Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 211406 / HA ZA 06-1051
Vonnis van 10 januari 2007
1. [eiser sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [eiser sub 2],
wonende te [woonplaats],
3. [eiser sub 3],
wonende te [woonplaats],
eisers,
procureur mr. J. van Ravenhorst,
1. [gedaagde sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats],
3. [gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats],
4. [gedaagde sub 4],
wonende te [woonplaats],
5. de openbare maatschap
VERLOSKUNDIGENPRAKTIJK [naam praktijk],
thans mogelijk aan het rechtsverkeer deelnemende onder de naam [naam praktijk], onderdeel van het Universitair Verloskundig Centrum Utrecht,
praktijkhoudende te Utrecht,
gedaagden,
procureur mr. J. Meyst-Michels.
Eiser sub 1 zal hierna [eiser sub 1] worden genoemd, eiseres sub 2 [eiser sub 2] en eiser sub 3 [eiser sub 3]. Eisers worden tezamen aangeduid als [eiser c.s.] Gedaagden worden [gedaagde c.s.] genoemd tenzij specifiek is aangegeven dat een van gedaagden wordt bedoeld.
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 16 augustus 2006
- het proces-verbaal van comparitie van 11 oktober 2006.
1.2 Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1 Aan de heer en [eiser sub 2] is op 22 maart 2006 door de kantonrechter te Utrecht machtiging verleend voor het instellen van de eis namens de minderjarige [eiser sub 3].
2.2 [Eiser sub 3] is op 11 juli 2000 geboren als zoon van [eiser sub 1] en [eiser sub 2]. [Eiser sub 3] is lichamelijk gehandicapt geboren. Bij zijn geboorte was sprake van een lumbosacrale spina bifida (open rug), lumbale kyfose (kromming van de wervelkolom) en hydrocephalie (waterhoofd).
2.3 De verloskundigenpraktijk heeft [eiser sub 2] tijdens de zwangerschap van [eiser sub 3] begeleid. [eiser sub 3] is haar derde kind. De zwangerschap van de eerste twee kinderen is niet door De verloskundigenpraktijk begeleid.
2.4 Van de begeleiding door De verloskundigenpraktijk werd aantekening gemaakt op de medische kaart. Daarop is aangetekend dat de eerste controle op 21 januari 2000 was bij een zwangerschap van 16 weken. Op de medische kaart staat onder meer bij de datum 15 februari de aantekening “last van re zij- darmen” en ook bij deze datum, dan wel de rij van de datum van 22 maart, “fysio had gezegd dat ze echo moest!!”. Bij de datum 12 april 2000 is onder meer aangetekend “veel last van baby schopt naar beneden” en bij 7 juni 2000 “echo ligging”.
2.5 Op 15 juni 2000 is een eerste echo gemaakt gevolgd door een structurele echo op 22 juni 2000. In de brief van 26 juni 2000 van drs. A.M.A. Lachmeyer en dr. M. van Haaften aan dr. P. Stoutenbeek is onder meer opgenomen:
“Patiente werd ingestuurd bij een AD van 37 weken i.v.m. onzekerheid over ligging van de baby. […] opvallend was dat er een milde ventriculomegalie leek te bestaan. Patiente werd daarom op 22-06-2000 teruggezien voor een structurele echo. Bij deze structurele echo werd opnieuw milde ventriculomegalie gezien en tevens een spina bifida occulta sacraal. […] patiente zal op dinsdag 27-06-2000 voor een second opinion door u in het U.M.C. worden gezien.”
2.6 Bij brief van 27-06-2000 schrijft dr. R.H. Stigter, gynaecoloog, aan [gedaagde sub 2] (gedaagde sub 2) van De verloskundigenpraktijk
“Hierbij bericht ik u dat wij op 27-06-2000 bovengenoemde patiënte op onze polikliniek hebben gezien voor een geavanceerd echoscopisch onderzoek. […]
Conclusies: afmetingen conform zwangerschapsduur. Lumbale spina bifida met uitgesproken lumbale kyfose en colpocephalie.”
2.7 Op 20 juli 2000 is op de ziekenhuiskaart onder meer aangetekend, “vader is des duivels over lange tijd die gewacht is tot de 1e echo gemaakt is. (delay door vk)”.
2.8 In opdracht van de Nederlandse Organisatie van Verloskundigen heeft drs. A. Crebas de Beroepsomschrijving Verloskundigen opgesteld, hierna te noemen: Beroepsomschrijving Verloskundigen.
Het Verloskundig Vademecum, eindrapport van het Werkoverleg Verloskunde van de Ziekenfondsraad is op 28 januari 1998 bestuurlijk gefiatteerd, en zal hierna in dit vonnis worden aangeduid als: Verloskundig Vademecum.
3.1 [Eiser c.s.] vordert - samengevat - [gedaagde c.s.] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad hoofdelijk te veroordelen tot de volgende schadeposten, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet:
a. de kosten van opvoeding en verzorging van [eiser sub 3] voor zover gemaakt door de heer en [eiser sub 2] tot aan het 21ste levensjaar van [eiser sub 3];
b. de extra kosten voor medische behandeling en hulpmiddelen van [eiser sub 3], voor zover gemaakt door de heer en [eiser sub 2];
c. de onder a en b genoemde kosten voor zover gemaakt door [eiser sub 3];
d. de toekomstige kosten van levensonderhoud en de extra kosten in verband met zijn handicaps voor zover gemaakt door [eiser sub 3] vanaf zijn 21ste levensjaar;
e. de met de handicap van [eiser sub 3] samenhangende extra kosten voor de rest van het gezin;
f. de immateriele schade van de heer en [eiser sub 2] en [eiser sub 3],
steeds te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding, althans vanaf de datum van opeisbaarheid van de toe te wijzen bedragen tot aan de dag van algehele voldoening, alsmede de buitengerechtelijke kosten van rechtsbijstand en in de kosten van deze procedure.
3.2 [Eiser c.s.] stelt dat [eiser sub 2] bij haar bezoeken aan De verloskundigenpraktijk herhaaldelijk heeft verzocht om een echo. Zij bemerkte bij een zwangerschap van ongeveer 3,5 maand dat de zwangerschap anders verliep dan haar eerdere zwangerschappen. Zij heeft de behandelend verloskundige hierop attent gemaakt en verzocht om een echo. [eiser c.s.] wijst op de medische kaart en de aantekening bij de datum 15 februari 2000. Zij stelt dat vrijwel elke volgende controle het verzoek om een echo is herhaald. Verder heeft zij aan De verloskundigenpraktijk aangegeven dat het kind anders (als een bal in haar buik) aanvoelde, dat zij minder leven in haar buik voelde, het kind maar gedeeltelijk leek te bewegen, zij voelde dat het maar aan een kant bewoog en dat de baby naar beneden schopte.
Door [eiser sub 2] gelet op haar klachten niet door te verwijzen voor prenataal onderzoek, bijvoorbeeld voor een echo, en geen overleg te hebben met de tweedelijns hulpverlening, heeft De verloskundigenpraktijk niet gehandeld volgens de geldende medische professionele standaard en heeft De verloskundigenpraktijk volgens [eiser c.s.] een beroepsfout gemaakt. [eiser c.s.] betoogt dat indien volgens haar verzoek een echo onderzoek gehouden zou zijn, de handicaps aan het licht gekomen zouden zijn en zij met de wetenschap hiervan de zwangerschap onderbroken zou hebben.
3.3 De grondslag van de vordering van [eiser sub 2] en [eiser sub 3] vormt het verwijtbaar tekortschieten in de nakoming van De verloskundigenpraktijk jegens [eiser sub 2] en [eiser sub 3] in het kader van de behandelingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:453 BW. Daarnaast heeft De verloskundigenpraktijk onrechtmatig jegens hen en [eiser sub 1] gehandeld. De norm voor het medisch professioneel handelen van De verloskundigenpraktijk vloeit voort uit de Beroepsomschrijving Verloskundigen en het Verloskundig Vademecum waarbij aangetekend wordt dat de inhoud hiervan ten aanzien van de indicatie voor een echo niet limitatief is. Volgens [eiser c.s.] leidt de schending hiervan tot aansprakelijkheid en zij concludeert dat De verloskundigenpraktijk niet conform de geldende professionele standaard heeft gehandeld. Zij vorderen de materiele schade ingevolge 6:98 BW alsmede de immateriële schade en spreken de vier deelnemers in de maatschap ieder aan voor het volle bedrag. [eiser c.s.] beroept zich op het arrest van Hoge Raad in de zaak van “Baby Kelly” van 18 maart 2005 en stelt dat haar standpunten vrijwel integraal aansluiten bij de overwegingen in dit arrest.
3.4 De verloskundigenpraktijk betwist dat [eiser sub 2] bij vrijwel ieder controlebezoek heeft aangedrongen op een echo en klachten heeft geuit die niet op de medische kaart zijn genoteerd. Zij stelt dat zelfs als de gestelde klachten zouden zijn geuit deze destijds geen indicatie voor een echo vormden. [Eiser sub 2] heeft geen klachten geuit die meer aandacht en onderzoek vereisten dan het gebruikelijke onderzoek dat steeds heeft plaatsgevonden. Aan de stelling dat de fysiotherapeut van [eiser sub 2] zou hebben gezegd dat zij een echo moest, kan geen belang worden gehecht nu dit een andere discipline betreft. Ook voor overleg, intern dan wel met de tweedelijns hulpverlening, was geen indicatie. De verloskundigenpraktijk stelt in de gegeven omstandigheden als redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot te hebben gehandeld en dat er geen sprake is van een beroepsfout. De enige reden om in juni 2000 een echo te maken was om de ligging van de baby te bepalen.
Verder stelt De verloskundigenpraktijk dat voor het doorverwijzen voor een echo volgens het Verloskundig Vademecum en de Beroepsomschrijving Verloskundigen er een indicatie dient te zijn. Uit de hierin opgenomen criteria voor een doorverwijzing volgt dat daar in dit geval geen indicatie voor was. Betwist wordt dat indien tussen de 18e en 21e week van de zwangerschap een echo zou zijn gemaakt de afwijkingen van de baby al te zien zouden zijn en dat [eiser sub 2] vervolgens met de wetenschap van de handicaps de zwangerschap zou hebben afgebroken. De verloskundigenpraktijk betwist de aansprakelijkheid en het causaal verband. Het beroep van Fajr. c.s. op het arrest van de Hoge Raad van 18 maart 2005 (baby Kelly) gaat niet op nu de feiten in dat geval anders waren en een verhoogd risico bij die zwangerschap al direct bekend was.
4.1 [Eiser sub 2] en [eiser sub 3] hebben betoogd dat De verloskundigenpraktijk toerekenbaar tekort is gekomen in de nakoming van de behandelovereenkomst waarbij het debat tussen partijen zich toespitst op de vraag of De verloskundigenpraktijk [eiser sub 2] door had moeten verwijzen voor een nader (echoscopisch-)onderzoek. De rechtbank stelt voorop dat voor de beoordeling van deze stelling de in artikel 7:453 BW genoemde maatstaf als uitgangspunt heeft te gelden. Dit brengt met zich dat beoordeeld dient te worden of De verloskundigenpraktijk als hulpverlener de zorg van een goed hulpverlener in acht heeft genomen en daarbij in overeenstemming heeft gehandeld met de op haar rustende verantwoordelijkheid voortvloeiende uit de voor haar geldende professionele standaard. Daarbij dienen de normen zoals die ten tijde van de behandeling in 2000 in de betreffende beroepsgroep algemeen waren aanvaard als uitgangspunt.
4.2 Tussen partijen staat vast dat de ten tijde van de behandeling in de beroepsgroep algemeen aanvaarde normen zijn weergegeven in de Beroepsomschrijving Verloskundigen en het Verloskundig Vademecum. Voor de beoordeling van de vraag of De verloskundigenpraktijk [eiser sub 2] voor een echo had moeten doorwijzen zijn de indicaties voor een echoscopisch onderzoek die in het Verloskundig Vademecum worden besproken van belang. In hoofdstuk 5 van dit Vademecum is de indicatielijst echoscopie opgenomen. Op basis hiervan kan door verloskundigen een echoscopie worden aangevraagd zonder tussenkomst van een specialist. De indicatielijst echoscopie luidt als volgt:
Indicaties eerste trimester Indicaties tweede trimester Indicaties derde trimester
Bloedverlies Verdenking op meerlingenzwangerschap Verdenking op meerlingenzwangerschap
Termijn discussie Negatieve doptone Verdenking op liggingsafwijking
Verdenking op meerlingzwangerschap Negatieve doptone
Negatieve doptone na twaalf weken
Het werkoverleg Verloskunde tekent hierbij aan: De beschrijving van deze indicaties voor uitvoering en beoordeling van echoscopieën in de eerste lijn brengt met zich mee dat alle overige obstetrische indicaties leiden tot uitvoering en beoordeling van echoscopisch onderzoek in de tweede lijn, waarbij het verdere verloskundige beleid gebaseerd wordt op de verloskundige indicatielijst.
Op grond van het ontbreken van voldoende evidence voor verbetering van de prenatale morbiditeit en mortaliteit wordt routinematig uitgevoerd echoscopisch onderzoek ten behoeve van een CRL-meting in het eerste trimester en een standaardecho voor het opsporen van congenitale afwijkingen in het tweede trimester vooralsnog niet geadviseerd.”
4.3 Uit hetgeen op de medische kaart is genoteerd, zoals hiervoor onder rechtsoverweging 2.4. is weergegeven, blijkt niet dat [eiser sub 2] klachten heeft geuit aan De verloskundigenpraktijk die duiden op de in de indicatielijst echoscopie genoemde “indicaties eerste trimester” als bloedverlies, termijn discussie, verdenking op meerlingenzwangerschap of negatieve doptone. Ten aanzien van de overige door [eiser c.s.] gestelde klachten die niet op de medische kaart zijn aangetekend overweegt de rechtbank dat zelfs indien veronderstellenderwijs wordt aangenomen dat deze klachten door [eiser c.s.] zijn geuit, dit geen klachten zijn die aansluiten bij de indicaties op de indicatielijst echoscopie. Uit een aantekening op de medische kaart blijkt dat op 7 juni 2000 de ligging van het kind een indicatie vormde voor een echo en dat toen is doorverwezen door De verloskundigenpraktijk. Hieruit volgt dat niet is komen vast te staan dat er in de zin van de indicatielijst echoscopie zoals deze ten tijde van de behandeling luidde, vóór 7 juni 2000 een indicatie was om [eiser sub 2] door te verwijzen voor een echo. In het Verloskundig Vademecum komt verder naar voren dat ten tijde van de behandeling de opvatting in de beroepsgroep was om niet standaard een echo tijdens de zwangerschap te houden maar uitsluitend indien geïndiceerd. Dit leidt tot het oordeel dat De verloskundigenpraktijk door [eiser sub 2] niet eerder dan in juni 2000 door te verwijzen voor een echo, niet in strijd heeft gehandeld met de norm die voor De verloskundigenpraktijk gold als zorgvuldig hulpverlener. Dat mevrouw of [eiser sub 1] voor juni 2000, al dan niet herhaaldelijk, om een echo hebben verzocht maakt dit niet anders.
4.4 Vervolgens is de vraag of [eiser sub 2] gezien haar klachten en uitingen aan De verloskundigenpraktijk los van de indicaties op de indicatielijst echoscopie, doorverwezen had moeten worden naar tweede lijns hulpverlening voor nader onderzoek, waaronder het laten maken van een echo. [Eiser c.s.] heeft dit betoogd en in dit verband gewezen op de inhoud van de Beroepsomschrijving Verloskundigen en de aantekening van de werkgroep Verloskunde onder de indicatielijst (zie hiervoor in overweging 4.2. onder de tabel). In de Beroepsomschrijving Verloskundigen is als de taak van de verloskundige onder meer op pagina 14 opgenomen:
“het onderkennen, inschatten en afwegen van medische en niet-medische risico’s. In geval van risico wordt cliënte op het juiste moment verwezen naar de gynaecoloog, […]
in geval van twijfel overweegt de verloskundige aan de hand van de besliskundige criteria of consultatie van de gynaecoloog noodzakelijk is.”
en op pagina 21;
“In het geval van een zwangerschap met een verhoogd risico consulteert de verloskundige de specialist in de tweede lijn. Eventueel vindt dan overdracht van de zorg plaats naar de tweede lijn […]”
4.5 Uit de in de Beroepsomschrijving Verloskundigen beschreven taak van de verloskundige volgt dat de verloskundige in het algemeen in geval van een zwangerschap met een verhoogd risico en bij twijfel, een specialist, bijvoorbeeld een gynaecoloog, consulteert of naar deze doorverwijst. Door De verloskundigenpraktijk is gemotiveerd weersproken dat de klachten, zowel die door De verloskundigenpraktijk op de medische kaart zijn aangetekend als die in aanvulling daarop door [eiser c.s.] zijn gesteld, duiden op risico’s of twijfel.
Naar het oordeel van de rechtbank vormen de aantekeningen op de medische kaart van [eiser sub 2] en de door [eiser c.s.] in aanvulling daarop gestelde klachten en uitingen bij de bezoeken aan De verloskundigenpraktijk als weergegeven in rechtsoverweging 3.2. van dit vonnis, gelet op de inhoud van de Beroepsomschrijving Verloskundigen en het Vademecum Verloskundigen onvoldoende grond voor de conclusie dat De verloskundigenpraktijk een (verhoogd) risico of twijfel had moeten aannemen. Evenmin is in de Beroepsomschrijving Verloskundigen en/of in het Verloskundig Vademecum opgenomen dat angstgevoelens als door [eiser sub 2] gesteld een indicatie vormen voor prenataal onderzoek in het beginstadium van de zwangerschap. Daarmee is niet vast komen te staan dat de klachten van [eiser sub 2] tijdens de zwangerschap vóór 7 juni 2000 reden waren tot het aannemen van een risico of grond voor twijfel moesten vormen voor De verloskundigenpraktijk, waaruit voor haar als hulpverlener de verplichting voortvloeide [eiser sub 2] door te verwijzen naar een gespecialiseerde hulpverlener.
4.6 Door [eiser c.s.] is aangevoerd dat uit de Landelijke Verloskunde Registratie blijkt dat 90% van de in 1999 bevallen vrouwen een of meer echo’s kreeg en veel verloskundigen in de praktijk standaard een echoscopisch onderzoek verrichten. Zij stelt dat een echo aan het begin van de zwangerschap als een “recht” kan worden gezien op basis van hetgeen destijds gewoonte was. De rechtbank stelt voorop dat de norm ten tijde van de behandeling volgens de indicatielijst echoscopie in het Verloskundig Vademecum voor een echo een indicatie vereist. Uit de aantekening onder de indicatielijst, zoals weergegeven in 4.2., blijkt dat het werkoverleg Verloskunde destijds een routinematig en standaard echoscopisch onderzoek voor het opsporen van afwijkingen niet adviseerde. Dat er naast deze geschreven norm een ongeschreven norm gold die inhield dat verloskundigen destijds standaard een echoscopie lieten maken, is niet komen vast te staan.
4.7 De rechtbank komt tot het oordeel dat De verloskundigenpraktijk niet verwijtbaar tekort is geschoten in de nakoming van de behandelingsovereenkomst. Nu evenmin vast is komen te staan dat De verloskundigenpraktijk een norm heeft geschonden waaruit volgt dat zij onrechtmatig jegens [eiser c.s.] hebben gehandeld zal de rechtbank de vorderingen afwijzen. De overige stellingen behoeven gelet op dit oordeel geen bespreking.
4.8 Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiser c.s.] .in de kosten van deze procedure worden veroordeeld. Deze kosten worden begroot op:
vast recht EUR 244,--
salaris procureur EUR 904,--
Totaal EUR 1.148,--
5. De beslissing
De rechtbank:
5.1 wijst de vorderingen af;
5.2 veroordeelt [eiser c.s.] in de kosten van de procedure aan de zijde van De verloskundigenpraktijk begroot op EURO 1.148,--;
5.3 verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs. P. Dondorp, J.P. Killian en A. van Maanen en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2007.
w.g. griffier w.g. rechter