ECLI:NL:RBUTR:2006:AY7344

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
31 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 06/2850
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van vergunning voor tijdelijke parkeerplaatsen in Zeist wegens onzorgvuldige besluitvorming

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Utrecht op 31 augustus 2006 uitspraak gedaan over een verzoek tot schorsing van een vergunning voor het aanleggen van tijdelijke parkeerplaatsen in Zeist. Het verzoekster, een belanghebbende, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist, dat op 6 juni 2006 een aanlegvergunning heeft verleend aan Pensioenfonds PGGM voor het tijdelijk aanleggen van parkeerplaats P3 op het perceel Kroostweg Noord 149 te Zeist. De voorzieningenrechter oordeelde dat de voorbereiding van het besluit onvoldoende zorgvuldig was geweest, omdat er geen bewijs was dat de landschappelijke en ecologische waarden bij de vergunningaanvraag waren betrokken.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het gedeelte van het perceel waar de parkeerplaatsen zouden worden aangelegd, bestemd is voor groendoeleinden met landschappelijke waarden volgens het bestemmingsplan Zeist-West 2002. De vergunning was verleend onder de voorwaarde dat deze waarden behouden moesten blijven. De voorzieningenrechter vond dat het college van burgemeester en wethouders niet voldoende had aangetoond dat de landschappelijke en ecologische waarden in de besluitvorming waren meegenomen. Dit leidde tot de conclusie dat het besluit in strijd was met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat vereist dat besluiten zorgvuldig worden voorbereid.

De voorzieningenrechter heeft daarom het verzoek tot schorsing van de vergunning toegewezen en bepaald dat de vergunning geschorst wordt tot zes weken nadat het college van burgemeester en wethouders heeft beslist op het bezwaar van verzoekster. Tevens is bepaald dat het griffierecht aan verzoekster wordt vergoed. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming in het bestuursrecht, vooral wanneer het gaat om de bescherming van ecologische en landschappelijke waarden.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 06/2850
uitspraak van de voorzieningenrechter van 31 augustus 2006
inzake
[verzoekster],
gevestigd te [woonplaats]
verzoekster,
en
het college van burgmeester en wethouders van de gemeente Zeist,
verweerder.
Inleiding
1.1 Het verzoek heeft betrekking op het besluit van verweerder van 6 juni 2006, waarbij aan Pensioenfonds PGGM (hierna: de vergunninghouder) een aanlegvergunning is verleend voor het tijdelijk aanleggen van de parkeerplaats P3 op het perceel Kroostweg Noord 149 te Zeist (hierna: het perceel).
1.2 Het verzoek is op 22 augustus 2006 ter zitting behandeld, waar verzoekster is verschenen bij [belanghebbende]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door H.A. van Leeuwen en mr. H.J. Kolff, beiden werkzaam bij de gemeente Zeist. Namens de vergunninghouder is [belanghebbende] ter zitting verschenen, bijgestaan door mr. D.S.P. Fransen, advocaat te Amsterdam.
Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet bij haar beslissing in die procedure.
2.3 In artikel 44, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) is bepaald dat de aanlegvergunning alleen mag en moet worden geweigerd indien het werk in strijd zou zijn met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen.
2.4 Het gedeelte van het perceel waar de tijdelijke parkeerplaatsen worden aangelegd is op grond van het toepasselijke bestemmingsplan Zeist-West 2002 (hierna: het bestemmingsplan) bestemd voor groendoeleinden met landschappelijke waarden.
Op grond van artikel 21, eerste lid, van het bestemmingsplan – voor zover hier van belang – zijn gronden, aangewezen voor groendoeleinden met landschappelijke waarden bestemd voor:
- groenvoorzieningen, voet- en fietspaden, speelvoorzieningen en water, (…);
- ontsluitingswegen en parkeervoorzieningen ter plaatse waar op de plankaart de desbetreffende aanduiding voorkomt;
- (…);
- het behoud en herstel van landschappelijke waarden;
- (…);
- het behoud en herstel van ecologische waarden
Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van het bestemmingsplan - voor zover hier van belang - is het verboden op of in de tot groendoeleinden met landschappelijke waarden bestemde gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) wegen, paden of parkeergelegenheden aan te leggen of te verharden of andere oppervlakte verhardingen aan te brengen.
In artikel 29, tweede lid, van het bestemmingsplan is bepaald dat de werken of werkzaamheden in het eerste lid slechts toelaatbaar zijn, indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de landschappelijke waarden van deze gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.
2.5 De voorzieningenrechter stelt voorop dat in dit geding uitsluitend de aanlegvergunning ten behoeve van de parkeerplaatsen aan de orde is. De bezwaren die verzoekster heeft aangevoerd tegen het bouwplan kunnen dan ook niet worden beoordeeld.
2.6 Blijkens de plankaart komt op het perceelsgedeelte waar de parkeerplaats P3 is gepland de aanduiding P voor. Tussen partijen is niet in geschil dat op grond van het bestemmingsplan de aanleg van parkeerplaatsen op dit perceelsgedeelte is toegestaan, mits is voldaan aan het bepaalde in artikel 29 van het bestemmingsplan.
2.7 De voorzieningenrechter stelt vast dat de vergunning weliswaar tijdelijk is verleend, maar niet vermeldt voor welke duur zij is verleend. De enkele toelichting van verweerder ter zitting dat hij heeft bedoeld de aanleg van de parkeerplaats te vergunnen gedurende de bouwwerkzaamheden, acht de voorzieningenrechter te weinig concreet nu in de vergunning zelf het verband met die werkzaamheden niet wordt gelegd en er ook overigens geen indicatie is gegeven voor de (maximale) termijn waarvoor de vergunning is verleend.
2.8 De vergunning is verleend onder de voorwaarde dat de ecologische en landschappelijke waarden dienen te worden behouden. Nu deze voorwaarde uitdrukkelijk in de vergunning is opgenomen gaat de voorzieningenrechter voorbij aan het door verweerder ter zitting ingenomen standpunt dat, gelet op artikel 29, tweede lid, van het bestemmingsplan, slechts aanleiding is om de vergunning te toetsen aan de landschappelijke waarden en niet aan de ecologische waarden.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het door verweerder overgelegde dossier geen stukken bevat waaruit blijkt op welke wijze verweerder de landschappelijke waarden en ecologische waarden bij de vergunningaanvraag heeft betrokken. De enkele stelling van verweerder ter zitting dat een medewerker van de afdeling Groen heeft meegedeeld dat er geen bezwaren bestaan tegen de aanleg van de parkeerplaatsen omdat er geen bomen worden gekapt acht de voorzieningenrechter onvoldoende.
Kort voor de zitting heeft de vergunninghouder de “quickscan parkeerterrein PPGM Zeist”, van 20 februari 2006 (hierna: de quickscan) uitgevoerd door Royal Haskoning, overgelegd. De quickscan geeft een inventarisatie van (mogelijk) in het gebied voorkomende (beschermde) flora- en fauna. Niet is gebleken dat verweerder de quickscan bij zijn besluitvorming heeft betrokken. Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat het hier gaat om een inventarisatie van locaties voor de aanleg van parkeerplaatsen, bezien vanuit de natuurwetgeving. In het kader van de verlening van de aanlegvergunning had het op de weg van verweerder gelegen om, nu verweerder eenmaal heeft gekozen het voorschrift dat (ook) de ecologische waarde dient te worden behouden, de ecologische gegevens te toetsen in het kader van het aan de vergunning verbonden belang van de ecologische waarden op grond van het bestemmingsplan.
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat sprake is van een onzorgvuldige voorbereiding van het besluit. De omstandigheid dat de vergunninghouder zoals ter zitting is gesteld, inmiddels over een ecologisch onderzoeksrapport beschikt dat betrekking heeft op het gehele gebied en waaruit blijkt dat op de locatie P3 geen beschermde diersoorten voorkomen, maakt dit niet anders, aangezien dit rapport niet in de besluitvorming is betrokken.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de voorzieningenrechter van oordeel dat het besluit in strijd met artikel 3:2 van de Awb niet voldoende zorgvuldig is voorbereid
2.9 Voorts overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Uit de quickscan blijkt dat op locatie A (= locatie P3) parkeerplaatsen kunnen worden gerealiseerd, mits de bomen behouden blijven. Daaraan is toegevoegd dat om de wortels van de bomen zoveel mogelijk te sparen, gebruik gemaakt moet worden van rijplaten, die zoveel mogelijk buiten de boomkruinen zijn gelegen. Verzoekster heeft in dit verband aangevoerd dat het behoud van de bomen in de aanlegvergunning onvoldoende is gewaarborgd omdat er, blijkens de bij de vergunning behorende bouwtekening, parkeerplaatsen zijn gesitueerd onder de boomkruinen. Naar aanleiding van dit bezwaar heeft de vergunninghouder ter zitting een tekening overgelegd waaruit blijkt dat de parkeerplaatsen op andere wijze zullen worden gesitueerd dan in de aanlegvergunning is aangegeven. Onder deze omstandigheden bestaat er naar het oordeel van de voorzieningenrechter aanmerkelijke twijfel over de vraag of de aanlegvergunning bij het besluit op bezwaar in stand zal kunnen blijven. De omstandigheid dat de wijziging in de situering van de parkeerplaatsen is bedoeld om tegemoet te komen aan de bezwaren van verzoekster maakt dit niet anders.
2.10 Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen ziet de voorzieningenrechter aanleiding om over te gaan tot schorsing van het besluit van 6 juni 2006 tot zes weken nadat verweerder heeft beslist op het bezwaar van verzoekster tegen dat besluit. Bij dit oordeel is het volgende betrokken. Hoewel de mogelijkheid bestaat dat de geconstateerde gebreken hersteld kunnen worden bij het besluit op bezwaar acht de voorzieningenrechter in dit geval, mede gelet op de mogelijkheid van onomkeerbare schade aan landschappelijke en ecologische waarden, het belang van een zorgvuldige besluitvorming groter dan het spoedeisend belang van de vergunninghouder bij de aanleg van de parkeerplaatsen.
2.11 Niet is gebleken van kosten die op grond van het besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Wel zal het griffierecht aan verzoekster worden vergoed.
Beslissing
De voorzieningenrechter,
3.1 wijst het verzoek toe;
3.2 schorst het besluit van verweerder van 6 juni 2006 tot zes weken nadat verweerder heeft beslist op het bezwaar van verzoekster;
3.3 bepaalt dat het door verzoekster betaalde griffierecht ten bedrage € 281,- aan haar wordt vergoed;
3.4 wijst de gemeente Zeist aan als rechtspersoon die het onder 3.3 genoemde bedrag dient te vergoeden.
Aldus vastgesteld door mr. M.H.F. van Vugt en in het openbaar uitgesproken op 31 augustus 2006.
De griffier: De voorzieningenrechter:
mr. S. Meurs mr. M.H.F. van Vugt
Afschrift verzonden op: