ECLI:NL:RBUTR:2006:AZ1605

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
6 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/601727-05
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van aanranding en seksuele handelingen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 6 november 2006, stond de verdachte terecht op beschuldiging van aanranding en het verrichten van seksuele handelingen zonder instemming van de aangeefster. De zitting vond plaats op 23 oktober 2006, waar de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. P.H. Doedens. De tenlastelegging omvatte meerdere incidenten tussen 1 mei 2004 en 1 augustus 2004, waarbij de verdachte werd beschuldigd van het zich in het bijzijn van de aangeefster onzedelijk gedragen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van zowel de verdachte als de aangeefster tegenstrijdig waren. De aangeefster stelde dat zij gedwongen was tot seksuele handelingen, terwijl de verdachte beweerde dat deze handelingen met wederzijdse instemming plaatsvonden. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de beschuldigingen te staven. De rechtbank kon niet met redelijke zekerheid vaststellen dat de verdachte het ten laste gelegde feit had begaan, waardoor hij van dit gedeelte van de tenlastelegging werd vrijgesproken. Tevens werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien er geen straf of maatregel aan de verdachte werd opgelegd. De kosten werden door beide partijen zelf gedragen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/601727-05
Datum uitspraak: 06 november 2006
Verkort vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen:
[verdachte]
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
23 oktober 2006, op welke terechtzitting de verdachte door zijn raadsman mr. P.H. Doedens, advocaat te Utrecht, is bijgestaan.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven.
Op vordering van de officier van justitie is wijziging van het ten laste gelegde feit ter terechtzitting van 23 oktober 2006 toegestaan.
Van de dagvaarding en van de vordering tot wijziging van de tenlastelegging zijn kopieën als bijlagen I en II aan dit vonnis gehecht. De inhoud van deze bijlagen geldt als hier ingevoegd.
Overwegingen
Verdachte wordt verweten dat hij in de periode tussen 01 mei 2004 en 01 augustus 2004 aangeefster meerdere malen op diverse manieren heeft aangerand. Eén van die manieren is in de tenlastelegging feitelijk omschreven als "het meermalen, althans éénmaal, door hem, verdachte, in aanwezigheid van voornoemde "Aangeefster" zichzelf aftrekken en/of het in haar aanwezigheid door hem, verdachte vasthouden van zijn ontblote penis en/of het (daarbij) (herhaaldelijk) aan voornoemde "Aangeefster" (op voor haar dwingende toon) vragen zijn penis vast te houden en/of het klaar komen in aanwezigheid van die "Aangeefster" ...".
Uit het onderzoek ter terechtzitting is niet meer gebleken dan dat "Aangeefster" op het roepen van de verdachte is afgekomen en hem die handelingen heeft zien verrichten. Dit levert naar het oordeel van de rechtbank geen feitelijke aanranding van de eerbaarheid in de zin van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht, op. De verdachte dient om die reden van dit gedeelte van de tenlastelegging te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het overige gedeelte van de tenlastelegging overweegt de rechtbank als volgt:
Ter terechtzitting hebben zowel verdachte als aangeefster verklaard dat er op een dinsdag in de maand juni 2004 en de daaropvolgende donderdag en zaterdag seksuele handelingen tussen hen beiden hebben plaatsgevonden. Volgens verdachte hebben die handelingen plaats gevonden met instemming van beiden. Aangeefster heeft dit betwist. Aangeefster heeft verklaard dat zij tot het ondergaan van seksuele handelingen is gedwongen. Beide lezingen van de gebeurtenissen worden door wettige bewijsmiddelen ondersteund. Hoewel de rechtbank heeft getracht de waarheid boven tafel te krijgen, zijn noch uit het dossier, noch uit het onderzoek ter terechtzitting feiten en omstandigheden gebleken op grond waarvan de rechtbank met redelijke zekerheid kan concluderen dat een van beide lezingen de juiste is. Nu de rechtbank niet de overtuiging heeft bekomen dat verdachte hetgeen hem ten laste is gelegd, heeft begaan, moet hij daarvan worden vrijgesproken.
De vordering van de benadeelde partij c.q. aangeefster
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het ten laste gelegde feit.
Nu aan de verdachte met betrekking tot hetgeen hem ten laste is gelegd, geen straf of maatregel zal worden opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen toepassing zal vinden, dient de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De benadeelde partij en de verdachte moeten ieder de eigen kosten dragen.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij niet ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.F. Bueno, E.J. van Rijssen en I. Bruna, bijgestaan door S.E. Lim als griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 06 november 2006.