ECLI:NL:RBUTR:2006:AZ5023

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
22 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/500221-06 en 16/506987-05 (vordering tenuitvoerlegging)
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake vordering tenuitvoerlegging van gevangenisstraf en oplichting door middel van telefooncontracten

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 22 december 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van oplichting. De verdachte heeft via internet contact gelegd met twee aangeefsters en hen overgehaald om telefooncontracten af te sluiten. De rechtbank oordeelde dat de officier van justitie ontvankelijk was in zijn strafvervolging, ondanks het verweer van de verdediging dat het gelijkheidsbeginsel was geschonden. De rechtbank vond dat de verdachte en zijn medeverdachte de aangeefsters niet door geweld hadden gedwongen, maar dat hun handelen laakbaar was. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele tenlastegelegde feiten, maar achtte het onder 2 ten laste gelegde feit bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, waarbij de tijd in voorlopige hechtenis in mindering werd gebracht. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd verplicht om een schadevergoeding van € 1658,84 te betalen. De rechtbank gelastte ook de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van 20 dagen, die eerder was opgelegd. De uitspraak is gedaan naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 8 december 2006.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer(s): 16/500221-06 en 16/506987-05 (vordering tenuitvoerlegging)
Datum uitspraak: 22 december 2006
Verkort vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak
gewezen in de zaak tegen:
[Verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboortedatum],
wonende te [woonplaats],
thans uit anderen hoofde gedetineerd.
Raadsvrouwe: mr. L.W. Plantenga.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 december 2006.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsman heeft ter terechtzitting betoogd, dat de officier van justitie een beginsel van behoorlijke procesorde, het zogenoemde gelijkheidsbeginsel, heeft geschonden, nu hij feit 2 bij verdachte wel en bij [medeverdachte] niet ten laste heeft gelegd, terwijl laatstgenoemde ook bij dat feit betrokken is geweest. In de visie van de raadsman dient de officier van justitie daarom niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging te worden verklaard.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Het oordeel omtrent de opportuniteit van een strafvervolging is een exclusieve bevoegdheid van de officier van justitie. De aard van deze bevoegdheid brengt met zich dat hem bij het nemen van vervolgingsbeslissingen een grote mate van vrijheid toekomt. Wel dient de officier van justitie er voor te waken dat vergelijkbare gevallen gelijk worden behandeld.
In deze zaak heeft de officier van justitie ter terechtzitting medegedeeld dat hij verdachte wel en [medeverdachte] niet heeft gedagvaard voor dit feit, omdat verdachte degene is geweest die via het internet contact heeft gelegd met de desbetreffende aangeefster en haar vervolgens heeft overgehaald om telefooncontracten af te sluiten. Nu de officier van justitie met argumenten heeft onderbouwd waarom naar zijn mening geen sprake was van een vergelijkbaar geval en de rechtbank de onderbouwing niet onredelijk voorkomt, verwerpt de rechtbank het verweer. De officier van justitie is ontvankelijk in zijn strafvervolging.
Vrijspraak
Niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan verdachte onder 1 primair en subsidiair en 3 primair en subsidiair is ten laste gelegd. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. De officier van justitie heeft ten aanzien van deze feiten tot vrijspraak gerequireerd.
Nadere motivering vrijspraak:
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte en diens medeverdachte de twee aangeefsters hebben overgehaald om bij verschillende telefoonwinkels telefooncontracten af te sluiten en telkens de mobiele telefoon die op grond van het contract werd ontvangen aan hen af te geven. Verdachte en zijn medeverdachte stelde de aangeefsters geld in het vooruitzicht en vertelden hen dat er geen nadelige gevolgen uit voort zouden vloeien omdat hun gegevens zouden worden gewist. Niet bewezen is dat zij de aangeefsters tot het afsluiten van de telefooncontracten hebben bewogen door geweld tegen hen te gebruiken dan wel hen met geweld te bedreigen dan wel hen op enige andere wijze hiertoe te dwingen.
De rechtbank hecht in dit verband, evenals de officier van justitie, waarde aan de eerste verklaringen die door de aangeefsters bij de politie zijn afgelegd. In die verklaringen wordt geen enkele melding gemaakt van geweld of bedreiging met geweld.
Hoewel het tenlastegelegde daarom niet is bewezen, kwalificeert de rechtbank het handelen van verdachte en diens medeverdachte als laakbaar, nu zij met het oog op persoonlijk gewin voor hen onbekende meisjes hebben overgehaald telefooncontracten af te sluiten.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage II van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen onder 2 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Medeplegen van oplichting.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft via het internet een jonge vrouw benaderd en een afspraak met haar gemaakt om elkaar te ontmoeten. Tijdens de ontmoeting heeft verdachte de vrouw overgehaald om bij telefoonwinkels telefooncontracten af te sluiten en telkens de ontvangen mobiele telefoon aan hem af te geven. Verdachte haalde haar hiertoe over door haar voor te spiegelen dat haar gegevens zouden worden gewist, dat de door haar ondertekende formulieren door een handlanger zouden worden verbrand en dat zij dus nimmer aansprakelijk zou worden gesteld voor de uit het contract voortvloeiende betalingsverplichtingen.
Bij de gesprekken met het slachtoffer en het afsluiten van de telefooncontracten liet verdachte zich vergezellen door een mededader, die het spel meespeelde.
Verdachte heeft het slachtoffer op slinkse wijze betrokken bij het plegen van strafbare feiten om op een gemakkelijke wijze aan geld te komen. Van de mogelijkheid dat het slachtoffer aansprakelijk zou worden gehouden voor de uit de contracten voortvloeiende aanzienlijke betalingsverplichtingen heeft hij zich geen enkele rekenschap gegeven.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 13 juli 2006, waaruit blijkt dat de verdachte in het verleden meermalen ter zake van vermogensdelicten is veroordeeld tot werkstraffen. Laatstelijk, bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 18 januari 2006, is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 62 dagen, met aftrek, waarvan 20 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met bijzondere voorwaarden, en een leerstraf van 26 uren en wel ter zake van het medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd. Uit het bij de stukken gevoegde dossier in die zaak blijkt dat het ging om valsheid in geschrift bij het aangaan van telefooncontracten.
- een voorlichtingsrapport en een aanvullend voorlichtingsrapport betreffende de verdachte, van de afdeling Jeugdzorg & Reclassering van het Leger des Heils, unit Utrecht, repectievelijk gedateerd 3 oktober 2006 en 21 november 2006, beide opgemaakt door mw. S. Kinket.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte voor feiten 1 primair en subsidiair en 3 primair en subsidiair wordt vrijgesproken en ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feiten onder meer wordt veroordeeld tot -kort gezegd- een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met aftrek van het voorarrest. Voorts heeft de officier van justitie volledige toewijzing van de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van feit 2 gevorderd.
De rechtbank acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Dit betekent dat aan verdachte een hogere straf wordt opgelegd dan door de officier van justitie is gevorderd, aangezien met de door de officier van justitie gevorderde straf niet kan worden volstaan. De rechtbank heeft hierbij overwogen dat verdachte op uiterst geraffineerde wijze het slachtoffer heeft benaderd om haar zover te krijgen de telefooncontracten af te sluiten, hij ook als het slachtoffer argwaan kreeg bleef volhouden dat zij niet zou worden opgezadeld met een schadepost en hij geen enkele spijt heeft getoond in de richting van het slachtoffer. Bovendien zijn de feiten gepleegd kort nadat hij voor het plegen van soortgelijke feiten was veroordeeld tot gevangenisstraf.
De vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling
Bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in deze rechtbank is de verdachte veroordeeld tot onder meer een gevangenisstraf voor de tijd van 62 dagen, waarvan 20 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en de voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Blijkens een kennisgeving als bedoeld in artikel 366a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering is de proeftijd ingegaan op 2 februari 2006.
De officier van justitie vordert thans dat de tenuitvoerlegging van genoemde voorwaardelijke gevangenisstraf wordt gelast.
Nu de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd opnieuw aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, te weten het hiervoor onder 2 bewezen verklaarde feit, heeft de veroordeelde voornoemde voorwaarde overtreden.
De rechtbank zal de tenuitvoerlegging van genoemde voorwaardelijke gevangenisstraf van 20 dagen gelasten.
De rechtbank heeft acht geslagen op artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht.
De vordering van de benadeelde partij [A]
De benadeelde partij [A] heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feit.
Nu aan de verdachte voor wat betreft het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feit geen straf of maatregel zal worden opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen toepassing zal vinden, dient de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De benadeelde partij en de verdachte moeten ieder de eigen kosten dragen.
De vordering van de benadeelde partij [B]
De benadeelde partij [B] (gemachtigde: mr. D.H. Sloof, advocaat te Almere) heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 2 ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 3.317,68 wegens materiële schade.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte onder 2 bewezen verklaarde feit.
De materiële schade wordt begroot op € 3.317,68.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij zelf lichtvaardig heeft gehandeld toen zij de telefooncontracten afsloot. In die omstandigheid ziet de rechtbank aanleiding om de vordering tot de helft van het schadebedrag, te weten een bedrag van € 1658,84, toe te wijzen. Het overige gedeelte van de vordering zal de rechtbank afwijzen.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
De verdachte is op voet van artikelen 6:6 e.v. BW niet tot vergoeding gehouden indien en voor zover het toegewezen bedrag reeds door (een) mededader(s) is voldaan.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 24c, 36f, 47 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en subsidiair en 3 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit, zoals vermeld in bijlage II van dit vonnis, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 3 maanden.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart de benadeelde partij [A] niet ontvankelijk in de vordering.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [B] (gemachtigde: mr. D.H. Sloof, advocaat te Almere) ten dele toe tot een van bedrag € 1658,84 (zegge zestienhonderdachtenvijftig euro en vierentachtig cent).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen, met dien verstande dat verdachte van deze verplichting zal zijn bevrijd indien en voor zover dit bedrag door (een) mededader(s) is betaald.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 1658,84 (zegge zestienhonderdachtenvijftig euro en vierentachtig cent) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 33 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde en/of (een) mededader(s) dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde en/of (een) mededader(s) voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Ten aanzien van parketnummer 16/506987-05:
Gelast de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf, groot 20 dagen, die is opgelegd bij voornoemd vonnis d.d. 18 januari 2006.
Dit vonnis is gewezen door mrs E.C. Ruinaard, V. van Amstel en Y.A.T. Kruijer, bijgestaan door mr. E.J. Willekers als griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 december 2006.