RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 06/4383 VV
uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 januari 2007
[verzoeker],
wonende te Rhenen, verzoeker,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rhenen,
verweerder.
Inleiding
1.1 Het verzoek heeft betrekking op het besluit van verweerder van 7 december 2006, waarbij is bevestigd dat op 6 december 2006 om 14.40 uur de bouwwerkzaamheden op het perceel [adres] in Rhenen op grond van artikel 40, eerste lid, artikel 100, derde lid van de Woningwet (Ww) en artikel 11.1, sub a, van de bouwverordening gemeente Rhenen 2003 (bouwverordening) zijn stil gelegd wegens het bouwen in afwijking van de op 27 september 2006 aan verzoeker verleende bouwvergunning voor het oprichten van een vrijstaande woning.
1.2 Het verzoek is op 17 januari 2007 ter zitting behandeld, waar verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. T.J. van Veen, advocaat te Ede. Namens verweerder zijn verschenen mr. M. Kun en N. Hendriks, beiden werkzaam bij de gemeente Rhenen. Tevens zijn ter zitting een aantal buurtbewoners verschenen.
Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet bij haar beslissing in die procedure.
2.3 Bij besluit van 27 september 2006 is aan verzoeker bouwvergunning verleend voor het bouwen van een vrijstaande woning met parkeerkelder op het perceel [adres] in Rhenen. In de voorschriften bij deze vergunning is bepaald dat met het bouwen niet mag worden begonnen voordat door het bouwtoezicht onder meer de hoogte van het peil van het gebouw is aangegeven.
Op 24 oktober 2006 heeft N. Hendriks, medewerker van de afdeling Bouw- en woningtoezicht van de gemeente Rhenen, voor de aanvang van de bouw het peil aangegeven. Hij is daarbij uitgegaan van het peil van de bestaande (lees: de dan inmiddels gesloopte) woning.
Op 6 december 2006 hebben N. Hendriks en H. te Hoonte, eveneens medewerker van voornoemde afdeling, geconstateerd dat verzoeker in afwijking van de bouwvergunning bouwde. In verband hiermee hebben genoemde medewerkers de bouw die dag stilgelegd, gevolgd door de schriftelijke bevestiging in het bestreden besluit.
2.4 Artikel 40, eerste lid, van de Ww bepaalt dat het verboden is te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning).
Artikel 100, eerste lid, aanhef en onder b, van de Ww bepaalt dat het gemeentebestuur voorziet in het bouw- en woningtoezicht, dat in elk geval tot taak heeft het binnen de gemeente uitoefenen van toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel zijn met de in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde taak belast de bij besluit van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren.
In het derde lid is bepaald dat toepassing van bestuursdwang bestaande uit het stilleggen van werkzaamheden indien wordt gebouwd of gesloopt in strijd met de bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften, slechts plaats vindt in bij de bouwverordening aangewezen gevallen en overeenkomstig daarbij gegeven voorschriften.
In artikel 11.1, aanhef en onder b, van de bouwverordening is bepaald dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn de bouw stil te leggen indien er wordt gebouwd in afwijking van de bouwvergunning.
2.5 Verweerder heeft de bouwwerkzaamheden stilgelegd vanwege het bouwen in afwijking van de bouwvergunning van 27 september 2006; waaruit die afwijking bestaat is in het bestreden besluit niet aangegeven. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat verzoeker niet heeft gebouwd op basis van de op 24 oktober 2006 aangegeven peilhoogte 22,26 meter + NAP, maar op basis van de peilhoogte 23,245 meter + NAP.
2.6 Verzoeker heeft aangevoerd dat is gebouwd overeenkomstig de bouwvergunning nu op de bouwtekening bij de vergunning is aangegeven dat het peil 1 meter boven het maaiveld ligt. Voorts is op de goedgekeurde vloerentekening de ontgravingtabel opgenomen waarin is aangegeven dat het peil 23,245m + NAP is, oftewel 1,055 m + putpeil. Verzoeker heeft aangegeven dat ambtelijk een peil is aangegeven dat afwijkt van het vergunde peil.
2.7 De voorzieningenrechter stelt vast dat bij besluit van 27 september 2006 bouwvergunning is verleend voor de bouw van de onderhavige woning. Op de bouwtekeningen die (blijkens het daarop gezette stempel van verweerder) deel uitmaken van deze vergunning is het vergunde bouwplan gedetailleerd aangegeven. Dit vergunde bouwplan is het uitgangspunt voor de beoordeling of is gebouwd in afwijking van de bouwvergunning.
2.8 De voorzieningenrechter stelt vast dat op de bouwtekening waarop de plattegronden, doorsnede en situatie zijn aangegeven, bij tekening Doorsnede A-A is aangegeven dat het peil 0 bedraagt en ter hoogte van de begane grond van de geplande woning loopt. Voorts is op die tekening aangegeven dat het maaiveld links van de woning 0,5 meter en rechts van de woning 1,5 meter onder peil ligt. Zoals verzoeker heeft ter zitting heeft toegelicht, volgt uit de tekening dat het feitelijk maaiveld als uitgangspunt is genomen. Dit feitelijk maaiveld is, zoals ter zitting is gebleken, (ongeveer) gelijk aan de begane grondvloer van de bestaande woning. Het peil dat volgt uit de verleende bouwvergunning ligt, gelet op het voorgaande, dan ook gemiddeld 1 meter boven dat maaiveld. Verweerder heeft derhalve ten onrechte het peil bepaald op het niveau van de begane grondvloer van de bestaande woning.
2.9 Op grond van het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet is gebleken dat wordt gebouwd in afwijking van de bouwvergunning, zodat het bestreden besluit tot stillegging van de bouwwerkzaamheden naar verwachting bij besluit op bezwaar niet in stand zal kunnen blijven. Het verzoek om een voorlopige voorziening komt derhalve voor inwilliging in aanmerking in die zin dat het bestreden besluit tot zes weken na het besluit op bezwaar wordt geschorst.
Beslissing
De voorzieningenrechter,
3.1 schorst het bestreden besluit van 7 december 2006 tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op het bezwaar van verzoeker van 22 december 2006;
3.2 veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 322,-;
3.3 bepaalt dat het door verzoeker betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,- aan hem wordt vergoed;
3.4 wijst de gemeente Rhenen aan als de rechtspersoon die onder 3.2 en 3.3 genoemde bedragen dient te betalen.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.H. van Meegen en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2007.
De griffier: De voorzieningenrechter:
mr. A.J. Jansen mr. H.J.H. van Meegen