ECLI:NL:RBUTR:2006:AZ2694

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
17 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 06/2280
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van bouwvergunning en vrijstelling voor bouwmarkt in Maarssen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Utrecht op 17 november 2006 uitspraak gedaan over een verzoek tot voorlopige voorziening met betrekking tot een bouwvergunning voor een bouwmarkt op het perceel Nijverheidsweg 6 te Maarssen. Het verzoek is ingediend door Rova Beheer B.V., Avor Beheer B.V. en Plastic Industries B.V. tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maarssen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er op 27 februari 2006 een nieuw bestemmingsplan is vastgesteld, waardoor de aanhoudingsplicht voor de bouwvergunning van toepassing was. De voorzieningenrechter oordeelde dat het bouwplan niet zonder meer in overeenstemming was met het nieuwe bestemmingsplan en dat er een beoordeling van de gevolgen van het bouwplan voor de distributieve structuur had moeten plaatsvinden. Deze beoordeling heeft echter niet plaatsgevonden, waardoor de aanhoudingsplicht niet kon worden doorbroken. De voorzieningenrechter heeft het besluit van verweerder van 24 augustus 2006 geschorst tot zes weken na de beslissing op het bezwaar van verzoekers. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekers, vastgesteld op € 644,-, en is het griffierecht van € 281,- aan verzoekers vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 06/3380
uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 november 2006
inzake
Rova Beheer B.V.,
Avor Beheer B.V.,
Plastic Industries B.V.,
[verzoekers 1]
[verzoeker],
allen gevestigd of wonende te Maarssen,
verzoekers,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maarssen,
verweerder.
Inleiding
1.1 Het verzoek heeft betrekking op het besluit van 24 augustus 2006, waarbij aan [vergunninghouder] (vergunninghouder) een bouwvergunning en met toepassing van artikel 11, zesde lid, van de planvoorschriften vrijstelling is verleend voor het oprichten van een bouwmarkt op het perceel Nijverheidsweg 6 te Maarssen.
1.2 Het verzoek is op 10 oktober 2006 ter zitting behandeld, waar J.A. de Leeuw namens Rova Beheer B.V. en Avor Beheer B.V. is verschenen en T.S. Bloos en M.S. Beltman namens Plastic Industries B.V. zijn verschenen, bijgestaan door mr. P.H. Revermann. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.G. Polman, werkzaam bij de gemeente Maarssen. Tevens is ter zitting verschenen de vergunninghouder, bijgestaan door mr. M. Nijenhuis, advocaat te Utrecht.
1.3 Bij brief van 24 oktober 2006 is het onderzoek heropend teneinde verweerder en vergunninghouder in de gelegenheid te stellen op een door verzoekers aan het einde van de zitting naar voren gebracht standpunt te reageren.
1.4 Verweerder heeft bij brief van 30 oktober 2006 gereageerd en vergunninghouder heeft dat bij brief van 31 oktober 2006 gedaan.
1.5 Partijen hebben de voorzieningenrechter toestemming verleend zonder nadere zitting uitspraak te doen, waarop de voorzieningenrechter het onderzoek heeft gesloten.
Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet bij haar beslissing in die procedure.
2.3 Aan vergunninghouder was reeds eerder een bouwvergunning en vrijstelling verleend voor het oprichten van een bouwmarkt op het perceel aan de Nijverheidsweg. Tegen dat besluit hebben verzoekers toen ook bezwaar gemaakt. In de daaropvolgende procedure bij deze rechtbank (met registratienummers SBR 05/3995, 05/3712, 05/3962, 05/4013 en 06/119) zijn de door verzoekers ingediende beroepen gegrond verklaard, is het toen bestreden besluit vernietigd en heeft de voorzieningenrechter verweerder opgedragen opnieuw een besluit op bezwaar te nemen. De voorzieningenrechter heeft in de uitspraak van 25 januari 2006 geoordeeld dat het (gewijzigde) bouwplan niet in overeenstemming was met de (parkeer)normen die zijn gegeven in artikel 2.5.30 van de geldende Bouwverordening. Vervolgens heeft vergunninghouder op 12 april 2006 een aanvraag ingediend om een bouwvergunning voor een nieuw bouwplan.
2.4 De voorzieningenrechter heeft geconstateerd dat op 27 februari 2006, dus vóór de nieuwe aanvraag om een bouwvergunning en het hier bestreden besluit, door de gemeenteraad een nieuw bestemmingsplan is vastgesteld. Uit artikel 50, eerste lid, van de Woningwet volgt dat burgemeester en wethouders de beslissing op een aanvraag om bouwvergunning aanhouden indien er geen grond is om de vergunning te weigeren en voor het gebied, waarin het bouwwerk zal worden uitgevoerd, voordat de aanvraag is ingekomen een bestemmingsplan is vastgesteld. Verweerder heeft bij het bestreden besluit deze zogenoemde aanhoudingsplicht doorbroken met toepassing van het vierde lid. Deze aanhoudingsplicht kan echter alleen worden doorbroken indien het bouwplan in overeenstemming is met het nieuwe bestemmingsplan "Maarssenbroek Werkgebied".
2.5 De voorzieningenrechter is van oordeel dat het bouwplan op grond van het bestemmingsplan Maarssenbroek Werkgebied niet zonder meer is toegestaan. Aan het perceel is de bestemming "Bedrijven -B- (dv)" toegekend. Artikel 7, eerste lid van de planvoorschriften omschrijft de doeleinden die op gronden met deze bestemming zijn toegestaan. Verweerder heeft betoogd dat ook onder het nieuwe bestemmingsplan vrijstelling kan worden verleend van die bestemming met toepassing van artikel 7, derde lid, onder c, van de planvoorschriften. De voorzieningenrechter heeft echter geconstateerd dat burgemeester en wethouders op grond van dat artikel ten behoeve van bouwmarkten alleen bevoegd zijn om vrijstelling te verlenen wanneer de aanvraag wordt beoordeeld op de gevolgen voor de bestaande voorzieningenstructuur, de gevolgen voor de mobiliteit, de omvang van de winkel ten opzichte van de omgeving en de gevolgen van de vestiging voor de totale distributieve structuur. De voorzieningenrechter is niet gebleken dat ten aanzien van het onderhavige bouwplan die beoordeling - bijvoorbeeld de gevolgen van het bouwplan voor de distributieve structuur - heeft plaatsgevonden.
2.6 Nu deze (voor een toekomstige vrijstelling vereiste) beoordeling niet heeft plaatsgevonden, kan (nog) niet worden gezegd dat het bouwplan in overeenstemming is met het vastgestelde bestemmingsplan. Naar het oordeel van de voorzieningenechter was derhalve niet voldaan aan de in artikel 50, vierde lid, genoemde voorwaarde waaronder verweerder bevoegd was de aanhoudingsplicht te doorbreken. Dat aan het bouwplan een lange gegeschiedenis is voorafgegaan, kan daaraan niet afdoen.
2.7 De voorzieningenrechter ziet, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, aanleiding om het besluit van verweerder van 24 augustus 2006 te schorsen tot zes weken nadat verweerder heeft beslist op verzoekers bezwaar tegen dat besluit.
2.8 Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het verzoek en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1, waarde per punt €322,-) als kosten van verleende rechtsbijstand.
Beslissing
De voorzieningenrechter,
3.1 wijst het verzoek toe;
3.2 schorst het besluit van verweerder van 24 augustus 2006 tot zes weken na de bekendmaking van het te nemen besluit op het bezwaar van verzoekers;
3.3 bepaalt dat verweerder het door verzoekers betaalde griffierecht ten bedrage van € 281,- aan hen vergoedt;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van €644,-;
3.5 wijst de gemeente Maarssen aan als rechtspersoon die de onder 3.3 en 3.4 genoemde bedragen dient te vergoeden.
Aldus vastgesteld door mr. R.P. den Otter en in het openbaar uitgesproken op 17 november 2006.
De griffier: De voorzieningenrechter:
mr. G. Delissen mr. R.P. den Otter
Afschrift verzonden op:
Zaaknummer: SBR 06/3380 blad 3
uitspraak