ECLI:NL:RBUTR:2006:AZ2921

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
2 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/501156-05 en 16/510770-06 gevoegde zaken, alsmede 16/300734-04 vtvv
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een loverboy voor mensenhandel en geweld tegen slachtoffers

Op 2 oktober 2006 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in de gevoegde zaken met parketnummers 16/501156-05, 16/510770-06 en 16/300734-04. De verdachte, een zogenaamde 'loverboy', is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeven jaren voor mensenhandel en geweld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte vrouwen in een kwetsbare positie heeft gebracht en hen heeft gedwongen tot prostitutie, waarbij hij gebruik maakte van geweld en bedreiging. De slachtoffers werden in een vernederende uitbuitingssituatie gemanipuleerd, waarbij de verdachte hen controleerde en hun verdiensten volledig afnam. De rechtbank heeft de ernst van de feiten benadrukt, waarbij de slachtoffers langdurig psychische en emotionele schade hebben opgelopen. De verdachte heeft geen blijk gegeven van inzicht in de verwerpelijkheid van zijn handelen, wat de rechtbank zwaar heeft aangerekend. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met een multidisciplinair onderzoeksrapport dat de verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar beschouwde, maar heeft desondanks een hoge straf opgelegd vanwege de ernst van de feiten en de bescherming van de samenleving. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte verplicht is om schadevergoeding te betalen voor zowel materiële als immateriële schade. De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf gelast, omdat de verdachte zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten tijdens de proeftijd.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummers: 16/501156-05 en 16/510770-06 gevoegde zaken, alsmede
16/300734-04vtvv
Datum uitspraak: 2 oktober 2006
Verkort vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak
gewezen in de gevoegde zaken tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd.
Raadsman: mr. A. van Hardeveld.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 maart en 18 september 2006.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaardingen is omschreven. Een kopie van die dagvaardingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage II van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van het bij parketnummer 16/501156-05 onder 1 bewezenverklaarde:
Een ander door geweld of een andere feitelijkheid en bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid en door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en door misleiding bewegen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en onder voornoemde omstandigheden enige handeling ondernemen waarvan hij weet dat die ander zich daardoor tot het verrichten van die handelingen beschikbaar stelt, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het bij parketnummer 16/501156-05 onder 2 bewezenverklaarde:
Mensenhandel, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het bij parketnummer 16/501156-05 onder 3, 4 en 5 bewezenverklaarde:
De voortgezette handeling van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden.
Ten aanzien van het bij parketnummer 16/510770-06 bewezenverklaarde:
Belaging.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sancties
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Eén van de wettelijke bepalingen waarin mensenhandel wordt verboden is het tot 1 januari 2005 geldende artikel 250a van het Wetboek van Strafrecht (het latere artikel 273a). In deze artikelen is strafbaar gesteld iedere vorm van exploitatie van ongeoorloofde prostitutie. Het gaat daarbij om het in de prostitutie brengen en houden en het profiteren daarvan.
Kern van mensenhandel is dat met name vrouwen in een situatie worden gebracht en gehouden waarin ze beschikbaar zijn voor de prostitutie. Dit gebeurt onder meer door geweld of bedreiging daarmee, misleiding, gebruikmaking van overwicht of dwang.
Mensenhandel is een ernstige vorm van criminaliteit. In de onderhavige gevallen waren de financiële belangen zeer groot. Bij mensenhandel als omschreven in voormelde artikelen 250a en 273a Sr. gaat het om een situatie waarvan kan worden vastgesteld dat de vrijwilligheid ontbreekt. De slachtoffers zijn daarbij niet (langer) in staat geweest vrijwillig een bewuste keuze te maken.
In deze zaak is onder meer vrouwenhandel bewezenverklaard door een verdachte met het predikaat “loverboy”.
Vooropgezet doel van een loverboy is het brengen van een vrouw in de prostitutie en het voornamelijk voor zichzelf daaruit halen van financieel gewin.
Nadat hij een slachtoffer in het begin alle aandacht en gespeelde liefde heeft gegeven en hij haar een gouden toekomst met hem in het vooruitzicht heeft gesteld komt – veelal vrij snel – een omslagpunt in de zogenaamde relatie. Het slachtoffer wordt voorgehouden dat, als zij met verdachte verder wil, zij degene is die, door zich te prostitueren, voor de financiële middelen moet zorgen. Het slachtoffer is op dat moment al in een zodanige afhankelijke positie van verdachte gebracht, dat zij hieraan geen weerstand kan bieden. Er is dan reeds een situatie ontstaan zoals hiervoor vermeld waarvan kan worden vastgesteld dat de vrijwilligheid ontbreekt en waarbij het slachtoffer niet (langer) in staat is vrijwillig een bewuste keuze te maken.
In de onderhavige strafzaak zijn de vrouwen telkens in extreme mate in een vernederende uitbuitingssituatie gemanipuleerd, alles ten behoeve van het behalen van geldelijk gewin door verdachte.
Nadat de slachtoffers waren begonnen met hun prostitutiewerkzaamheden was verdachte degene die bepaalde wanneer en hoe lang de slachtoffers moesten werken. De slachtoffers werden naar hun “werk” gebracht in diverse steden. Er werd controle uitgeoefend op de werkzaamheden en de verdiende bedragen moesten volledig worden afgedragen aan verdachte. Buitensporig fysiek geweld en bedreiging daarmee werd door verdachte niet geschuwd, zoals het schoppen en slaan van de slachtoffers en hun keel dichtknijpen dan wel dreigen met het aan de familie van de slachtoffers tonen van foto’s van de slachtoffers die gemaakt zijn toen zij als prostitué werkzaam waren.
De feiten, waarbij de rechtbank ook met name de onder 3, 4 en 5 bewezenverklaarde feiten betrekt, vormen een hoogst ernstige inbreuk op de persoonlijke vrijheid van de slachtoffers. Door aldus te handelen heeft verdachte op ernstige wijze inbreuk gemaakt op de vrijheid van de vrouwen. Verdachte heeft, met volledige miskenning van de lichamelijke en geestelijke integriteit van betrokkenen, zijn eigen financieel gewin op de voorgrond gesteld.
De rechtbank rekent hem dit zwaar aan.
Los van het feit dat de slachtoffers nog gedurende lange tijd psychische en emotionele schade zullen ondervinden van hetgeen hen is overkomen, is de reële mogelijkheid aanwezig dat de slachtoffers niet meer in staat zullen zijn een normale relatie aan te gaan, aangezien zij hebben aangegeven het vertrouwen in de mensheid goeddeels te hebben verloren. De slachtoffers hebben ter verwerking van hun traumatische ervaringen gespecialiseerde hulp ingeroepen.
Verdachte dient hiervoor volledig verantwoordelijk te worden gehouden.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij er bij de behandelingen ter terechtzitting op geen enkele wijze blijk van heeft gegeven het verwerpelijke van zijn handelwijze in te zien.
Verdachte heeft gezinspeeld op het feit dat de slachtoffers vrijwillig de prostitutie zijn ingegaan, maar verdachte dient zich de vraag te stellen in hoeverre sprake is van “vrijwillig” als het gaat om weinig weerbare vrouwen die zich in een afhankelijke positie van verdachte bevonden. Verdachte wist dit of kon dit weten, maar zag de slachtoffers enkel en alleen als handelswaar, waarmee veel geld kon worden verdiend.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 17 augustus 2006, waaruit blijkt dat de verdachte vele malen is veroordeeld tot (deels voorwaardelijke) vrijheidsstraffen voor het plegen van vermogens- en geweldsdelicten;
- een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte, van de Reclassering Nederland, unit Utrecht, d.d. 6 maart 2006, opgemaakt door mw. A. Balfoort, reclasseringswerker;
- een omtrent verdachte opgemaakt multidisciplinair onderzoeksrapport d.d. 11 september 2006 van het Pieter Baan Centrum, opgemaakt door J.M.J.F. Offermans, psychiater en I.M. van Woudenberg, psycholoog, inhoudende als conclusie dat verdachte ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten - indien bewezen - lijdende was aan een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, zodat verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
De rechtbank neemt de conclusie van deze deskundigen over en maakt deze tot de hare.
Het rapport vermeldt voorts onder meer:
Als beschouwing
Uit het psychiatrisch, psychologisch, internistisch, neurologisch en laboratoriumonderzoek komen geen aanwijzingen naar voren, dat er bij betrokkene sprake is van (hersen) organische afwijkingen.
In zijn gedrag staan vooral twee aspecten op de voorgrond. In de eerste plaats de antisociale en narcistische trekken, waarbij de gewetensfuncties lacunair zijn, de frustratietolerantie gering, er een hang is naar directe behoeftebevrediging, waarbij betrokkene niet snel afstand doet van wat hij zich in zijn hoofd heeft gezet. Zijn handelen is hierbij vaak sterk egocentrisch gekleurd en betrokkene is doorgaans nauwelijks in staat zich te verplaatsen in de belevingswereld van de ander en komt duidelijk empathie tekort.
Het wordt gaandeweg het onderzoek ook steeds meer duidelijk dat betrokkene niet met afwijzingen kan omgaan.
Psychiatrisch-diagnostisch is er sprake van een persoonlijkheidsstoornis met overwegend antisociale, doch ook narcistische kenmerken en tevens van cannabisafhankelijkheid.
Betrokkene kan in snel oplopend tempo angstig en onzeker worden, maar dit lijkt meer verankerd met de persoonlijkheidsstoornis dan dat er gesproken kan worden van een manifeste angststoornis. Deze angstgevoelens zullen vooral tot uitdrukking komen als de zaken niet lopen zoals door betrokkene beoogd of zodra hij het gevoel heeft zijn greep en controle op het geheel kwijt te zijn. Dit kan zich bijvoorbeeld manifesteren in geval van een dreigende verlating, waarna ook agressie snel zijn intrede kan doen. Betrokkenes antisociale kenmerken kunnen dan versterkt uitdrukking vinden in psychopaat gedrag, waarbij de macht van de ander ondergeschikt gemaakt wordt aan die van betrokkene en de ander vooral tot object wordt gereduceerd.
In het advies van het rapport staat onder meer:
Gezien het relatief geringe verband tussen betrokkenes stoornis en het ten laste gelegde valt er vanuit gedragskundig oogpunt geen inschatting te maken van het recidivegevaar, voortvloeiend uit betrokkenes stoornis. Voor een specifiek advies omtrent begeleiding of behandeling worden daarom geen termen gevonden.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van de ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot -kort gezegd-:
- een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek van het voorarrest;
De rechtbank acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur passend en geboden. Daarbij staat de rechtbank in het bijzonder, gelet op de documentatie van verdachte, alsmede de persoon van verdachte, zoals uit de rapportage van het Pieter Baan Centrum en tijdens de terechtzittingen is gebleken, de bescherming van de samenleving en de generale preventie voor ogen.
Daarom zal de rechtbank een hogere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank vindt daartoe mede aanleiding in het navolgende.
Verdachte heeft tijdens zijn detentie een groot aantal brieven gestuurd naar één van de slachtoffers in de onderhavige strafzaak, waarin zij gesommeerd wordt om plannen te realiseren van een gezamenlijke toekomst, de voogdij te regelen over hun beider kind en, nadat zij de brieven naar de politie heeft gestuurd, wordt bedreigd met de dood.
Dergelijk intimiderend gedrag dient naar het oordeel van de rechtbank mede de duur van vrijheidsstraf te bepalen.
De vordering van de benadeelde partij [I]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het bij parketnummer 16/501156-05 onder 2 ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 30.492,00 wegens materiële schade en een bedrag van € 7.500,00 wegens immateriële schade.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de materiële schade is niet van zo eenvoudige aard dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De vordering van de benadeelde partij is voor het overige van zo eenvoudige aard dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte bij parketnummer 16/501156-05 onder 2 bewezenverklaarde feit.
De immateriële schade wordt naar billijkheid vastgesteld op € 7.500,00.
De vordering zal daarom tot voormeld bedrag worden toegewezen.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op € 750,00 en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
De vordering van de benadeelde partij [II]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het bij parketnummer 16/501156-05 onder 3, 4 en 5 ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 4.000,00 wegens immateriële schade.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte bij parketnummer 16/501156-05 onder 3, 4 en 5 bewezenverklaarde feit.
De immateriële schade wordt naar billijkheid vastgesteld op € 2.500,00.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De vordering zal daarom tot voormeld bedrag worden toegewezen.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op € 90,00 en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
De vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling
Bij onherroepelijk geworden vonnis van deze rechtbank van 12 oktober 2004 is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van 12 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en de voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, alsmede de bijzonder voorwaarde van reclasseringstoezicht..
Blijkens een kennisgeving als bedoeld in artikel 366a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is de proeftijd ingegaan op 4 december 2004.
De officier van justitie vordert thans dat de tenuitvoerlegging van genoemde voorwaardelijke gevangenisstraf wordt gelast.
Nu de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd opnieuw aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt, te weten de hiervoor (met uitzondering van het bij parketnummer 16/501156-05 onder 1 bewezene) bewezen verklaarde feiten, heeft de veroordeelde voornoemde voorwaarde overtreden.
De rechtbank zal de tenuitvoerlegging van genoemde voorwaardelijke gevangenisstraf van 5 maanden gelasten.
De rechtbank heeft acht geslagen op artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 24c, 36f, 56, 57, 63, 250a, 273a, 282, 285, 285b en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals vermeld in bijlage II van dit vonnis, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 7 (ZEVEN) JAREN.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [I], domicilie kiezende ten kantore van haar gemachtigde te [domicilie], ten dele toe tot een bedrag van € 7.500,00 (zegge zevenduizend vijfhonderd Euro).
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op € 750,00 (zegge zevenhonderdvijftig Euro), vermeerderd met de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor wat betreft het hiervoor omschreven gedeelte en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 7.500,00 (zegge zevenduizend vijfhonderd Euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van
5 maanden, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [II], wonende te [woonplaats], ten dele toe tot een bedrag van € 2.500,00 (zegge tweeduizend vijfhonderd Euro).
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op € 90,00 (zegge negentig Euro), vermeerderd met de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor wat betreft het hiervoor omschreven gedeelte en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 2.500,00 (zegge tweeduizend vijfhonderd Euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van
50 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Ten aanzien van parketnummer 16/300734-04:
Gelast de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf, groot 5 MAANDEN welke voorwaardelijk is opgelegd bij voornoemd vonnis d.d. 12 oktober 2004
Dit vonnis is gewezen door mrs. J.R. Krol, A.G. Bakker en Y.A.T. Kruyer , bijgestaan door A.L. Roosien als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 oktober 2006.