ECLI:NL:RBUTR:2006:AZ2698

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
8 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
198910/ HA ZA 05-1602
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. van Delft-Baas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor bouwplan en goedkeuringsrecht van Staatsbosbeheer

In deze zaak vorderde eiser, eigenaar van een perceel in Terschelling, dat Staatsbosbeheer onrechtmatig had gehandeld door toestemming te onthouden voor zijn bouwplan. De rechtbank Utrecht behandelde de zaak op 8 november 2006. Eiser had een aanvraag ingediend voor de verbouwing van zijn woning, maar Staatsbosbeheer weigerde goedkeuring op basis van esthetische en landschappelijke overwegingen. De rechtbank oordeelde dat Staatsbosbeheer het goedkeuringsrecht, zoals vastgelegd in de erfpachtakte, op een legitieme manier uitoefende. De rechtbank benadrukte dat Staatsbosbeheer niet alleen op basis van het bestemmingsplan, maar ook op andere gronden, zoals landschappelijke inpassing, goedkeuring kon weigeren. Eiser stelde dat hij niet op de hoogte was van een beleidswijziging van Staatsbosbeheer die leidde tot strengere criteria voor goedkeuring. De rechtbank merkte op dat als Staatsbosbeheer niet had gecommuniceerd over deze wijziging, eiser mogelijk had mogen vertrouwen op eerdere goedkeuringen voor vergelijkbare bouwplannen. De zaak werd aangehouden voor verdere behandeling, waarbij partijen in staat werden gesteld om nadere argumenten aan te voeren over de beleidswijziging en de gevolgen daarvan voor de goedkeuring van het bouwplan.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 198910 / HA ZA 05-1602
Vonnis van 8 november 2006
in de zaak van
1. [eiser sub 1],
2. [eiseres sub 2],
beiden wonende te [woonplaats],
eisers,
procureur mr. E.N. Bouwman,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
STAATSBOSBEHEER,
gevestigd te Driebergen-Rijsenburg,
gedaagde,
procureur mr. B.F. Keulen.
Partijen zullen hierna [eiser] respectievelijk Staatsbosbeheer genoemd worden.
1. De procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- akte aan de zijde van [eiser]
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek tevens akte aanvulling grondslag van eis
- de conclusie van dupliek.
1.2 Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1 Staatsbosbeheer is eigenaar van percelen grond in de gemeente Terschelling. Bij notariële akte van 28 mei 1926 zijn deze percelen in erfpacht uitgegeven aan particuliere erfpachters. In artikel 5 van deze akte is het volgende bepaald:
"Op het in erfpacht gegeven terrein mogen voor de stichting van een badplaats en al wat daarbij behoort gebouwen worden gezet, alsmede werken en beplantingen worden aangelegd. (…).
De teekeningen en plans voor die gebouwen, werken en beplantingen moeten, vóór dat met het bouwen of den aanleg mag worden begonnen, door Staatsboschbeheer worden goedgekeurd, welke goedkeuring, behoudens bezwaren van aesthetischen aard, steeds zal worden verleend.”
2.2 Bij akte van 29 december 1960 is het voortdurend recht van erfpacht van één van de onder 2.1 bedoelde percelen in eigendom overgedragen aan M.A. Sieger. Dit perceel was destijds kadastraal bekend als gemeente Terschelling, sectie E nummer 1120, groot ongeveer 1925 vierkante meter. Op 19 maart 2001 is [eiser] eigenaar geworden van het voortdurend recht van erfpacht van het perceel, inclusief het daarop gebouwde huis met de naam “Zeeduiker”. Het betreffende perceel is gelegen binnen het bestemmingsplan “Midsland aan Zee”, heeft de bestemming “Zomerhuizen klasse A” en is plaatselijk bekend als “Midsland aan Zee 375”. De huidige kadastrale aanduiding van dit perceel is gemeente Terschelling, sectie E nummer 1147. In de leveringsakte is het volgende bepaald:
"5. (…) De bij uitgifte in erfpacht door verkoopsters rechtsvoorgangers jegens de Staat op zich genomen verplichtingen moeten (…) door koopster worden gestand gedaan. (…).”
2.3 Op 10 februari 2004 heeft [eiser] bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terschelling een aanvraag ingediend tot het verlenen van een bouwvergunning teneinde “De Zeeduiker” te kunnen verbouwen. Tevens is het College ver-zocht vrijstelling van het vigerende bestemmingsplan te verlenen op grond van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
2.4 Bij brief van 27 april 2006 heeft Staatsbosbeheer aan [eiser] onder meer het volgende bericht:
" Ik wil u erop wijzen dat Staatsbosbeheer volgens artikel 9 van de overdrachtsakte en artikel 5 van in de originele akte (…) de plannen en tekeningen moet goedkeuren, alvorens u met de voorgenomen verbouw mag aanvangen. (..).
Om de beoordeling van de landschappelijke inpassing van de voorgenomen verbouw correct en zorgvuldig te kunnen beoordelen, wil ik u hierbij vragen om - naast bovengenoemde plannen en tekeningen - enige aanvullende informatie te verstrekken, te weten:
- tekeningen van de bestaande situatie;
- enkele foto’s vanuit verschillende richtingen van de bestaande woning in de wijdere
omgeving;
- korte opsomming van de afwijkende kenmerken van voorgenomen verbouw ten opzichte
van de bestaande woning ten aanzien van hoogte (NAP + maaiveld), bouwoppervlak,
materialen en kleuren. (…).”
Door tussenkomst van de aannemer Combibouw Terschelling heeft [eiser] de gevraagde informatie aan Staatsbosbeheer verstrekt.
2.5 Staatsbosbeheer heeft bij brief van 18 mei 2004 aan [eiser] onder meer het volgende bericht:
“Staatsbosbeheer beoordeelt binnengekomen bouwplannen op in erfpacht uitgegeven gronden op “landschappelijke inpassing” van deze bebouwing. Staatsbosbeheer heeft de zorg voor natuur, recreatie en landschap als doelstelling. Staatsbosbeheer heeft tot op heden veelvuldig invulling gegeven aan deze laatst doelstelling: de zorg voor het landschap. De laatste jaren is het de tendens om steeds groter en hoger te bouwen. Enkele recent gestichte bouwwerken en nieuwe plannen daartoe en het effect daarvan op het landschap, heeft mij genoodzaakt extra aandacht te geven aan de inpassing van de bebouwing in het zomerhuizenterrein, zowel via de publiekrechtelijke wegen, als desnoods op grond van onze privaatrechtelijke positie. Immers op grond van onze erfpachtvoorwaarden is een erfpachter verplicht, voor ver- en nieuwbouw toestemming te vragen, welke Staatsbosbeheer (indien nodig onder voorwaarden) kan geven. Dat kan inhouden dat Staatsbosbeheer aan een bouwplan strengere eisen stelt dan het bestemmingsplan. Onlangs heeft de voorzieningenrechter in Utrecht uitgesproken dat Staatsbosbeheer deze bevoegdheid heeft. Het feit dat hieraan (nog) niet een geschreven beleidsdocument aan ten grondslag ligt, staat hierin niet in de weg.
In dit kader is Staatsbosbeheer druk doende met het ontwikkelen van een geschreven visie op deze landschappelijke criteria. Momenteel legt de externe landschapsdeskundige die Staatsbosbeheer heeft aangetrokken voor het advies, de laatste hand aan dit stuk. Tot die visie gereed is maakt Staatsbosbeheer gebruik van onze mogelijkheden door marginaal te toetsen op grond van onze privaatrechtelijke positie, om op die manier bouwplannen op hoofdpunten aan te pakken.
Graag gaan medewerkers van Staatsbosbeheer met u in overleg over enkele aspecten van uw ontwerp. Hierbij zal de specifieke locatie van uw recreatiewoning in ogenschouw genomen worden. Dit gesprek zal met name gaan over de voorgenomen hoogte van de woning. In dit kader wil ik graag met u nadenken over de mogelijkheid om enigszins lager ten opzichte van het maaiveld te bouwen. (…).”
2.6 [Eiser] heeft bij aan Staatsbosbeheer gerichte brief van 2 juni 2004 zijn bezwaren kenbaar gemaakt tegen de toepassing van de bevoegdheid van Staatsbosbeheer tot het onthouden van toestemming aan bouwplannen, zoals omschreven in voormelde brief.
2.7 Bij besluit van 1 juni 2004 heeft het onder 2.3 bedoelde college de door [eiser] gevraagde vrijstelling verleend. Op 14 juni 2004 heeft dit College de door [eiser] gevraagde bouwvergunning verleend. [Eiser] heeft bij brief van 23 juni 2004 Staatsbosbeheer in kennis gesteld van de verleende bouwvergunning.
2.8 Staatsbosbeheer heeft bij brief van 24 augustus 2004 aan [eiser] onder meer het volgende bericht:
"Landschappelijke toetsing
Uw woning staat in het midden van een achttal woningen die een eenheid in kleurgebruik, vorm en hoogte vormen. Deze eenheid creëert een rustig beeld. Vanuit het zuiden en oosten springen deze woningen het eerst in het oog. De hoogte van uw bouwplan – 8 meter – zal deze eenheid ernstig verstoren. In het advies van onze externe landschapsarchitect wordt voor het gehele gebied een maximale hoogte van 7 meter aanbevolen. Gezien de kwetsbare locatie aan de rand van het zo-merhuizenterrein wil ik deze maximale hoogte als criterium handhaven. Graag onderzoeken mijn medewerkers Vastgoed met u (of uw architect) alle mogelijkheden om de hoogte te reduceren.
De omringende woningen hebben (op 1 na) allemaal gebakken rood/oranje pannen. In uw bouwplan wordt gesproken over rood/bruine pannen. Dit komt overeen met de pannen die u nu heeft. In het advies van de landschapsarchitect wordt voor dit gebied rood/oranje pannen aanbevolen. Onze voorkeur gaat – zeker gezien de eenheid met de andere woningen – ook hiernaar uit. Op dit punt willen wij echter geen voorwaarden stellen maar slechts een aanbeveling doen. (…).”
2.9 Bij brief van 25 januari 2005 heeft [eiser] aan Staatsbosbeheer kenbaar gemaakt zich niet te kunnen verenigen met het voorgaande. Daarbij heeft [eiser] aangegeven dat het onthouden van toestemming volgens hem zowel op formele gronden als op materiële gronden een ontoelaatbare toepassing van de betreffende bevoegdheid van Staatsbosbeheer inhoudt en dat bovendien sprake is van rechtsongelijkheid. [Eiser] heeft Staatsbosbeheer verzocht de toestemming voor het bouwplan alsnog te verlenen.
2.10 Staatsbosbeheer heeft bij brief van 6 april 2005 aan [eiser] bericht bij haar eerdere standpunt te blijven en toestemming aan het bouwplan te onthouden.
3. De vordering en het verweer
3.1 [Eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad en kort samengevat:
1. voor recht te verklaren dat Staatsbosbeheer onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door het onthouden van toestemming aan het onderhavige bouwplan,
2. Staatsbosbeheer te veroordelen om binnen vier weken na betekening van dit vonnis, althans binnen een in goede justitie vast te stellen termijn, alsnog goedkeuring te verlenen aan het onderhavige bouwplan, dit op verbeurte van een dwangsom,
3. Staatsbosbeheer te verbieden haar toestemming te onthouden om redenen die liggen buiten het kader van de welstandstoetsing en het vigerende bestemmingsplan,
4. Staatsbosbeheer te veroordelen binnen vier weken na betekening van het vonnis, althans een in goede justitie te bepalen termijn, opnieuw te beslissen op het bouwplan overeenkomstig het oordeel van de rechtbank, dit op verbeurte van een dwangsom,
5. steeds kosten rechtens.
3.2 Staatsbosbeheer concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] in zijn vorderingen, althans tot afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding en met verklaring dat deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad zal zijn, zulks met bepaling dat over die proceskostenveroordeling de wettelijke rente verschuldigd zal zijn met ingang van veertien dagen na de datum van het in deze zaak te wijzen vonnis. Op het door Staatsbosbeheer gevoerde verweer zal in het navolgende, voor zover nodig, worden ingegaan.
4. De beoordeling
4.1 Centraal in deze procedure staat de vraag of Staatsbosbeheer op de door haar genoemde gronden mocht weigeren goedkeuring te verlenen aan het door [eiser] ingediende bouwplan. Het antwoord op deze vraag is onder meer afhankelijk van de uitleg van artikel 5 van de erfpachtakte. Partijen verschillen in dat kader van mening over de vraag of deze uitleg mede wordt bepaald door de invulling die Staatsbosbeheer thans wenst te geven aan het in dit artikel opgenomen goedkeuringsvereiste. [Eiser] stelt dat voor de uitleg van artikel 5 van de erfpachtakte uitsluitend de toenmalige bedoeling van de Staat bepalend is. Staatsbosbeheer daarentegen stelt dat haar opvatting omtrent de invulling en reikwijdte van artikel 5 van de erfpachtakte van doorslaggevend belang zijn.
4.2 Staatsbosbeheer wijst erop dat zij in 1899 door de Staat is opgericht om de Nederlandse Staatsbossen te beheren en nieuwe bossen aan te leggen. In het begin van de twintigste eeuw werd het takenpakket van Staatsbosbeheer uitgebreid met natuurbescherming en landschapsinrichting. Later werden ook recreatie- en groene gebiedsontwikkeling aan het takenpakket van Staatsbosbeheer toegevoegd. Staatsbosbeheer stelt dat zij sinds 1910 in het licht van het hier weergegeven takenpakket ook de staatsgronden op Terschelling beheert. Staatsbosbeheer stelt dat zij dat ten tijde van de erfpachtuitgifte deed als onderdeel van de Staat, alsook dat zij op 28 mei 1926 het onderhavige perceel in erfpacht heeft uitgegeven aan de rechtsvoorganger van [eiser]. Volgens Staatsbosbeheer heeft zij altijd het in artikel 5 van de erfpachtakte omschreven goedkeuringsrecht uitgeoefend.
4.3 De rechtbank is van oordeel dat voormeld betoog van Staatsbosbeheer voldoende steun vindt in de vaststaande feiten. Tot het moment dat Staatsbosbeheer bij de Wet verzelfstandiging Staatsbosbeheer, (Stb, 1997, 514) op 1 januari 1998 werd verzelfstandigd, was zij weliswaar onderdeel van de Staat, maar dat neemt niet weg dat zij in de erfpachtakte specifiek wordt genoemd als de instantie die het in artikel 5 van die akte omschreven goedkeuringsrecht uitoefent. Bovendien was Staatsbosbeheer bij het vestigen van het recht van erfpacht betrokken. Dit laatste blijkt uit de erfpachtakte, daar waar staat vermeld dat de Staat bij het verlijden van die akte werd vertegenwoordigd door "P. Boodt, (…) in deze hoedanigheid handelende namens den Staat der Nederlanden, daartoe gemachtigd bij brief van den Directeur van het Staatsboschbeheer te Utrecht". Voor de rechtbank is aldus komen vast te staan dat Staatsbosbeheer in de hoedanigheid van erfverpachter/eigenaar is gaan toezien op de uitoefening van het erfpachtrecht door (de rechtsvoorgangers van) [eiser] en ook in die hoedanigheid steeds het hiervoor bedoelde goedkeuringsrecht heeft uitgeoefend.
4.4 Uit het voorgaande volgt dat belang moet worden gehecht aan de uitleg die Staatsbosbeheer geeft aan artikel 5 van de erfpachtakte, en dan in het bijzonder aan de omstandigheden waarin "bezwaren van aesthetischen aard" aan het verlenen van goedkeuring in de weg staan. Staatsbosbeheer geeft blijkens haar verklaring aldus invulling aan dit goedkeuringsrecht, dat zij bij de beoordeling van de esthetische aanvaardbaarheid van een bouwplan tevens let op de landschappelijke inpasbaarheid van de bouwplannen. [Eiser] stelt dat Staatsbosbeheer daardoor een ontoelaatbare en destijds niet beoogde invulling van het goedkeuringsvereiste in artikel 5 van de erfpachtakte geeft. Naar het oordeel van de rechtbank stuit deze stelling af op het in onderdeel 4.2 van dit vonnis omschreven, reeds in 1926 bestaande, takenpakket van Staatsbosbeheer met betrekking tot natuurbescherming, landschapsinrichting, recreatie- en groene gebiedsontwikkeling. Deze taken laten naar het oordeel van de rechtbank toe dat Staatsbosbeheer bij de afweging of zij aan een bouwplan goedkeuring zal verlenen mede let op de invloed van een bouwplan op de omgeving.
4.5 Daarbij bestaat, anders dan [eiser] stelt, geen aanleiding om de door Staatsbosbeheer uit te voeren toets te beperken tot het bestemmingsplan en het beleid van de welstandscommissie. Dat zou immers aan die toetsing iedere zin ontnemen. In plaats daarvan is de rechtbank op grond van het voorgaande van oordeel dat het Staatsbosbeheer vrijstaat ook op andere gronden dan door [eiser] bedoeld haar goedkeuring te weigeren. Hieraan doet niet af dat reeds een bouwvergunning en vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, Wet op de ruimtelijke verordening aan [eiser] zijn verleend. Dit volgt uit de constatering dat Staatsbosbeheer op andere gronden dan planologische haar toestemming mag weigeren. Ten slotte is in dit kader nog van belang dat Staatsbosbeheer onweersproken heeft gesteld dat zij niet over publiekrechtelijke bevoegdheden beschikt om nadere voorwaarden te stellen ten opzichte van haar erfpachters. De in onderdeel 3.1 van dit vonnis sub 3 vermelde vordering stuit op dit een en ander af.
4.6 In dit specifieke geval heeft Staatsbosbeheer haar weigering om aan de door [eiser] ingediende bouwaanvraag goedkeuring te verlenen gebaseerd op het oordeel dat het bouwplan een ontoelaatbare verstoring vormt van het ter plaatse bestaande landschappelijke beeld, met name door de hoogte van de opstal na uitvoering van het bouwplan (nokhoogte acht meter). Ook deze afweging gaat naar het oordeel van de rechtbank de reikwijdte van het in artikel 5 van de erfpachtakte omschreven goedkeuringsrecht, zoals Staatsbosbeheer dat gelet op de haar toekomende beleidsvrijheid in redelijkheid mag uitleggen, niet te buiten. Dit wordt niet anders door het feit dat in dat artikel als uitgangspunt is verwoord dat de aan Staatsbosbeheer gevraagde goedkeuring steeds zal worden verleend. Overigens volgt uit deze opzet wel dat, zoals [eiser] terecht betoogt, van Staatsbosbeheer de nodige terughoudendheid mag worden verlangd bij het weigeren van toestemming.
4.7 In verband met het laatste merkt de rechtbank op dat Staatsbosbeheer bij de afweging of zij al dan niet toestemming verleent andere criteria hanteert dan enkele jaren geleden. Dit blijkt uit de stukken die [eiser] bij repliek in het geding gebracht en die Staatsbosbeheer niet heeft betwist. Uit deze stukken blijkt dat in Midsland een huis wordt gebouwd dat onmiskenbaar groter en hoger is dan voorzien in het door [eiser] ingediende bouwplan. Vaststaat dat Staatsbosbeheer ten aanzien van dit huis niet haar goedkeuring heeft onthouden, omdat het onderliggende bouwplan voldeed aan de destijds door haar gehanteerde criteria. De rechtbank ziet voorshands geen aanleiding om te veronderstellen dat het door [eiser] ingediende bouwplan het bestaande landschappelijke beeld ernstiger zal aantasten dan de bouw van dat huis. Blijkbaar heeft Staatsbosbeheer ook in andere gevallen geen bezwaar gemaakt tegen projecten waarbij hoger en groter is gebouwd dan zij thans wenselijk acht, gelet op het betoog dat sprake was van een tendens die zij wil keren door het stellen van strengere criteria. Bij ongewijzigde uitleg van artikel 5 van de erfpachtakte zou dit echter, naar de rechtbank constateert, ertoe hebben dienen te leiden dat Staatsbosbeheer ook aan het door [eiser] ingediende bouwplan niet haar goedkeuring had mogen onthouden. Dit volgt uit hetgeen hierna aan de orde komt.
4.8 De vraag of Staatsbosbeheer in het onderhavige geval haar goedkeuring mocht weigeren dient mede aan de hand van geschreven en ongeschreven regels van publiekrecht te worden beantwoord. Dit volgt uit het feit dat beide partijen in deze procedure ervan uitgaan dat Staatsbosbeheer een bestuursorgaan is, hetgeen de rechtbank onderschrijft. Ingevolge artikel 3:14 BW mag Staatsbosbeheer als bestuursorgaan de haar krachtens het burgerlijke recht toekomende bevoegdheden niet uitoefenen in strijd met geschreven of ongeschreven regels van publiekrecht. Dit geldt ook voor de bevoegdheid die is vastgelegd in artikel 5 van de erfpachtakte. Dit brengt mee dat, indien het bouwplan van [eiser] aan dezelfde criteria behoort te worden getoetst als aan de orde bij de in 4.7 bedoelde woningen, Staatsbosbeheer niet haar goedkeuring aan het bouwplan van [eiser] had mogen onthouden, aangezien zij anders in strijd met het gelijkheidsbeginsel zou handelen.
4.9 Het laatste is van belang, nu [eiser] aan zijn vordering ook regels van het publiekrecht ten grondslag heeft gelegd en daarbij een expliciet beroep op (onder meer) het gelijkheidsbeginsel heeft gedaan. De rechtbank begrijpt de stellingen van [eiser] op dit punt aldus, dat hij stelt dat Staatsbosbeheer goedkeuring aan zijn bouwplan moet verlenen omdat zij dat ook heeft gedaan bij een hoger en groter bouwproject in Midsland. De vraag of Staatsbosbeheer door in het onderhavige geval haar goedkeuring te onthouden dit beginsel of andere geschreven en ongeschreven regels van publiekrecht heeft geschonden, dient integraal in plaats van marginaal te worden getoetst (vgl. HR 24 april 1992, NJ 1993/ 232).
4.10 Staatsbosbeheer stelt dat zij naar aanleiding van de door [eiser] genoemde voorbeelden, waarbij wel toestemming voor grotere bouwprojecten was gegeven, heeft besloten zich vaker te mengen in bouwplannen en nadere voorwaarden aan het verlenen van toestemming te stellen. Van een abrupte wijziging van beleid is volgens Staatsbosbeheer geen sprake. Dit neemt niet weg dat, gelet op de weigering van goedkeuring ten aanzien van het bouwplan van [eiser], naar het oordeel van de rechtbank sprake is van een wezenlijke beleidswijziging. Staatsbosbeheer beoordeelt thans immers aan strengere criteria dan voorheen of een bouwplan het bestaande landschappelijke beeld verstoort, hetgeen onmiskenbaar effect zal hebben op nieuwe bouwplannen.
4.11 Het is blijkens het voorgaande de bedoeling van Staatsbosbeheer om de ter plaatse bestaande tendens tot groter en hoger bouwen te keren in verband waarmee zij de nokhoogte van nieuwe bouwprojecten wenst te beperken tot zeven meter. Ten aanzien van de strengere criteria is voorts van belang dat deze criteria zijn gebaseerd op door Staatsbosbeheer in samenhang met de gemeente Terschelling ontwikkeld beleid, dat, naar de rechtbank begrijpt, uiteindelijk is verwoord in het als productie 20 bij repliek overgelegde "Advies landschappelijke criteria vlieland en terschelling" van het adviesbureau RBOI. De rechtbank begrijpt dat dit advies het nieuw op te stellen beleidsdocument is waarnaar in de onder 2.5 bedoelde brief van Staatsbosbeheer wordt verwezen. Staatsbosbeheer heeft met een beroep op de in dat document te verwoorden criteria geweigerd om goedkeuring te verlenen aan het bouwplan van [eiser]. Anders dan [eiser] stelt speelt dit advies derhalve een belangrijke rol bij de weigering van de goedkeuring van het bouwplan. Staatsbosbeheer heeft zelfs uitdrukkelijk gesteld dat het bouwplan van [eiser] anticiperend op dat advies is getoetst (nummer 16 conclusie van dupliek).
4.12 Het is toelaatbaar dat bestuursorganen naar aanleiding van feitelijke ontwikkelingen hun beleid wijzigen. Staatsbosbeheer heeft voldoende onderbouwd welke omstandigheden haar ertoe hebben gebracht haar beleid met betrekking tot het al dan niet onthouden van goedkeuring aan bouwplannen aan te scherpen. Niet duidelijk is echter of Staatsbosbeheer haar gewijzigde beleid aan [eiser] kenbaar heeft gemaakt voordat deze zijn bouwplan had ingediend. De rechtbank acht deze kwestie van belang, nu [eiser] stelt dat het Staatsbosbeheer niet vrijstond dit advies in haar beoordeling te betrekken, terwijl het weigeren van de goedkeuring blijkbaar voor zijn aannemer als een verrassing kwam.
4.13 Het voorgaande doet de vraag rijzen of [eiser] de beleidswijziging kende of daarmee rekening kon houden op het moment van het indienen van zijn bouwplan. Indien dat niet het geval is, mocht [eiser] in beginsel erop vertrouwen dat Staatsbosbeheer ook in zijn geval goedkeuring aan het bouwplan zou verlenen, dit gelet op het feit dat hem alsdan het nieuwe beleid (in het bijzonder de weigeringsgrond bij een nokhoogte van meer dan zeven meter) niet bekend was en bij vergelijkbare gevallen in ieder geval tot 2002 steeds wel goedkeuring was verleend.
4.14 Alvorens verder te beslissen acht de rechtbank het aangewezen om partijen in staat te stellen nader debat te voeren over de vraag of [eiser] op het moment van het indienen van het bouwplan voormelde beleidswijziging van Staatsbosbeheer kende of daarmee rekening kon houden, alsmede over de vraag welke consequenties daaraan dienen te worden verbonden. In verband met het laatste merkt de rechtbank op dat als regel van publiekrecht geldt dat een bestuursorgaan een betrokkene deugdelijk over voor hem relevante beleidswijzigingen dient te informeren. Dit geldt zeker in het geval van aanscherping van het beleid. In een dergelijk geval kan het bestuursorgaan in beginsel geen beroep op de beleidswijziging doen indien deze niet van tevoren aan de belanghebbenden kenbaar is gemaakt (vgl. Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State 23 juli 2003, AB 2003/405).
Deze regel geldt ook indien, zonder dat de belanghebbende dat weet, wordt geanticipeerd op nieuw beleid.
4.15 De rechtbank zal in verband met het voorgaande de zaak naar de rol verwijzen voor het nemen van een akte door partijen, Staatsbosbeheer het eerst. [Eiser] kan bij zijn reactie op de door Staatsbosbeheer te nemen akte tevens nog reageren op de stukken die Staatsbosbeheer bij haar conclusie van dupliek in het geding heeft gebracht.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1 bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 6 december 2006 voor het nemen van een akte door Staatsbosbeheer over hetgeen is vermeld onder 4.14; [eiser] mag reageren op de door Staatsbosbeheer te nemen akte en daarbij tevens nog reageren op de stukken die Staatsbosbeheer bij conclusie van dupliek in het geding heeft gebracht,
5.2 houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Delft-Baas en in het openbaar uitgesproken op 8 november 2006.