ECLI:NL:RBUTR:2006:BA2888
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Overeenkomst op afstand en richtlijnconforme interpretatie in civiel recht
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 18 januari 2006, staat de vraag centraal of een overeenkomst op afstand, gesloten vóór de implementatie van richtlijn 2000/31/EG, richtlijnconform kan worden geïnterpreteerd. De eiser, de besloten vennootschap LIS B.V., vordert betaling van € 1.056,59 van de gedaagde, Randy A, die in persoon procedeert. LIS B.V. stelt dat A op 24 maart 2004 een abonnement heeft afgesloten voor toegang tot erotische content, waarbij een proefperiode van 10 dagen gold. Na deze periode zou het abonnement automatisch omgezet worden in een Gold Membership, tenzij tijdig opgezegd. A betwist echter dat hij ooit een abonnement heeft afgesloten en voert aan dat hij in een zware depressie verkeerde ten tijde van de vermeende overeenkomst.
De kantonrechter kwalificeert de overeenkomst als een overeenkomst op afstand in de zin van artikel 7:46a BW, waarbij LIS B.V. een dienst van de informatiemaatschappij verleent. De rechter merkt op dat de Aanpassingswet, die de richtlijn omzet, pas op 30 juni 2004 in werking is getreden, terwijl de overeenkomst vóór deze datum tot stand zou zijn gekomen. Dit roept de vraag op of de vordering op basis van een richtlijnconforme interpretatie van het nationale recht toewijsbaar is. De kantonrechter concludeert dat een richtlijnconforme interpretatie niet mogelijk is, omdat dit zou neerkomen op directe werking van de richtlijn ten laste van een particulier, wat in strijd is met de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen.
De kantonrechter oordeelt verder dat de stellingen van LIS B.V. niet zijn komen vast te staan, en dat het op de weg van LIS ligt om bewijs te leveren van de door haar gestelde feiten. De zaak wordt verwezen naar de rol voor akte uitlating over de wijze waarop bewijs geleverd zal worden, en verdere beslissingen worden aangehouden. Dit vonnis is uitgesproken door mr. J.W. van Rijkom, kantonrechter, ter openbare terechtzitting.