ECLI:NL:RBUTR:2006:AY6923

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
24 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 06/1547 + 06/1557 + 06/2437 VV
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging verkeersmaatregelen gemeente Amersfoort in Berg-Noord wegens onvoldoende ruimtelijke onderbouwing

Op 24 augustus 2006 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een zaak betreffende het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort over verkeersmaatregelen in het gebied Berg-Noord. Het college had op 21 februari 2006 een vrijstelling verleend op basis van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) voor verkeersmaatregelen, waaronder de aanleg van een rotonde. Eisers, bewoners van het Bergkwartier, hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit, stellende dat de ruimtelijke onderbouwing onvoldoende was en dat het besluit het beschermde stadsgezicht zou aantasten.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het college onvoldoende rekening had gehouden met het beschermende karakter van het bestemmingsplan voor de wijk. Hoewel de rotonde vanuit verkeersveiligheidsoogpunt de voorkeur zou verdienen, was er geen goede ruimtelijke onderbouwing voor de vrijstelling. De voorzieningenrechter benadrukte dat de gemeenteraad een goede ruimtelijke onderbouwing moet geven voor vrijstellingen van het bestemmingsplan, en dat dit in dit geval niet was gebeurd. De voorzieningenrechter vernietigde het besluit van het college en droeg hen op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de belangen van de bewoners en het beschermde stadsgezicht in acht moeten worden genomen.

Daarnaast werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de beslissing in de hoofdzaak voldoende was om de situatie te beoordelen. De voorzieningenrechter veroordeelde de gemeente Amersfoort tot het vergoeden van de proceskosten van de eisers, die in verband met de behandeling van het beroep waren gemaakt. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van belangen bij het verlenen van vrijstellingen van bestemmingsplannen, vooral in gebieden met een beschermend karakter.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 06/1547, SBR 06/1557 en SBR 06/2437 VV
uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 augustus 2006 op het verzoek om voorlopige voorziening, tevens uitspraak in de hoofdzaak
inzake
1. [eiser],
2. [eiser],
wonende te Amersfoort,
eisers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort,
verweerder.
Inleiding
1.1 Het verzoek heeft betrekking op het besluit van verweerder van 21 februari 2006 waarbij een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) is verleend voor (een gedeelte van de) verkeersmaatregelen in het gebied Berg-Noord, waarbij tevens een aanlegvergunning en een kapvergunning is verleend.
1.2 Het verzoek is op 10 augustus 2006 ter zitting behandeld, waar eisers in persoon zijn verschenen, bijgestaan door mr. R.T. Kirpestein, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Bruins, J. de Vries en M. Schnackers, allen werkzaam bij de gemeente Amersfoort.
Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is voorts bepaald dat, indien het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, deze onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak. Deze situatie doet zich hier voor.
Ten aanzien van de beroepen:
2.3 Verweerder wil uitvoering geven aan door hem beoogde verkeersmaatregelen, die zijn neergelegd in een voorlopig en een definitief ontwerp verkeersmaatregelen Berg-Noord, welk definitief ontwerp op 21 februari 2006 is vastgesteld. Bij besluit van diezelfde datum is wat betreft het noordelijke gedeelte van de wijk Het Bergkwartier in Amersfoort een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO verleend voor een perceel grond met de bestemming “woondoeleinden”, gelegen aan de noordzijde van een ter plaatse beoogde rotonde. Het betreft een zogenoemde grote rotonde op een plaats waar nu een vijfsprong ligt. Naar het oordeel van verweerder is er aanleiding geweest om te komen tot een verbetering van het betreffende verkeerspunt. In de bestreden besluiten van 21 februari 2006 heeft verweerder onder meer aangegeven dat het nemen van de verkeersmaatregelen niet mogelijk is zonder het veranderen van de wegprofielen en het verwijderen van 10 bomen. In verband daarmee zijn tevens een aanlegvergunning en een kapvergunning verleend. Voorts heeft verweerder in het bestreden besluit verwezen naar een “nota van overwegingen”. De betreffende besluiten zijn voorbereid conform afdeling 3.4 van de Awb. Onder de stukken bevinden zich tevens een in opdracht van verweerder opgestelde second opinion van een verkeersconsulent en een akoestisch onderzoek door Alcedo B.V..
2.4 In artikel 19, leden 1 en 2, van de WRO is het volgende bepaald:
1. De gemeenteraad kan, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk, intergemeentelijk of regionaal structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied. De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.
2. Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
2.5 Over de toepassing van artikel 19 van de WRO hebben Gedeputeerde Staten van de Provincie Utrecht een Circulaire opgesteld, meest recentelijk gedateerd 12 november 2002, waarin onder meer categorieën zijn aangegeven in een limitatieve lijst, waarin burgemeester en wethouders zelfstandig vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO kunnen verlenen, ook indien tegen het betreffende project zienswijzen worden ingediend.
In zijn verweerschrift heeft verweerder aangegeven dat in dit geval op grond van onderdeel e. van de betreffende limitatieve lijst vrijstelling is verleend welke categorie (alleen van toepassing voor het stedelijk gebied) luidt: Aanpassing van bestaande en aanleg van nieuwe, naar aard beperkte weg-, water-, en groenvoorzieningen, mits deze niet samenhangen met of voortvloeien uit nieuwe planmatige uitbreidingen of reconstructies.
In voornoemde Circulaire is onder meer aangegeven dat op grond van de memorie van toelichting bij de WRO de algemene verklaring van geen bezwaar niet van toepassing is in beschermde stads- en dorpsgezichten. Bij het hier van toepassing zijnde bestemmingsplan is een bijlage (bijlage 2: beschermd stadsgezicht) opgenomen, waarin is aangegeven dat sprake is van een beschermd stadsgezicht in voorbereiding. Ter zitting is, uit telefonische informatie die verweerder heeft ingewonnen bij één van zijn medewerkers, gebleken dat wel (door de gemeente) een aanvraag is ingediend voor aanwijzing als beschermd stadsgezicht, maar dat nog niet op deze aanvraag is beslist.
2.6 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter moet in dit geval niet uitgesloten worden geacht dat verweerder, ondanks de hiervoor onder 2.5 genoemde passage uit de Circulaire van GS, vrijstelling kon verlenen op grond van de betreffende categorie uit de limitatieve lijst, nu in dit geval nog geen sprake is van een aanwijzing als beschermd stadsgezicht. Anderzijds is wel sprake van een bestemmingsplan met een, mede gelet op voornoemde bijlage bij het bestemmingsplan, sterk beschermend karakter, zodat van verweerder verwacht mag worden dat hij daarmee bij zijn besluiten rekening houdt, onder meer bij het geven van een ruimtelijke onderbouwing voor een vrijstelling zoals hier aan de orde.
2.7 Eisers hebben gewezen op het bijzondere karakter van het Bergkwartier. Door eisers is onder meer gesteld dat door de in het bestreden besluit beoogde rotonde het Bergkwartier feitelijk in tweeën wordt gedeeld, waardoor het beschermd stadsgezicht geweld wordt aangedaan. Voorts hebben eisers bezwaren tegen het kappen van bomen omdat het groene karakter van de wijk een wezenlijk element is in het kader van het beschermd stadsgezicht. In de stukken over de bescherming van het stadsgezicht wordt het bestaande groen en de overgangen naar tuinen als één van de gezichtsbepalende kenmerken genoemd. Eisers zijn daarbij van mening dat bij het bestreden besluit in ieder geval een herplantplicht had moeten worden opgelegd.
2.8 Hoewel in dit geval sprake is van een slechts een klein stuk grond (tuin) waarvoor de vrijstelling is verleend, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter in dit geval sprake van een onvoldoende ruimtelijke onderbouwing, zoals is vereist op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO.
In de memorie van toelichting bij het huidige artikel 19 van de WRO (TK 1996-1997, 25311, nr. 3, pag. 7) is weliswaar aangegeven dat niet de vorm maar de inhoud van de ruimtelijke onderbouwing bepalend is en dat deze niet altijd even omvangrijk hoeft te zijn, doch tevens in daarin tot uitdrukking gebracht dat in de ruimtelijke onderbouwing de planologisch gewenste ontwikkeling op een voor bestuur en burgers duidelijke manier herkenbaar moet zijn.
In het onderhavige geval heeft verweerder met name aangegeven waarom voor de betreffende rotonde is gekozen vanuit verkeerstechnisch oogpunt. Desgevraagd naar de ruimtelijke onderbouwing heeft verweerder ter zitting met name gewezen op de inhoud van de eerder genoemde “nota van overwegingen” en de opmerkingen die de Monumentencommissie over het plan heeft gemaakt. Daaruit valt naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter onvoldoende op te maken waarom verweerder gelet op het gestelde door eisers alsmede de overwegingen in (genoemde bijlage bij) het bestemmingsplan van oordeel is dat sprake is van een planologisch gewenste ontwikkeling.
Voorts is de voorzieningenrechter met eisers van oordeel dat het in dit geval, gelet op het in het bestemmingsplan genoemde belang van het groen in de betreffende wijk, op de weg van verweerder had gelegen om bij het bestreden besluit niet slechts een voorlopig ontwerp ten aanzien van de herplant te maken, maar hierover ook uitdrukkelijk een besluit te nemen, waarbij de voorzieningenrechter overigens, mede gelet op de inhoud van het voorlopig ontwerp niet wil twijfelen aan de goede bedoelingen van verweerder op dit punt.
2.9 Eisers hebben voorts verschillende bezwaren aangevoerd over het verkeer ter plaatse. Zo hebben zij gesteld dat er geen noodzaak is voor de rotonde in het kader van de verkeersveiligheid. Zij stellen hierbij dat verweerder de inbreng van de Fietsersbond in deze volledig uit zijn verband heeft gehaald en dat ten onrechte op basis van die inbreng het besluit, waarbij oorspronkelijk sprake was van een zogenoemde kleine rotonde, is aangepast. Volgens eisers was het, in tegenstelling tot wat verweerder stelt, ten tijde van de verkeerstelling niet meer dan gemiddeld maar minder dan gemiddeld druk met verkeer. Eisers stellen dat het maken van een grote overzichtelijke rotonde een verkeersaantrekkende werking heeft en dat verweerder het effect in het kader van de luchtkwaliteit bagatelliseert.
2.10 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is, gelet op de stukken en het gestelde ter zitting, niet aannemelijk geworden dat door het bestreden besluit sprake is van een verkeersaantrekkende werking. Mede daarop gelet is de voorzieningenrechter tevens van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat het bestreden besluit onaanvaardbaar moet worden geacht vanuit het oogpunt van geluid of luchtkwaliteit.
Voorts acht de voorzieningenrechter met name op basis van de second opinion van de verkeersconsulent Postma niet onaannemelijk dat de thans vergunde rotonde vanuit een oogpunt van verkeersveiligheid de voorkeur verdient, maar dit doet niet af aan hetgeen hiervoor over de vereiste ruimtelijke onderbouwing is overwogen. Verweerder zal bij zijn nadere besluitvorming de verschillende belangen (expliciet) tegen elkaar dienen af te wegen.
2.11 Ten aanzien van de stelling van eiser onder 1 dat de aansluiting van de uitrit van zijn perceel op de nieuwe situatie een ongewenste situatie oplevert, overweegt de voorzieningenrechter dat niet aannemelijk is geworden dat door het bestreden besluit een gevaarlijker situatie ontstaat dan thans, waarbij eisers uitrit ook direct op de openbare weg uitkomt.
2.12 Gelet op het vorenstaande, met name het geen onder 2.6, 2.8 en 2.10 is overwogen, is de voorzieningenrechter tot de slotsom gekomen dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. Het besluit wordt derhalve vernietigd. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Daarbij geeft de voorzieningenrechter verweerder in overweging duidelijkheid te bieden over de status van beschermd stadsgezicht.
2.13 Tevens is er aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- (2 (2 x 1) punten voor het indienen van de beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, totaal 3 punten, wegingsfactor 1, waarde per punt € 322,-) als kosten van verleende rechtsbijstand .
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening:
2.14 Gelet op de beslissing in de hoofdzaak is het treffen van een voorlopige voorziening niet vereist.
2.15 Wel is er aanleiding om verweerder in de proceskosten met betrekking tot het verzoek te veroordelen. Deze kosten zijn met toepassing van het besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 322,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, wegingsfactor 1) als kosten van verleende rechtsbijstand.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
Ten aanzien van het beroep:
3.1 verklaart het beroep tegen het besluit van 21 februari 2006 gegrond;
3.2 vernietigt het besluit van 21 februari 2006;
3.3 draagt verweerder op om binnen 6 weken na verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op de aanvraag te nemen;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van (totaal) € 966,-;
3.5 bepaalt dat de door eisers betaalde griffierechten ten bedrage van (totaal) € 282,- aan hen worden vergoed;
3.6 wijst de gemeente Amersfoort aan als de rechtspersoon die de onder 3.4 en 3.5 genoemde bedragen dient te betalen;
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening:
3.7 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
3.8 veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 322,-;
3.9 bepaalt dat het door eisers betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,- aan hen wordt vergoed;
3.10 wijst de gemeente Amersfoort aan als de rechtspersoon die onder 3.8 en 3.9 genoemde bedragen dient te betalen.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.H. van Meegen en in het openbaar uitgesproken
op 24 augustus 2006.
De griffier: De voorzieningenrechter:
mr. E.M. Tol mr. H.J.H. van Meegen
Afschrift verzonden op:
Tegen de beslissing op het beroep kan op grond van artikel 37, eerste lid, van de Wet op de Raad van State door belanghebbenden beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. De beroepstermijn bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na bekendmaking van deze uitspraak.