat een Braziliaan in het land was aangekomen die 20 kilogram cocaïne wilde verkopen en dat verdachte daarbij zei: "Kijk, we doen het nu zo. Wij geven hem 50 miljoen en daarna lichten we hem op en betalen hem niet meer. We laten het lossen";
- het idee van 'voornaam verdachte' (de rechtbank begrijpt: verdachte) kwam, maar C. ook akkoord ging;
- hij met G. en P2. naar België is gereden en hij, nadat 18 kilogram drugs waren ingeladen, met G. terug naar Amsterdam is gereden, P2. en de resterende twee kilogram drugs in België achterlatend;
- P2. gevlucht bleek te zijn en hij, P., met G. terug was gegaan met een Punto om de Brazilianen op te halen;
- G. en hij namens C. en verdachte (onderstreping door de rechtbank) excuses aan de Brazilianen aanboden voor het gedrag van P2.;
- G. op de terugweg, nadat zij ergens waren gestopt, de eerste Braziliaan doodschoot, waarna het wapen blokkeerde;
- G. vervolgens ook de tweede Braziliaan doodschoot;
- hij het wapen, dat hij van G. overhandigd had gekregen, zeer waarschijnlijk ter plaatse heeft laten vallen;
- de beslissing om de Brazilianen te vermoorden door C. en verdachte was genomen;
- C. en verdachte daarna geen enkele zorg toonden;
- verdachte (onderstreping door de rechtbank) de dag na het gebeuren tegen hem, P., zei: "Maak je niet bezorgd, er is toch niemand die ons ontdekt"4;
- verdachte (onderstreping door de rechtbank) het normaal vond, dat de Brazilianen waren vermoord.
6. De verklaringen van P. de S., die - zakelijk weergegeven - heeft verklaard, dat:
- verdachte aan hem is voorgesteld als een intieme vriend van C.
7. Enkele zich in het dossier bevindende, in Brazilië opgenomen telefoongesprekken, waaruit is gebleken, dat in de avond van 21 februari 2002 in Brazilië contact was tussen een zekere I. (M. M.) met degene die zei de cocaïne te hebben afgeleverd en dat er problemen leken te zijn. Er zou nog twee kilogram moeten worden afgeleverd, die later op de avond zouden worden opgehaald. In een op 23 februari 2002 tussen I. en een onbekende gevoerd gesprek, waarin ter sprake kwam dat al was uitgezocht wat er in Nederland was gebeurd en waarin de onbekende om het telefoonnummer van de Italiaan vroeg, werd kennelijk het telefoonnummer van verdachte gegeven en gezegd dat de naam "voornaam verdachte" was.
8. De verklaring van verdachte, dat hij in de avond van 21 februari 2002 telefonisch meermalen heeft gesproken met slachtoffer 2 biedt steun aan de verklaring van C., dat verdachte de taak op zich genomen had om de twee Brazilianen via de telefoon rustig te houden.
9. Het feit van algemene bekendheid dat als een pistool hapert, het weer schietklaar maken kan geschieden door een of meer patronen uit het wapen te verwijderen. Ter plaatse van de doodgeschoten Brazilianen zijn drie patronen gevonden, die met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid in het ter plaatse gevonden pistool doorgeladen zijn geweest.
B. De "cocaïnezaak"
De verklaring van C. over hetgeen verdachte in de "cocaïnezaak" is ten laste gelegd vindt ook steun in andere bewijsmiddelen:
1. De verklaringen van P. Zakelijk weergegeven heeft hij verklaard, dat:
- hij in de woning bij C. van verdachte heeft gehoord, dat een Braziliaan in het land was aangekomen die 20 kilogram cocaïne wilde verkopen en dat verdachte daarbij zei: "Kijk, we doen het nu zo. Wij geven hem 50 miljoen en daarna lichten we hem op en betalen hem niet meer. We laten het lossen";
- het idee van 'voornaam verdachte' (de rechtbank begrijpt: verdachte) kwam, maar C. ook akkoord ging;
- hij met G. en P2. naar België is gereden en hij, nadat 18 kilogram drugs waren ingeladen, met G. terug naar Amsterdam is gereden, P2. en de resterende twee kilogram drugs in België achterlatend;
- P2. gevlucht bleek te zijn en hij met G. terug was gegaan met een Punto om de Brazilianen op te halen;
- G. en hij namens C. en verdachte excuses aan de Brazilianen aanboden voor het gedrag van P2.;
- verdachte en C. na de moord plannen voor nieuwe oplichtingen smeedden.
2. De verklaringen van P. de S., die - zakelijk weergegeven - heeft verklaard, dat:
- C. verdachte over van alles en nog wat in vertrouwen nam;
- verdachte aan hem is voorgesteld als een intieme vriend van C.
3. De verklaringen van F., die - zakelijk weergegeven - heeft verklaard, dat:
- verdachte wist, dat L., C. en hij illegale activiteiten uitvoerden;
- verdachte de persoon was die hen min of meer in contact bracht met andere buitenlandse cocaïnehandelaren;
- verdachte ook in Nederland cocaïne voor hen regelde;
- verdachte contact maakte met de Colombiaan (de rechtbank begrijpt: Braziliaan) en die in contact bracht met C.;
- verdachte als tussenpersoon in Nederland werkte en hij zich niet gemakkelijk 20 kilogram zou laten ontglippen.
4. De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 11 en 12 mei 2006, dat hij met C.
naar Santos, Brazilië, is gegaan en daar een vriend genaamd La T. heeft gebeld, die vervolgens met slachtoffer 2 bij C. en hem kwam in hun hotel, waarna zij met elkaar over drugs spraken.
Er zijn derhalve - gezien het vorenoverwogene en anders dan de raadsman heeft betoogd -meer wettige bewijsmiddelen voorhanden voor een bewezenverklaring van beide zaken dan alleen de verklaring van C.
De geloofwaardigheid van de verklaringen van verdachte en van C.
In feite draait het in de beide zaken om de vraag wiens verklaring geloofwaardig is: die van verdachte of die van C.
Is verdachte's ontkenning van zijn betrokkenheid geloofwaardig?
Tijdens zijn verhoren door de politie heeft verdachte ontkend geweten te hebben van een partij drugs, die door C. uit Brazilië naar Nederland was gebracht. Hij wist ook niets van een beraamde dubbele moord; dat had hij uit de krant vernomen.
Verdachte heeft tijdens die verhoren, meermalen geconfronteerd met het feit, dat uit het onderzoek was gebleken, dat in de avond van 21 februari 2002 en in de ochtend van 22 februari 2002 tussen zijn mobiele telefoon en die van slachtoffer 2 contact was geweest, steeds ontkend enig telefonisch contact met slachtoffer 2 te hebben gehad. Tijdens die verhoren werd verdachte bovendien geconfronteerd met het onderzoeksresultaat dat er blijkens de historische printgegevens in de periode van 11 februari 2002 tot en met 22 februari 2002 in totaal zelfs 52 keer contact was geweest tussen zijn mobiele telefoon en die van slachtoffer 2, hetgeen verdachte eveneens bij voortduring heeft ontkend.
Eerst ter terechtzitting van 11 mei 2006 heeft verdachte erkend, dat hij de dagen voorafgaand aan 21 februari 2002, én die avond zelf en de daaropvolgende ochtend wel telefonische contacten heeft gehad. De rechtbank is van oordeel, dat aan deze verklaring ter terechtzitting, afgelegd ruim twee jaar nadat verdachte hierover door de politie uitvoerig was verhoord, niet méér betekenis kan worden toegekend dan dat deze nu is afgelegd in het besef, dat die telefonische contacten feitelijk vaststonden.
Zijn ontkenning bij de politie van die contacten was dus een verklaring die kennelijk was afgelegd om de waarheid te bemantelen.
Bovendien blijkt uit de verklaringen van C., P. en F., dat verdachte betrokken was in de cocaïnehandel. Verdachte heeft desgevraagd ter zitting geen die verklaringen ontzenuwende verklaring gegeven.
Tenslotte heeft verdachte evenmin een (redelijke) verklaring gegeven waarom hij in de ochtend van 22 februari 2002 eenmalig gedurende vier seconden telefonisch contact heeft gehad met het toestel van slachtoffer 2.
Is de verklaring van C. geloofwaardig?
De verklaring van C. over de betrokkenheid van verdachte bij de "A-12 zaak" wordt in
hoofdlijnen bevestigd door die van P.
Zoals hierboven is overwogen is van algemene bekendheid, dat als een pistool hapert, het
weer schietklaar maken kan geschieden door een of meer patronen uit het wapen te
verwijderen. De ter plaatse van de doodgeschoten Brazilianen gevonden drie patronen, die
met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid in dat pistool doorgeladen zijn geweest,
vormen naar het oordeel van de rechtbank een aanwijzing, dat C.'s verklaring
dat het pistool haperde juist is geweest.
Uit de aanvankelijke, hardnekkige ontkenning door verdachte van al zijn wel degelijk plaats gevonden hebbende telefonische contacten met slachtoffer 2 leidt de rechtbank af, dat de verklaring van C., dat verdachte de taak op zich had genomen om de twee Brazilianen via de telefoon rustig te houden, waar is.
De verklaring van C. is derhalve wèl geloofwaardig.
Het feit dat C. heeft verklaard, dat het P. was die de beide Brazilianen heeft vermoord en P. dat het G. is geweest, leidt in het licht van al het bovenstaande niet tot een andere conclusie.
Conclusie
Uit de verklaringen van verdachte zelf en de geloofwaardige verklaringen van C.
heeft de rechtbank de overtuiging gekregen, dat verdachte actief heeft meegewerkt aan het plan de cocaïne zonder (volledige) betaling in bezit te nemen en de Brazilianen daartoe te liquideren.
Het feit, dat verdachte en C. niet zelf de Brazilianen hebben doodgeschoten maakt dit niet anders.
Die overtuiging van de rechtbank wordt nog versterkt, nu:
- uit de verklaring van verdachte's dochter, S. E., is gebleken, dat in de periode dat zij in Amsterdam verbleef (sedert ongeveer september 2001), verdachte tegen haar heeft gezegd, dat als hij zou weten wie haar in de prostitutie had gedwongen, hij wat mannetjes op deze perso(o)n(en) zou afsturen om hem of hen koud te maken;
- in de zaak van verdachte aan de Vijzelgracht 17 te Amsterdam encyclopedieën over wapens zijn aangetroffen en de gebruiksaanwijzing van een Baretta;
- verdachte in 1991 in België tot een gevangenisstraf van zeven jaren is veroordeeld ter zake van handel in verdovende middelen en
- hij evenals C. afkomstig is uit de provincie Lecce in het zuiden van Italië.
Alles afwegende heeft de rechtbank dan ook op basis van de wettige bewijsmiddelen de overtuiging gekregen, dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het - kort gezegd - medeplegen van twee moorden en het mede importeren - in juridische zin - van cocaïne.
De bewezenverklaring
Zoals hierboven overwogen heeft de rechtbank uit de hierboven genoemde wettige bewijsmiddelen de overtuiging gekregen, dat verdachte samen met C., G. en P. de moorden heeft gepleegd en in elk geval samen met C. ongeveer 20 kilogram cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht in de zin van artikel 1 lid 4 van de Opiumwet en opzettelijk heeft vervoerd.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan op de volgende wijze.
16/029247-03 1 primair:
hij op 22 februari 2002 te Woerden tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk en met voorbedachte rade slachtoffer 2 van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededaders opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen een of meer kogel(s) op slachtoffer 2 afgevuurd, tengevolge waarvan slachtoffer 2 is overleden.
16/029247-03 2 primair:
hij op 22 februari 2002 te Woerden tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk en met voorbedachte rade slachtoffer 1 van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededaders opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen een of meer kogel(s) op slachtoffer 1 afgevuurd, tengevolge waarvan slachtoffer 1 is overleden.
16/029247-03 A:
hij in periode van 1 november 2001 tot en met 22 februari 2002 te Amsterdam en elders in Nederland en te Santos en in België tezamen en in vereniging met een ander of anderen ongeveer 20 (twintig) kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet en opzettelijk heeft vervoerd.
Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan behalve op hetgeen hierboven is overwogen, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Overweging met betrekking tot de kwalificatie
De officier van justitie heeft zowel het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 20 kilogram cocaïne als het opzettelijk vervoeren van die hoeveelheid ten laste gelegd. Beide onderdelen van de tenlastelegging heeft de rechtbank als bovenoverwogen bewezen verklaard.
Gezien de door de officier van justitie in de tenlastelegging van de "cocaïnezaak" vermelde pleegplaatsen en de in de in die tenlastelegging gebruikte kwalificatie "als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet" begrijpt de rechtbank, dat de officier van justitie bedoeld heeft het zogenaamde extensieve (juridische) begrip "binnen het grondgebied van Nederland brengen" ten laste te leggen.
Aan de in de tenlastelegging daarop volgende en feitelijk vaststaande zinsnede "opzettelijk heeft vervoerd", komt naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen zelfstandige betekenis toe.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van het onder 16/029247-03 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde.
Medeplegen van moord, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 16/029247-03 A bewezenverklaarde.
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid,
onder A, van de Opiumwet (oud) gegeven verbod.
De strafbaarheid van de verdachte
Voor zover verdachte ter terechtzitting heeft beoogd aan te voeren dat hij in de "cocaïnezaak" onder druk stond van de maffioso C. en zijn kompanen en - wanneer de rechtbank al tot een bewezenverklaring zou kunnen komen - niet anders kon handelen dan hij heeft gedaan, verstaat de rechtbank dit betoog als een beroep op psychische overmacht.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
De lezing van verdachte dat hij onder druk stond is niet aannemelijk geworden. Verdachte heeft ter terechtzitting geen enkel reëel voorbeeld gegeven, waaruit zou kunnen worden geconcludeerd dat verdachte niet anders kon handelen dan hij deed.
Uit het voorgaande is juist gebleken, dat verdachte gedurende langere tijd een onmisbare spilfunctie vervulde in het tot stand brengen van drugstransacties, waarbij hij ook voor zichzelf inkomsten genereerde.
De omstandigheid dat verdachte wellicht (enige) angst had voor C. en zijn kompanen, maakt dit oordeel niet anders.
De rechtbank verwerpt derhalve het door de verdachte (impliciet) gedane beroep op psychische overmacht.
Ook overigens is er geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van de onder 1 primair en 2 primair van 16/029247-03 ten laste gelegde feiten en het onder 16/029247-03 A tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Uit het voorgaande is gebleken dat verdachte gedurende langere tijd heeft samengewerkt met leden van de maffia op de wijze zoals hiervoor is omschreven.
Verdachte heeft willens en wetens meegewerkt aan het plannen van een drugsdeal, waarbij 20 kilogram cocaïne binnen Nederland werd gebracht. Hij wist van tevoren dat er geen betaling zou plaatsvinden en dat daarom de Brazilianen moesten worden geliquideerd.
Verdachte heeft daarbij geen enkel respect getoond voor het menselijk leven, nu hij wetende wat hun lot was, de Brazilianen heeft overgehaald te blijven meewerken, hun vertrouwen heeft herwonnen, en hen op deze wijze in de dodelijke val heeft laten lopen.
Sterker, toen blijkens de verklaring van C.5 de eerste ontmoeting (de rechtbank begrijpt: met een Braziliaan) plaatsvond, lichtte verdachte hem (C.) een dag tevoren daarover in zeggend: "Kijk het zijn er twee", waarna C. tegen verdachte zei: "Of een of twee, dat verandert niets voor ons, we vermoorden hen even goed".
Dit illustreert nog eens treffend de volstrekte onverschilligheid van verdachte voor andermans leven en zijn gewetenloos handelen, in dienst van zijn eigen belang bij zijn handel in harddrugs.
Een dergelijk gedrag rechtvaardigt slechts één straf.
Tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die nopen tot een milder oordeel.
Voor het bestaan van zulke omstandigheden heeft de rechtbank geen enkel aanknopingspunt kunnen vinden.
Integendeel.
Nadat de Brazilianen waren vermoord heeft verdachte opnieuw (een) drugstransactie(s) beraamd met F., een lid van de maffia, dat zoals verdachte
wist tot moorden in staat was gebleken. Verdachte heeft er daarmee blijk van gegeven onverstoorbaar door te gaan.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 25 april 2006, waaruit blijkt dat de verdachte in 2000 is veroordeeld ter zake van een geweldsdelict. Voorts is verdachte blijkens informatie uit het strafregister in België in 1991 veroordeeld tot zoals reeds overwogen een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren ter zake van handel in verdovende middelen.
Zoals de rechtbank reeds heeft overwogen acht zij slechts één straf passend en geboden.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 57 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en op artikel 10 lid 4 van de Opiumwet (oud).
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een LEVENSLANGE GEVANGENISSTRAF.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.F. Bueno, F.M.D. Aardema en V.M.M. van Amstel, bijgestaan door mr. J. Benard als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 augustus 2006.
1 Blijkens het proces-verbaal van 1 februari 2004 van B.J.A. Fakkeldij (Ambtshandelingen AH 18, blz. 740) om 09.25.10 uur.
2 Door de politie zijn (blijkens het gestelde op blz. 541 en 542) aan deze kogels de nummers S13 en S 14 toegekend.
3 De rechtbank merkt op, dat P. meermalen is verhoord; op 14 september 2004 in bijzijn van verdachte's raadsman, de
officier van justitie en de Nederlandse rechter-commissaris. De raadsman is toen in de gelegenheid geweest P. te (doen)
ondervragen. Hij heeft daarvan ook gebruik gemaakt.
4 Verhoor 14 september 2004, blz. 40 in bijzijn van verdachte's raadsman.
5 Verklaring afgelegd op 3 december 2003 tegenover een Italiaanse rechter (blz. 1198).
8
blad 13
Parketnummer(s): 16/029247-03 & 16/029247-03 A (gevoegd ter terechtzitting)
vonnis