ECLI:NL:RBUTR:2006:AZ4356

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
12 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/715063-06; 16/301041-04
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor geweldsdelicten en verkeersmisdrijven met bijzondere voorwaarden

Op 12 december 2006 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1979 in Iran, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere geweldsdelicten en een verkeersmisdrijf. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 300 dagen, waarvan 126 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden. De verdachte was eerder veroordeeld voor bedreiging en mishandeling van zijn ex-vriendin, wat de rechtbank zwaar heeft meegewogen in de strafmaat. De feiten zijn gepleegd in de nacht van 4 op 5 april 2006, toen de verdachte betrokken was bij een vechtpartij in een restaurant in Utrecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte openlijk geweld heeft gepleegd in vereniging, mishandeling heeft gepleegd, en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met een psychologisch rapport dat de verdachte een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische kenmerken toeschrijft, wat zijn toerekeningsvatbaarheid enigszins vermindert. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, niet-ontvankelijk verklaard omdat de verdachte voor het onder 1 primair ten laste gelegde feit geen straf of maatregel opgelegd kreeg. De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf gelast, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden heeft gehouden. De uitspraak is gedaan na onderzoek op de terechtzittingen van 22 augustus, 3 november en 28 november 2006.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummers: 16/715063-06; 16/301041-04
Datum uitspraak: 12 december 2006
Raadsman: mr. S. Schuurman
Verkort vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen:
[Verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats] (Iran),
wonende te [adres, woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
22 augustus 2006, 03 november 2006 en 28 november 2006.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
Vrijspraak
Niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 1 primair, subsidiair, meer subsidiair en meest subsidiair is ten laste gelegd. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt, na het zien van de door camera 2 en 3 van [restaurant A] gemaakte en ter terechtzitting vertoonde videobeelden, daarbij de overige feiten en omstandigheden zoals deze uit het dossier blijken, in overweging nemende, het volgende.
Vaststaat dat verdachte [slachtoffer A] heeft aangeraakt. Nu op voornoemde videobeelden niet te zien is wat verdachte precies bij het slachtoffer doet, kan de rechtbank niet uitsluiten dat het ter terechtzitting door verdachte gevoerde verweer - inhoudende dat hij slechts getracht heeft het op de buik liggende slachtoffer om te draaien zodat deze niet zou stikken - een juiste weergave van de gang van zaken is.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder feit 2, feit 3, feit 4 en feit 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage II van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd.
De rechtbank overweegt hierbij ten aanzien van feit 4 als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen, dat bij aangeefster de redelijke vrees kon zijn ontstaan dat zij het leven zou kunnen verliezen. Verdachte is immers reeds eerder veroordeeld wegens bedreiging van aangeefster. Daarnaast had verdachte aangeefster eerder mishandeld en heeft zij aangegeven erg bang te zijn voor verdachte. Tenslotte kunnen de bewoordingen die door verdachte zijn geuit naar hun aard en strekking ook dergelijke vrees teweeg brengen.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat het onder feit 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen is.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen onder feit 2, feit 3, feit 4 en feit 5 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder feit 2, feit 3, feit 4 en feit 5 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder feit 2, feit 3, feit 4 en feit 5 bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van feit 2:
Het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Ten aanzien van feit 3:
Mishandeling.
Ten aanzien van feit 4:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Ten aanzien van feit 5:
Overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
De strafbaarheid van de verdachte
De raadsman van verdachte heeft ten aanzien van feit 2 ter terechtzitting gesteld dat sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding waartegen zijn cliënt zich diende te verdedigen, nu onder meer uit de videobeelden blijkt dat de onbekende persoon nummer 8 als eerste fysiek contact maakte met zijn cliënt, waarna een vechtpartij tussen meerdere personen ontstond. Direct daarna diende cliënt ook het lijf van zijn vrienden te verdedigen die immers ook in het gevecht betrokken waren. Er was sprake van noodzakelijke verdediging, zeker gezien het soort personen waarmee cliënt te maken had. Aldus is sprake van noodweer, volgens de raadsman.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Uit de ter terechtzitting getoonde videobeelden alsmede uit de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen blijkt, dat de onbekende persoon nummer 8 verdachte een duw geeft, waarna verdachte terugduwt en er direct daarop volgend een grote vechtpartij ontstond, waaraan meerdere personen - ook verdachte - actief deelnamen. De rechtbank is van oordeel dat aldus niet aannemelijk is geworden dat sprake was van een wederrechtelijke aanranding waartegen noodzakelijk verdediging geboden was.
Ook overigens is de rechtbank geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
Motivering van de op te leggen sancties
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich binnen een tijdsbestek van enkele weken schuldig gemaakt aan een drietal ernstige geweldsdelicten.
In de nacht van 04 april op 05 april 2006 heeft verdachte deelgenomen aan een vechtpartij in [restaurant A] te Utrecht. Verdachte en de medeverdachten hebben daarbij fors geweld gebruikt en hebben meerdere personen tegen het lichaam en hoofd - zijnde het meest kwetsbare gedeelte van het menselijk lichaam - geslagen.
Enkele weken na de vechtpartij heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer B], zijnde de ex-vriendin van verdachte. Na deze mishandeling heeft hij haar met de dood bedreigd. Het handelen van verdachte heeft een zodanige angst bij haar teweeggebracht dat zij heeft aangegeven spijt te hebben van de aangifte die zij tegen verdachte heeft gedaan omdat zij vreest voor haar leven. De rechtbank rekent verdachte dit alles zwaar aan, te meer nu verdachte reeds eerder is veroordeeld wegens bedreiging van zijn ex-vriendin.
Verdachte heeft dusdoende ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke integriteit van zijn slachtoffers. Het agressieve gedrag van verdachte heeft niet alleen pijn veroorzaakt bij de slachtoffers, maar leidt ook in de maatschappij tot gevoelens van onveiligheid.
Tenslotte heeft verdachte zich nog schuldig gemaakt aan het misdrijf van het besturen van een motorvoertuig gedurende een rechterlijke ontzegging.
Door aldus te handelen heeft verdachte de verkeersveiligheid in gevaar gebracht en er blijk van gegeven zich weinig aan te trekken van een rechterlijke uitspraak.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 08 augustus 2006, waaruit blijkt dat de verdachte reeds meermalen is veroordeeld wegens het plegen van geweldsdelicten;
- een omtrent verdachte opgemaakt psychologisch rapport d.d. 04 november 2006 van mw. drs. K.J. de Wijs-Heijlaerts, inhoudende als conclusie dat verdachte ten tijde van het plegen van de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten - indien bewezen - lijdende was aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, te weten een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische kenmerken, zodat verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Deze stoornis kent volgens de deskundige een duurzaam patroon en heeft invloed op vele levensterreinen. De kans op herhaling is aanwezig. Teneinde deze te verminderen is behandeling aangewezen in verplicht kader.
De rechtbank neemt de conclusie ten aanzien van de toerekenbaarheid van deze deskundige over en maakt deze tot de hare.
Daarnaast zal de rechtbank het advies strekkende tot verplichte behandeling eveneens volgen en deze als afzonderlijke bijzondere voorwaarde opleggen.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van de onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten onder meer wordt veroordeeld tot
-kort gezegd:-
- een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringscontact, ook als dit inhoudt een behandeling bij De Waag.
Ten aanzien van feit 1:
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer A] tot een bedrag van € 3.000,- als voorschot, hoofdelijk, voor het overige niet-ontvankelijk verklaring, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis.
Ten aanzien van de vordering na voorwaardelijke veroordeling:
- toewijzing: gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
De rechtbank acht, alles afwegende, een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan met deze straf, die lager is dan door de officier van justitie is gevorderd, worden volstaan, nu verdachte wordt vrijgesproken van het onder feit 1 primair, subsidiair, meer subsidiair en meest subsidiair ten laste gelegde.
De rechtbank is tevens van oordeel dat, nu feit 5 betrekking heeft op een Wegenverkeerswetdelict en verdachte zich niet heeft gehouden aan een ontzegging van de rijbevoegdheid, een nieuwe bijkomende ontzegging van de rijbevoegdheid als na te melden geïndiceerd is.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer A]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 1 primair dan wel subsidiair dan wel meer subsidiair dan wel meest subsidiair ten laste gelegde feit.
Nu aan de verdachte voor wat betreft het onder 1 primair, subsidiair, meer subsidiair en meest subsidiair ten laste gelegde feit geen straf of maatregel zal worden opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen toepassing zal vinden, dient de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling
Bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige kamer in deze rechtbank van
17 maart 2005 is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van 12 (TWAALF) maanden, waarvan
2 (TWEE) maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en onder meer de voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Blijkens een kennisgeving als bedoeld in artikel 366a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is de proeftijd ingegaan op 01 april 2005.
De officier van justitie vordert thans dat de tenuitvoerlegging van genoemde voorwaardelijke gevangenisstraf wordt gelast.
Nu de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd opnieuw aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt, te weten de hiervoor onder 2, 3, 4 en 5 bewezen verklaarde feiten, heeft de veroordeelde voornoemde voorwaarde overtreden.
De rechtbank zal de tenuitvoerlegging van genoemde voorwaardelijke gevangenisstraf van
2 (TWEE) maanden gelasten.
De rechtbank heeft acht geslagen op artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14g, 27, 57, 141, 285, 300 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder feit 1 primair, subsidiair, meer subsidiair en meest subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten, zoals vermeld in bijlage II van dit vonnis, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 2, feit 3, feit 4 en feit 5 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het onder feit 2, feit 3, feit 4 en feit 5 bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 300 (DRIEHONDERD) DAGEN waarvan 126 (HONDERDENZESENTWINTIG) DAGEN voorwaardelijk.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
- de veroordeelde (één of meer van) na te melden bijzondere voorwaarden niet naleeft:
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de door of namens de Reclassering Nederland, unit Utrecht te geven aanwijzingen, zolang die reclasseringsinstelling dat nodig acht, met opdracht aan voornoemde instelling de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd onder behandeling dient te stellen bij/door De Waag.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Veroordeelt de verdachte wegens het onder 5 bewezen verklaarde feit voorts tot ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 (VIER) MAANDEN.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer A] niet ontvankelijk in de vordering.
Ten aanzien van parketnummer 16/601041-04:
Gelast de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf, groot 2 (TWEE) MAANDEN, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij voornoemd vonnis d.d. 17 maart 2005.
Dit vonnis is gewezen door mrs H. Phaff, J.F. Dekking en S. Bouwman,
bijgestaan door mr. K.D.M. Buitenweg als griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 december 2006.