Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 216418 / KG ZA 06-728
Vonnis in kort geding van 5 september 2006
[eisers],
beiden wonende te Mijdrecht,
procureur mr. J.D. van Vlastuin,
advocaat R.H.A. Wessel te Den Haag,
de stichting
STICHTING MINKEMACOLLEGE VOOR OPENBAAR VOORTGEZET ONDERWIJS TE WOERDEN EN OMSTREKEN,
gevestigd en kantoorhoudende te Woerden,
gedaagde,
vertegenwoordigd door een bestuurder,
alsmede door mr. […], werkzaam als juridisch adviseur bij Vos abb consulting te Woerden.
Partijen zullen hierna [eiser] en de school genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de mondelinge behandeling,
- de pleitnota van [eiser],
- de pleitnota van de school.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. De heer […] is algemeen directeur van de school. De heer […] is sectordirecteur en tevens algemeen directeur ad interim van de school.
2.2. Sinds augustus 2002 volgt de minderjarige zoon van [eiser] genaamd [naam leerling] de vierjarige VMBO opleiding metaal(techniek) bij de school.
2.3. Omstreeks oktober 2004 (derde leerjaar) heeft de school het door de school als productie F in het geding gebrachte examenreglement en programma van toetsing en afsluiting leerjaar 3 & 4 VMBO (2004-2006) aan de leerlingen, waaronder [naam leerling], verstrekt. Het examenreglement is gebaseerd op een landelijk model dat in overleg met de onderwijsinspectie is ontwikkeld. In dit examenreglement zijn, voor zover van belang, de volgende bepalingen opgenomen:
“1.1.2 Bevoegd gezag.
Het eindexamen wordt afgenomen door het de examinatoren onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag van het Minkema College.
1.1.3 Examinatoren en examenkandidaten.
De docent of de docenten die belast zijn met het geven van onderwijs in enig jaar waarover het schoolexamen zich uitstrekt zijn examinator in dat jaar. (…)
1.1.4 Examencommissie.
Het bevoegd gezag heeft een examencommissie ingesteld.
Deze commissie bestaat uit:
[namen examencommissie]
De examencommissie is belast met:
- (…)
- de behandeling van klachten/bezwaren van kandidaten en examinatoren.
(…)
1.2 SCHOOLEXAMEN.
(…)
1.2.4 Beoordelingscriteria.
De beoordelingscriteria voor een onderdeel van het schoolexamen worden vooraf vastgelegd en besproken in de vakgroep.
De beoordelingscriteria voor een mondelinge toets, praktische opdracht, handelingsdeel en het sectorwerkstuk worden vooraf aan de kandidaat bekend gemaakt.
(…)
1.2.10 Bezwaar.
Een kandidaat kan bezwaar aantekenen tegen de gang van zaken bij een schoolexamen of tegen de totstandkoming van een toegekend cijfer. Een gemotiveerd verzoek tot herziening van een cijfer
dient binnen drie dagen na de officiële bekendmaking van het cijfer schriftelijk te worden ingediend bij de secretaris van de examencommissie. De examencommissie beslist binnen 14 dagen en stelt de kandidaat op de hoogte van de beslissing.
Indien de kandidaat het niet eens is met de uitspraak van de examencommissie kan hij/zij binnen
drie dagen bij de algemeen directeur bezwaar aantekenen. De algemeen directeur hoort betrokkenen en neemt binnen 14 dagen een beslissing. De kandidaat wordt hiervan op de hoogte gesteld. Deze uitspraak is bindend.”
2.4. In het derde leerjaar worden reeds toetsen en opdrachten gegeven die meetellen voor het schoolexamen dat in het vierde leerjaar wordt voltooid. Het derde leerjaar wordt ingedeeld in vier perioden en het vierde leerjaar in drie perioden. Het examen voor de opleiding die [naam leerling] volgt, bestaat uit een schoolexamen en een centraal examen.
Voorwaarde om te mogen deelnemen aan het centraal examen is dat de examenkandidaat minimaal 750 lesuren metaaltechniek heeft gevolgd. De school voorziet in 1100 lesuren.
2.5. De lessen metaaltechniek worden in het derde en vierde leerjaar gegeven door de docenten […]. Deze docenten zijn tevens examinatoren.
2.6. Op 26 januari 2006 is [naam leerling] geschorst. Deze schorsing had enkel betrekking op het bijwonen van de theorie- en praktijklessen van het vak metaal(techniek).
2.7. Bij brief van 15 februari 2006 heeft [naam betrokkene] het volgende aan [eiser] geschreven:
“Wij zijn wettelijk verplicht [naam leerling] de gelegenheid te bieden zijn opleiding af te ronden en zullen hier ook het kader voor scheppen. (...) Voor de lessen metaaltechniek krijgt [naam leerling] de gelegenheid om op maandag het 8e en 9e lesuur te werken aan de werkstukken die moeten zijn afgerond en ingeleverd om aan het examen deel te mogen nemen. Dit onder de voorwaarde dat zijn gedrag en handelen veilig en niet storend is. Indien noodzakelijk blijkt meer tijd vrij te maken om hem zijn werk af te laten maken zullen wij daarvoor zorgen. Tevens krijgt hij de gelegenheid om deel te nemen aan alle benodigde (school-)examens. (…).”
2.8. Op 27 februari 2006 heeft een bespreking tussen [eiser] en de school plaatsgevonden, ter gelegenheid waarvan is afgesproken dat [naam leerling] overeenkomstig hetgeen de school in haar brief van 15 februari 2006 had geschreven in de gelegenheid zal worden gesteld om zijn examenwerkstukken metaaltechniek te maken.
2.9. Op 26 mei 2006 heeft [eiser] de cijferlijst met betrekking tot het schoolexamen van [naam leerling] ontvangen. Een afschrift van deze cijferlijst is als productie C door de school in het geding gebracht. Deze cijferlijst luidt als volgt:
“PTA-nr Omschrijving: Cijfer:
701 werkstukjes pta klas 3 3,0
702 Pijpklem 3,0
703 Zonnewijzer 4,6
704 Assensteun 3,0 4,5
Theorie 5,9
705 BBQ 3,0 4,6
instrumentenmakersklem 6,3 6,25
Theorie 6,2 706 Wringijzer 5 4,5
TV-steun 2,5
Theorie 5,9
2.10. Bij brief van 27 mei 2006 heeft [eiser] namens [naam leerling] bij de examencommissie bezwaar gemaakt tegen de totstandkoming c.q. de waardering van de
cijfers met betrekking tot de volgende examenwerkstukken:
- werkstukjes klas 3 (T701: 3,0),
- pijpklem (T702: 3,0),
- zonnewijzer (T703: 4,6),
- wringijzer, tv-steun, theorie (T706: 4,5).
2.11. Op 8 juni 2006 heeft de examencommissie het bezwaar niet ontvankelijk verklaard en [eiser] erop gewezen dat hij tegen deze uitspraak in beroep kan gaan bij de algemeen directeur onder de in het PTA (Programma van Toetsing en Afsluiting) genoemde voorwaarden.
2.12. Bij brief van 12 juni 2006 heeft [eiser] namens [naam leerling] bij de algemeen directeur ad interim ([naam algemeen directeur ad interim directeur]) beroep aangetekend tegen de uitspraak van de examencommissie.
Op 21 juni 2006 is [eiser] ten overstaan van de algemeen directeur van de school [naam directeur] gehoord. [eiser] heeft in dit verband de door hem als productie 4 in het geding gebrachte “aantekeningen” voorgedragen.
Bij brief van 26 juni 2006 (productie B van de school) heeft [naam directeur] in hoedanigheid van algemeen directeur van de school – onder meer – het volgende aan [eiser] geschreven:
“(…)
Betreft: bindende uitspraak op bezwaar op uitspraak examencommissie
(…)
Alles overwegende ben ik van mening dat
- [naam leerling] voldoende mogelijkheden heeft gekregen om de benodigde examenstukken op te
leveren,
- hij daarbij voldoende begeleiding heeft gekregen c.q. aangeboden gekregen,
- de examencommissie op juiste wijze toegezien heeft dat de waardering van de cijfers
ordentelijk heeft plaatsgevonden.
De door u naar voren gebrachte omstandigheden heb ik hiervoor besproken, en leiden geen van alle ertoe dat de toegekende en door u bestreden cijfers onjuist zouden zijn en zouden moeten worden herroepen, zodat ik thans bindend beslis dat de bestreden cijfers alle worden gehandhaafd.
(…).”
2.13. [naam leerling] heeft deelgenomen aan het centraal examen. [naam leerling] is gezakt voor zijn examen.
3.1. [eiser] vordert dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut,
1. de beslissing van de algemeen directeur van de school van 26 juni 2006 wordt vernietigd,
2. de school wordt gelast om binnen twee dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis alle vereiste medewerking te verlenen aan het in samenspraak met de bevoegde inspecteur voor het voortgezet onderwijs te (doen) beoordelen van het eindexamenwerk van [naam leerling] door een door de Inspecteur voor het Voortgezet Onderwijs aan te wijzen onafhankelijke beoordelaar, zulks op straffe van een dwangsom,
en indien zal blijken dat de in 2 genoemde beoordeling niet tot een voor het halen van het examen vereiste resultaat leidt,
3. de school wordt gelast om, binnen twee dagen nadat het oordeel bedoeld onder 2 is bekend gesteld, [naam leerling] onmiddellijk alsnog in de gelegenheid te stellen om de examenwerkstukken af te maken en hem daartoe alle medewerking te geven, en deze werkstukken in samenspraak met de bevoegde inspecteur voor het voortgezet onderwijs vervolgens te (doen) beoordelen door een door de inspecteur van het onderwijs aan te wijzen onafhankelijke beoordelaar, zulks op straffe van een dwangsom,
4. de school wordt veroordeeld in de proceskosten.
3.2. De school voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.1. Het gaat in deze zaak om de vraag of het schoolexamencijfer dat [naam leerling] voor het vak metaaltechniek toegekend heeft gekregen, te weten een 4, zoals – [eiser] stelt
en de school betwist – aantastbaar is.
4.2. De school voert, met een beroep op artikel 1.2.10 van het examenreglement, als verweer dat haar algemeen directeur bij beslissing van 26 juni 2006 een bindende beslissing heeft gegeven omtrent de waardering van examenwerkstukken van [naam leerling] voor het vak metaaltechniek en dat partijen aan deze beslissing zijn gebonden. De school stelt zich daarbij op het standpunt dat deze bindende beslissing niet vernietigbaar is, omdat deze beslissing op een zorgvuldige wijze is totstandgekomen.
4.3. Daarentegen stelt [eiser] zich op het standpunt dat de beslissing
van de algemeen directeur van de school van 26 juni 2006 geen partijen bindende beslissing (door [eiser] ook wel aangeduid als “bindend oordeel”) betreft en dat de voorzieningenrechter derhalve het geschil omtrent de waardering van de examen-werkstukken in volle omvang dient te toetsten. Voor zover geoordeeld zou worden dat wel sprake is van een bindende partijbeslissing, stelt [eiser] zich op het standpunt dat deze beslissing op grond van artikel 7:904 BW vernietigd dient te worden.
4.4. Aan de orde is eerst de beantwoording van de vraag of de beslissing van de algemeen directeur van de school van 26 juni 2006 een bindende partijbeslissing is. Indien dit niet het geval is dan dient de voorzieningenrechter het geschil tussen partijen omtrent de waardering van de examenwerkstukken in volle omvang te toetsen. Indien dit wel het geval is dan zijn partijen in beginsel aan de beslissing gebonden.
4.5. [eiser] heeft [naam leerling] bij de school ingeschreven voor de vierjarige VMBO opleiding metaaltechniek. Daarmee is tussen partijen een onderwijsovereenkomst totstandgekomen. [eiser] moet worden geacht bij voorbaat te hebben ingestemd met de regels van de school, waaronder het examenreglement. Althans [eiser] moet worden geacht kort na het moment waarop dit examenreglement is verstrekt met dit reglement te hebben ingestemd, aangezien gesteld noch gebleken is dat [eiser] tegen dit reglement, dan wel tegen enkele bepalingen daarvan en meer in het bijzonder artikel 1.2.10 van het examenreglement, bezwaar heeft gemaakt. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de school onweersproken heeft aangevoerd dat zij het examenreglement tijdig aan [naam leerling] (eiser) heeft verstrekt.
[eiser] heeft op basis van artikel 1.2.10 van het examenreglement (zoals geciteerd in rechtsoverweging 2.3) zich in eerste instantie vrijwillig gewend tot de examencommissie.
Vervolgens heeft [eiser] op basis van diezelfde bepaling zich vrijwillig gewend tot de algemeen directeur ad interim directeur van de school. [eiser] heeft daarbij wel opgemerkt dat hij het niet juist achtte dat [naam algemeen directeur ad interim directeur] de beslissing in beroep zou nemen omdat [naam algemeen directeur ad interim directeur] als voorzitter van de examencommissie reeds betrokken was geweest bij de beslissing van de examencommissie. Dit bezwaar is door de school onderkend; niet [naam algemeen directeur ad interim directeur] maar de algemeen directeur van de school [naam directeur] heeft het door [eiser] namens [naam leerling] ingestelde beroep behandeld.
Uit artikel 1.2.10 van het examenreglement (zoals geciteerd in rechtsoverweging 2.3) volgt ondubbelzinnig dat de beslissing van de algemeen directeur heeft te gelden als een beide partijen bindend advies; immers in deze bepaling is uitdrukkelijk opgenomen dat de uitspraak van de algemeen directeur bindend is.
[eiser] heeft zich op basis van deze bepaling van het examenreglement vrijwillig tot de algemeen directeur van de school gewend. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] daarbij een voorbehoud heeft gemaakt over de bindende status van de beslissing van deze directeur.
Op grond van het voorgaande in onderlinge samenhang bezien, wordt het voldoende aannemelijk geacht dat [eiser] ermee akkoord is gegaan dat de beslissing van de algemeen directeur van de school als een beide partijen bindend advies zou hebben te gelden.
In dit verband wordt nog opgemerkt dat het arrest van de Hoge Raad van 31 mei 1996
(NJ 1996/693, Amghane), waarop [eiser] zich ter onderbouwing van zijn stelling dat geen sprake is van een bindend oordeel beroept, geen ander licht op dit oordeel werpt. De Hoge Raad heeft in dit arrest, zoals [eiser] ook terecht opmerkt, onder meer overwogen dat het – zakelijk weergegeven – mogelijk is dat partijen overeenkomen dat de uitspraak van de aangezochte persoon / personen, in dat geval de commissie van beroep, voor beide partijen zal gelden als een bindend advies. In de zaak die heeft geleid tot Amghane arrest werd op basis van in die zaak geldende feiten geconcludeerd dat niet ondubbelzinnig was gebleken dat partijen waren overeengekomen dat de beslissing van de commissie van beroep voor beide partijen als een bindend advies zou gelden. In deze zaak wordt, zoals hiervoor is toegelicht, wel voldoende aannemelijk geacht dat partijen zijn overeengekomen dat de beslissing van de algemeen directeur van de school voor beide partijen als een bindend advies zou gelden.
4.6. De beslissing van de algemeen directeur van de school van 26 juni 2006 dient te worden aangemerkt als een vaststellingsovereenkomst als is bedoeld in artikel 7:900 BW.
Toetsing van deze beslissing dient plaats te vinden aan de hand artikel 7:904 BW.
Ingevolge artikel 7:904 BW is een beslissing vernietigbaar indien gebondenheid daaraan van een partij of van een derde in verband met de inhoud of de wijze van totstandkoming daarvan in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Dit betekent dat de voorzieningenrechter de beslissing van de algemeen directeur van de school van 26 juni 2006 slechts marginaal – en niet in volle omvang – kan toetsen.
4.7. [eiser] stelt zich op het standpunt dat de beslissing van de algemeen directeur van de school van 26 juni 2006 vernietigbaar is, en vordert ook dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de vernietiging van deze beslissing uitspreekt.
De voorzieningenrechter kan deze beslissing niet vernietigen, omdat dit zich niet verdraagt met een voorlopige voorziening. De vordering zoals weergegeven in rechtsoverweging 3.1 onder 1 is reeds om die reden niet toewijsbaar.
4.8. De vorderingen zoals weergegeven in rechtsoverweging 3.1 onder 2 en 3 respectievelijk strekkende tot een herbeoordeling van de examenwerkstukken van [naam leerling] en tot het afmaken (verbeteren) van de examenstukken verdragen zich wel met een voorlopige voorziening. Deze vorderingen zijn slechts toewijsbaar indien geconcludeerd kan worden dat het voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter op grond van artikel 7:904 BW de beslissing van 26 juni 2006 zal vernietigen.
4.9. [eiser] voert aan dat de beslissing van 26 juni 2006 vernietigbaar is omdat, kort gezegd:
a) aan [eiser] feitelijk het recht wordt ontzegd om zich tot de onafhankelijke
rechter te wenden,
b) [eiser] geen invloed heeft gehad op de persoon van de bindend adviseur, en
geen sprake is van een onafhankelijk oordeel omdat een direct belanghebbende bij de
school, namelijk de algemenen directeur, de bindende beslissing heeft gegeven,
c) de mentor van [naam leerling] niet is gehoord,
d) de beslissing inhoudelijk ernstig gebrekkig is en aan een ernstig motiveringsgebrek lijdt.
Ad a)
4.10. Het argument van [eiser] dat de beslissing van 26 juni 2006 vernietigbaar is omdat [eiser] feitelijk het recht is ontzegd om zich tot de onafhankelijke rechter te wenden, gaat niet op. Partijen zijn immers overeengekomen om hun geschil omtrent de waardering van de examenwerkstukken van [naam leerling] via de weg van het bindend advies te beslechten en – zoals ook blijkt uit het eerder genoemde Amghane arrest – staat artikel 17 Grondwet niet in de weg aan een vrijwillige afstand door partijen van een beroep op de overheidsrechter, in de vorm van bindend advies.
Ad b)
4.11. Het argument van [eiser] dat de beslissing van 26 juni 2006 vernietigbaar is omdat [eiser] geen invloed heeft gehad op de persoon van de bindend adviseur, en omdat geen sprake is van een onafhankelijk oordeel gaat evenmin op. Uit artikel 7:900 lid 2 BW volgt dat de vaststelling ook kan totstandkomen krachtens een beslissing van één van de partijen. Partijen zijn overeengekomen dat de algemene directeur van de school de bindende beslissing zal geven.
Verder geldt dat, nu niet anders is gesteld of gebleken, aangenomen moet worden dat de algemeen directeur van de school met inachtneming van de wettelijke bepalingen door het bevoegd gezag is benoemd en mitsdien bevoegd is om over het beroep te oordelen.
Ad c)
4.12. Het argument van [eiser] dat de beslissing van 26 juni 2006 vernietigbaar is omdat de mentor van [naam leerling] niet is gehoord, gaat evenmin op. De algemeen directeur diende te beoordelen of de examencijfers voor de examenwerkstukken van [naam leerling] goed tot stand zijn gekomen c.q. de gebruikelijke beoordelingsmethode is toegepast.
Het is de voorzieningenrechter onvoldoende duidelijk geworden waarom het horen van de mentor, die geen docent metaaltechniek is voor de beoordeling van deze vraag van belang zou zijn.
Ad d)
4.13. Ook het argument van [eiser] dat de beslissing van 26 juni 2006 vernietigbaar is omdat de beslissing inhoudelijk ernstig gebrekkig is en aan een motiveringsgebrek lijdt, wordt verworpen, omdat [eiser] geen feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die de conclusie kunnen dragen dat de algemeen directeur, alle omstandigheden van het geval in aanmerking genomen, in redelijkheid niet tot zijn beslissing van 26 juni 2006 heeft kunnen komen. Dit wordt als volgt nader toegelicht.
4.14. Onvoldoende aannemelijk is geworden dat de algemeen directeur bij de totstandkoming van zijn beslissing rekening diende te houden met de door [eiser] gestelde omstandigheid dat [naam leerling] onvoldoende tijd heeft gekregen om de examenwerkstukken te maken en af te krijgen. Het is namelijk onvoldoende aannemelijk geworden dat deze door [eiser] gestelde – en door de school betwiste – omstandigheid zich heeft voorgedaan. De school heeft namelijk aangevoerd dat zij [naam leerling] overeenkomstig de op
27 februari 2006 tussen partijen gemaakte afspraak in de gelegenheid heeft gesteld om de examenwerkstukken te maken / af te krijgen, maar dat zij heeft moeten constateren dat [naam leerling] regelmatig niet kwam opdagen of maar even aan de slag ging om vervolgens bijvoorbeeld op het schoolterrein te gaan voetballen. [eiser] heeft deze stelling van de school niet met feiten weerlegd.
4.15. Onvoldoende aannemelijk is geworden dat de algemeen directeur bij de totstandkoming van zijn beslissing rekening diende te houden met de door [eiser] gestelde omstandigheid dat de heer [naam docent], in weerwil van hetgeen partijen op 27 februari 2006 zijn overeengekomen, af en toe tegelijk met [naam leerling] in het leslokaal aanwezig is geweest.
Het is namelijk onvoldoende aannemelijk geworden dat – zoals [eiser] stelt en de school betwist – partijen op 27 februari 2006 zijn overeengekomen dat op het moment dat [naam leerling] in het leslokaal aanwezig zou zijn om de examenwerkstukken te maken docent [naam docent] niet aanwezig zou zijn, zodat vooralsnog niet geoordeeld kan worden dat de algemeen directeur daarmee rekening diende te houden.
Voor zover al aangenomen zou kunnen worden dat deze afspraak wel is gemaakt, geldt dat dit [eiser] niet kan baten omdat – zonder nadere toelichting, die ontbreekt – niet valt in te zien dat er sprake is van een causaal verband tussen de aanwezigheid van docent [naam docent] in het leslokaal en het niet, althans niet volledig, afkrijgen van de examenwerkstukken door [naam leerling].
Ten overvloede wordt nog overwogen dat het onduidelijk is of de lage cijfers voor de examenwerkstukken zijn oorzaak vindt in het niet af krijgen of in de omstandigheid dat [naam leerling] – zoals de school aanvoert – gewoon slecht werk heeft geleverd.
4.16. Verder geldt dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat de examencijfers van [naam leerling] – zoals [eiser] stelt en de school betwist – niet objectief tot stand zijn gekomen. De school heeft onweersproken aangevoerd dat de toetsingscriteria voor de examenwerkstukken door de vakgroep zijn vastgesteld en dat in dit kader per werkstuk
een beoordelingslijstje voor de examinatoren is opgesteld. Toetsingscriteria zijn onder meer de afmetingen van bepaalde onderdelen, het laswerk, de montage, de afwerking en de werking van het werkstuk. Aan de hand van het beoordelingslijstje wordt het examenwerkstuk door de examinator beoordeeld. Niet gebleken is dat de werkstukken van [naam leerling] niet op deze wijze zouden zijn beoordeeld. De door de school als productie D in het geding gebrachte “nakijklijstjes” van de diverse examenwerkstukken, waaronder de in dit geding aan de orde zijnde examenwerkstuk “zonnewijzer”, wijzen er veeleer op dat de examenwerkstukken van [naam leerling] aan de hand van deze beoordelingslijstjes zijn nagekeken.
In tegenstelling tot hetgeen [eiser] stelt, gaat het te ver om van de school te verlangen dat zij vooraf aan de examenkandidaten gedetailleerd kenbaar maakt hoeveel punten de kandidaat krijgt indien hij het werkstuk op een bepaalde manier maakt, bijvoorbeeld hoeveel punten hij krijgt als het rooster van de barbecue niet op de barbecue blijft liggen maar naar beneden zakt.
4.17. Al hetgeen [eiser] verder heeft aangevoerd ter onderbouwing van zijn stelling dat de bindende beslissing vernietigbaar is, is niet ter zake dienend, omdat deze door [eiser] aangevoerde omstandigheden niet van invloed zijn op de beoordeling van de vraag waarover de algemeen directeur van de school zich had uit te laten, namelijk de vraag of de examencijfers voor de examenwerkstukken van [naam leerling] goed tot stand zijn gekomen
c.q. de gebruikelijke beoordelingsmethode is toegepast.
4.18. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat vooralsnog onvoldoende aannemelijk is dat de bodemrechter de beslissing van de algemeen directeur van de school van 26 juni 2006 zal vernietigen.
Slotsom
4.19. Het voorgaande leidt reeds tot de conclusie dat alle vorderingen van [eiser] moeten worden afgewezen.
4.20. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de school worden begroot op:
- vast recht EUR 248,00
- salaris rechtshelper 454,00
Totaal EUR 702,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de school tot op heden begroot op EUR 702,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.M.E. van der Burg-van Geest en in het openbaar uitgesproken op 5 september 2006.?