ECLI:NL:RBUTR:2006:AY9796

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
10 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/617847-05
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en de vrijspraak van de verdachte in een zaak betreffende kinderporno

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 10 oktober 2006, stond de verdachte terecht op beschuldiging van het in bezit hebben en verspreiden van kinderporno. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie beoordeeld en de dagvaarding gedeeltelijk nietig verklaard. De raadsvrouwe voerde aan dat de dagvaarding nietig verklaard moest worden vanwege onvoldoende feitelijke omschrijving van de tenlastegelegde feiten. De rechtbank oordeelde dat, ondanks de gebreken in de tenlastelegging, de seksuele gedragingen voldoende waren omschreven en verwierp het verweer van de raadsvrouwe. Echter, voor de periode van 22 oktober 2001 tot 1 oktober 2002 werd de dagvaarding partieel nietig verklaard, omdat deze niet in overeenstemming was met de toen geldende wettekst.

De rechtbank sprak de verdachte vrij van de onder 2 primair, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend was bewezen dat de verdachte deze feiten had gepleegd. De rechtbank concludeerde dat de heimelijk opgenomen beelden in kleedkamers niet als kinderporno konden worden gekwalificeerd, omdat de betrokken personen zich in een natuurlijke omgeving gedroegen en niet wisten dat ze gefilmd werden. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan het in bezit hebben van afbeeldingen van minderjarigen, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden veroordeeld voor de andere ten laste gelegde feiten.

De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 196 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 180 uren. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren gepleegd, evenals met de persoon van de verdachte, die niet eerder met justitie in aanraking was gekomen. De rechtbank besloot ook tot verbeurdverklaring van in beslag genomen voorwerpen en gelastte de teruggave van andere in beslag genomen goederen aan de verdachte. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 september 2006.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/617847-05
Datum uitspraak: 10 oktober 2006
Verkort vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak
gewezen in de zaak tegen:
[verdachte]
Raadsvrouwe: mr. M. Veldman, uitdrukkelijk gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 september 2006.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven.
Op vordering van de officier van justitie is wijziging van de onder 1, 2 primair, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde feiten ter terechtzitting toegestaan.
Van de dagvaarding en van de vordering tot wijziging van de tenlastelegging zijn kopieën als bijlagen I en II aan dit vonnis gehecht. De inhoud van deze bijlagen geldt als hier ingevoegd.
De geldigheid van de dagvaarding
De raadsvrouwe heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de dagvaarding voor wat betreft het onder 1 ten laste gelegde feit nietig dient te worden verklaard.
De in de tenlastelegging genoemde afbeeldingen zijn onvoldoende feitelijk omschreven en er is geen enkele link te leggen met het proces-verbaal. Het is onduidelijk of het gaat om de filmfragmenten of over de plaatjes en onduidelijk is welke filmfragmenten en welke plaatjes bedoeld worden. De in de tenlastelegging genoemde gegevensdrager is wel gespecificeerd, maar vervolgens is per gegevensdrager geen specificatie opgenomen van de zich op die gegevensdrager bevindende filmfragmenten en plaatjes. De omschrijving van de ten laste gelegde afbeeldingen voldoet niet aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank overweegt hieromtrent dat gelet op de huidige jurisprudentie van de Hoge Raad de tenlastelegging voldoende feitelijke betekenis heeft, aangezien de seksuele gedragingen en de ontuchtige handelingen nader zijn omschreven. Het verweer van de raadsvrouwe wordt verworpen.
De rechtbank is echter van oordeel dat na wijziging van de tenlastelegging voor wat betreft de periode gelegen tussen 22 oktober 2001 tot 1 oktober 2002 de dagvaarding partieel nietig dient te worden verklaard vanwege het feit dat de tenlastelegging juist wat betreft het gewijzigde gedeelte niet in overeenstemming is met de wettekst, zoals deze gold tot 1 oktober 2002, waarin, anders dan in de huidige wettekst, de leeftijdsgrens van 16 jaar en het in voorraad hebben waren opgenomen.
De dagvaarding zal voor dit deel van het onder 1 ten laste gelegde nietig worden verklaard.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsvrouwe heeft aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard voor wat betreft het onder 3 ten laste gelegde feit. Het onder 3 ten laste gelegde betreft hetzelfde feitencomplex als het onder 2 ten laste gelegde feit. Het enige verschil is dat in het onder 2 ten laste gelegde feit een drietal jongens met naam worden genoemd en in het onder 3 ten laste gelegde feit gesproken wordt over een aantal onbekende jongens. De raadsvrouwe voert aan dat sprake is van “nemo debet bis vexari” Beide feiten betreffen één gedraging, hetzelfde materiële gebeuren, gericht op hetzelfde doel en schenden hetzelfde rechtsbelang. Het gaat derhalve om hetzelfde strafbare feit. Het kan niet zo zijn dat verdachte twee maal voor eenzelfde feit wordt vervolgd.
De rechtbank is van oordeel dat het Openbaar Ministerie in deze de vrijheid heeft om de strafbare gedraging ten laste te leggen op de wijze zoals zij thans heeft gedaan.
De rechtbank is met de raadsvrouwe van oordeel dat het in de rede had gelegen om de zinsnede “meerdere onbekend gebleven jongens” in het onder 2 ten laste gelegde feit mede op te nemen, maar verbindt daaraan niet de consequentie dat het Openbaar Ministerie voor wat betreft het onder 3 ten laste gelegde feit niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
De rechtbank zal bij haar eindbeslissing hiermede wel rekening houden.
Vrijspraak
Niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan verdachte onder 2 primair, 2 subsidiair en 3 is ten laste gelegd.
De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 2 primair en 3 primair ten laste gelegde overweegt de rechtbank dat niet gesteld kan worden dat de in de tenlastelegging genoemde personen (bekend of onbekend) op enige wijze zijn gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen zoals in de tenlastelegging omschreven, nu uit de stukken duidelijk is geworden dat zij zich op geen enkel moment bewust zijn geweest dat verdachte heimelijk beelden van hen heeft opgenomen.
Nu een essentieel onderdeel van de tenlastelegging niet bewezen kan worden, dient verdachte van deze feiten te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde overweegt de rechtbank dat in de Aanwijzing Kinderporno van het College van Procureurs-Generaal van 13 augustus 2003, inwerking getreden op 1 september 2003 (Staatscourant 2 september 2003, nr. 168) een aantal criteria staan vermeld waaraan afbeeldingen moeten voldoen alvorens zij als kinderporno kunnen worden gekwalificeerd, waaronder onder meer de ambiance waarin de afbeeldingen zijn gemaakt.
In casu gaat het om heimelijk opgenomen beelden in kleedkamers van een voetbalvereniging – open ruimtes waar personen in en uit liepen - van jongens in de leeftijd zeven tot vijftien jaar en van jongens in de leeftijd rond de achttien jaar.
De rechtbank is, na het bekijken van de door verdachte opgenomen beelden, van oordeel dat bedoelde beelden zijn opgenomen in een voor de op die afbeeldingen vastgelegde personen natuurlijke omgeving en dat deze personen zich op een natuurlijke wijze gedragen.
De rechtbank is op grond van deze waarneming van oordeel dat de door verdachte heimelijk opgenomen afbeeldingen niet gekwalificeerd kunnen worden als kinderporno.
De rechtbank is het derhalve eens met de in het proces-verbaal genoemde zedenrechercheur Groeneveld, die heeft verklaard dat bedoelde afbeeldingen geen kinderporno betreffen.
Nu aan het vereiste van artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht niet is voldaan, dient verdachte van dit feit te worden vrijgesproken.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage III van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Een gegevensdrager bevattende een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, in bezit hebben en verspreiden, meermalen gepleegd, terwijl daarvan een gewoonte is gemaakt.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sancties
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
- Verdachte heeft zich in de afgelopen zes tot zeven jaar op het internet begeven met als doel het zoeken en vinden van plaatjes van geheel dan wel gedeeltelijk ontklede minderjarigen. Verdachte heeft dergelijke plaatjes ook gevonden en deze gedownload op zijn eigen computer. Naarmate de tijd verstreek heeft verdachte niet alleen plaatjes maar ook filmfragmenten van het internet gedownload, welke van softpornografische naar hardpornografisch opliepen, zoals verkrachting van zeer jonge jongens en meisjes. Verdachte heeft deze afbeeldingen op zijn computer vastgelegd en later overgezet naar Cd-roms.
- Verdachte heeft deze afbeeldingen niet alleen in bezit gehad voor eigen gebruik, maar heeft daarmee ook geruild en deze beschikbaar gesteld voor anderen.
- Zelfs nadat de politie de computer en Cd-roms bij verdachte in beslag had genomen, is verdachte met zijn handelingen doorgegaan, zodat aangenomen kan worden dat verdachte van het verzamelen van dergelijke plaatjes en filmfragmenten een gewoonte heeft gemaakt.
- Verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan het in stand houden van een kinderpornografisch netwerk.
- Verdachte heeft aldus de lichamelijke en geestelijke integriteit van die minderjarigen, ernstig geschonden.
Een dergelijk feit brengt gevoelens van onrust, onveiligheid en verontwaardiging in de maatschappij teweeg.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 8 juni 2006, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
- een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte, van de Reclassering Nederland, regio Utrecht-Arnhem, arrondissement Utrecht, d.d. 8 september 2006, opgemaakt door J. de Wilde, reclasseringswerker;
- een omtrent verdachte opgemaakt psychologisch rapport d.d. 18 augustus 2006 van Prof. dr. J.J. Baneke, klinisch en forensisch psycholoog, inhoudende als conclusie dat verdachte ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde feit - indien bewezen - lijdende was aan een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, zodat verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
De rechtbank neemt de conclusie van deze deskundige over en maakt deze tot de hare.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van de onder 1, 2 primair en 3 ten laste gelegde feiten onder meer wordt veroordeeld tot - kort gezegd -:
- een gevangenisstraf voor de duur van 194 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren met bijzondere voorwaarden en
- een werkstraf van 240 uur subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis.
De rechtbank acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur alsmede een taakstraf als na te melden passend en geboden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan met deze straf, die lager is dan door de officier van justitie is gevorderd, worden volstaan, nu verdachte alleen voor het onder 1 ten laste gelegde feit zal worden veroordeeld.
Verbeurdverklaring:
De in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, bekend onder de nummers 1, 2 (cd-rom 1, 2 en 4 t/m 9) en 12 zoals vermeld op de Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, welke lijst als bijlage IV aan dit vonnis is gehecht, zullen worden verbeurd verklaard, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen, die aan verdachte toebehoren, het onder 1 bewezenverklaarde is begaan.
De in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, bekend onder de nummers 4, 5 en 17 zoals vermeld op de Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, welke lijst als bijlage IV aan dit vonnis is gehecht, zullen worden verbeurd verklaard, aangezien met behulp van deze voorwerpen, die aan verdachte toebehoren, het onder 1 bewezenverklaarde is begaan.
Onttrekking aan het verkeer:
De in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, bekend onder de nummers 2 (cd-rom 3, 10, 11 en 12), 3, 7, 8, 10, 11, 13, 20, 22, 23, 25, 26, 28, 29, 30, 33 en 36, zoals vermeld op de Lijst van inbeslaggnomen voorwerpen, welke lijst als bijlager IV aan dit vonnis is gehecht, zullen worden onttrokken aan het verkeer, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen het onder 1 bewezenverklaarde is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
Teruggave in beslag genomen goederen:
Met betrekking tot de in beslag genomen voorwerpen, bekend onder de nummers 6, 9, 14, 15, 16, 18,19, 21, 24, 27, 31, 32, 34 en 35 zoals vermeld op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, welke lijst als bijlage IV aan dit vonnis is gehecht,
zal de rechtbank de teruggave gelasten aan verdachte, bij wie deze voorwerpen in beslag zijn genomen.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 27, 33, 33a, 36c, 36d, 57 en 240b van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart de dagvaarding nietig voor zover betrekking hebbend op de in het onder 1 ten laste gelegde genoemde periode van 22 oktober 2001 tot 1 oktober 2002.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte de onder 2 primair, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit, zoals vermeld in bijlage III van dit vonnis, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van ÉÉNHONDERDZESENNEGENTIG (196) DAGEN.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot ÉÉNHONDERDTACHTIG (180) DAGEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
- de veroordeelde (één of meer van) na te melden bijzondere voorwaarden niet naleeft:
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de door of namens de
Reclassering Nederland, unit Utrecht-Arnhem, arrondissement Utrecht, te geven
aanwijzingen, ook wanneer dat inhoudt het voortzetten en voltooien van een
behandeling bij De Waag te Utrecht, zolang die reclasseringsinstelling dat nodig acht,
met opdracht aan voornoemde instelling de veroordeelde bij de naleving van de
voorwaarden hulp en steun te verlenen.
- dat de veroordeelde gedurende het eerste jaar van de proeftijd geen bemoeienis zal
hebben met minderjarigen in verenigingsverband.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Veroordeelt de verdachte voorts tot een TAAKSTRAF, bestaande deze straf uit:
een werkstraf voor de duur van 180 uren, te vervangen door hechtenis voor de duur van 90 dagen indien de veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.
Verklaart verbeurd:
de in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, bekend onder de nummers 1, 2 (cd-rom 1, 2 en 4 t/m 9) en 12 zoals vermeld op de Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, welke lijst als bijlage IV aan dit vonnis is gehecht.
Verklaart tevens verbeurd:
de in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, bekend onder de nummers 4, 5 en 17 zoals vermeld op de Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, welke lijst als bijlage IV aan dit vonnis is gehecht,
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
de in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, bekend onder de nummers 2 (cd-rom 3, 10, 11 en 12), 3, 7, 8, 10, 11, 13, 20, 22, 23, 25, 26, 28, 29, 30, 33 en 36, zoals vermeld op de Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, welke lijst als bijlager IV aan dit vonnis is gehecht.
Gelast de teruggave van de in beslag genomen voorwerpen, bekend onder de nummers 6, 9, 14, 15, 16, 18,19, 21, 24, 27, 31, 32, 34 en 35 zoals vermeld op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, welke lijst als bijlage IV aan dit vonnis is gehecht aan veroordeelde.
Heft het - reeds geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op.
Dit vonnis is gewezen door mrs J.E. Kruijff-Bronsing, A.G. Bakker en F.L. Muskens, bijgestaan door H.J. Nieboer als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 oktober 2006.