RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer(s): 16/604144-06 en 16/611181-06 (t.t.z gevoegd)
Datum uitspraak: 5 februari 2007
Verkort vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak
gewezen in de gevoegde zaken tegen:
[Verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1970, te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in P.I. Utrecht, HvB, locatie Nieuwegein, Nieuwegein.
Raadsman: mr. E.J. de Groot.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 januari 2007.
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaardingen is omschreven. Een kopie van die dagvaardingen zijn als bijlagen I en II aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
Niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan verdachte in de zaak met parketnummer 16/604144 onder 2 primair is ten laste gelegd, te weten een poging tot zware mishandeling
De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank acht hiertoe het volgende van belang. De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte met een asbak tegen het hoofd van [aangever A.] heeft geslagen. De rechtbank acht, zoals ook uit de bewezenverklaring blijkt, wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met een gebalde vuist tegen het oog van [aangever A.] heeft geslagen en met een asbak tegen het lichaam van [aangever A.] heeft geslagen, zoals onder 2 subsidiair is ten laste gelegd. Deze bewezenverklaarde handelingen zouden naar het oordeel van de rechtbank, indien voltooid, geen zwaar lichamelijk letsel opleveren. Evenmin geeft de medische informatie betreffende [aangever A.], opgesteld door E.A. Visser, huisarts, hiervoor voldoende aanknopingspunten. In dit verband wordt voorts overwogen dat deze medische verklaring niet alleen betrekking heeft op de onder 2 ten laste gelegde handelingen, maar ook ziet op de onder 1 ten laste gelegde handelingen.
Gelet op het voorgaande behoeft het ter terechtzitting gevoerde verweer van de raadsman met betrekking tot het ontbreken in het dossier van een omschrijving van de asbak, waardoor er geen sprake zou zijn van poging tot zware mishandeling, geen bespreking meer.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de zaak met parketnummer 16/604144-06 de onder 1, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage III van dit vonnis. Voorts acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de zaak met parketnummer 16/611181-06 het ten laste gelegde feit heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage IV van dit vonnis. De inhoud van deze bijlagen geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen in de zaak met parketnummer 16/604144-06 de onder 1, 2 subsidiair en 3 en in de zaak met parketnummer 16/611181-06 telkens meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Met betrekking tot feit 1 (parketnummer 16/604144-06):
De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de verklaringen van [aangever A.] niet betrouwbaar zijn, nu tijdens de aangifte de kleinzoon van [aangever A.] als tolk heeft gefungeerd en bij de aanvullende verklaring [aangever A.] in het geheel niet is bijgestaan door een tolk. Voorts stelt de raadsman dat het opmerkelijk is dat [getuige M.] na het incident bij de politie een verklaring heeft afgelegd, maar zich vier weken later al niets meer van het incident kan herinneren. Aangezien de verklaringen van [aangever A.] en [getuige M.] evenmin naadloos in elkaar overlopen, kunnen deze verklaringen niet betrouwbaar worden geacht, aldus de raadsman. De raadsman stelt dat verdachte derhalve dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank gaat aan dit verweer van de raadsman voorbij, nu naar het oordeel van de rechtbank de verklaringen van [aangever A.] in belangrijke mate steun vinden in de verklaringen van verdachte zelf en in de verklaring van [getuige M.] , zoals hieronder wordt weergegeven. De omstandigheid dat de verklaringen van [aangever A.] en de getuige niet naadloos op elkaar aansluiten, maakt dit niet anders. Gelet op de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is de rechtbank van oordeel dat voornoemde verklaringen niet met elkaar in conflict komen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 27 maart 2006 te [A.] heeft geprobeerd [aangever A.] opzettelijk van het leven te beroven. De rechtbank leidt dit af uit de volgende feiten en omstandigheden.
In het proces-verbaal van aangifte verklaart [aangever A.], de vader van verdachte, dat verdachte, nadat er een woordenwisseling tussen verdachte en hem had plaatsgevonden, hem eerst in zijn woning te [A.] heeft geprobeerd te wurgen door een trui om zijn nek te binden en deze met kracht aan te trekken. [Aangever A.] verklaart dat hij een hevige pijn aan zijn nek voelde en op een gegeven moment bijna geen adem meer kreeg. Doordat verdachte zijn evenwicht verloor en viel, weet [aangever A.] de trui van zijn nek te halen en weer op adem te komen. De verdachte heeft over dit incident ten overstaan van de politie verklaard dat hij het niet meer weet. Wel weet hij dat hij de avond van het incident nog een trui aan had, die hij de dag er na (namelijk de dag van de opname van de verklaring) niet meer aan had. Het zou, aldus verdachte, dus wel zo kunnen zijn gegaan.
Vervolgens verklaart [aangever A.] in een aanvullende verklaring dat verdachte die avond op een ander moment met zijn rechterhand de keel van [aangever A.] beetpakte en dichtkneep. Volgens [aangever A.] had verdachte op hetzelfde moment zijn linkerhand over zijn mond, waardoor hij geen lucht meer kon krijgen. [Getuige M.], een buurman die op de geluiden in de woning afkomt, ziet dat verdachte de keel van [aangever A.] met beide handen dichtgeknepen hield. De getuige ziet en hoort dat [aangever A.] moeilijk adem kon halen. Hij ziet dat verdachte zijn linker hand ergens op het gezicht van [aangever A.] heeft. [Aangever A.] en de getuige verklaren beide dat de getuige vervolgens de verdachte van [aangever A.] lostrekt.
Voorts acht de rechtbank voor beide handelingen van belang dat [getuige M.] verklaart dat hij na het incident [aangever A.] niet zo goed kon verstaan, omdat deze benauwd was.
Met betrekking tot feit 2 subsidiair (parketnummer 16/604144-06):
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 27 maart 2006 te [A.] [aangever A.] opzettelijk heeft mishandeld door met een gebalde vuist tegen het oog van [aangever A.] te slaan en met een asbak tegen het lichaam van [aangever A.] te slaan. De rechtbank leidt dit af uit de volgende feiten en omstandigheden.
[Aangever A.] verklaart, na het incident waarbij verdachte [aangever A.] met een trui probeert te wurgen, dat [aangever A.] zijn rechter vuist balde, deze met kracht in diens richting bracht en [aangever A.] met volle kracht tegen zijn linker oog raakt. [Aangever A.] verklaart direct hevige pijn te voelen. De medische verklaring betreffende [aangever A.] opgesteld door E.A. Visser, huisarts, bevestigt dat er sprake is van een blauw linker oog. Na de klap heeft de verdachte, volgens de verklaring van [aangever A.], een asbak in de richting van het lichaam van [aangever A.] gebracht. [Aangever A.] wordt geraakt op zijn rug en voelt direct een hevige pijn op zijn rug.
De [getuige M.] verklaart eveneens te zien dat verdachte [aangever A.] met een asbak sloeg.
Met betrekking tot feit 3 (parketnummer 16/604144-06):
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 27 maart 2006 te [A.] [aangever A.] heeft bedreigd met de dood. De rechtbank leidt dit af uit de volgende feiten en omstandigheden.
In zijn aangifte verklaart [aangever A.] dat na het incident van het slaan met de asbak, verdachte tegen [aangever A.] zei dat hij messen ging pakken uit de keuken en dat hij [aangever A.] hiermee dood zou gaan maken. Voorts verklaart [getuige M.] dat hij de verdachte tegen [aangever A.] hoort zeggen: “Als ik naar binnen kom maak ik je dood. Het is dat [M.] mij weg heeft gehaald, anders had ik je dood gemaakt!”.
Met betrekking tot feit (parketnummer 16/611181-06):
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 20 maart 2006 te [A.] [aangever S.] opzettelijk heeft mishandeld door hem een kopstoot tegen diens gezicht te geven, waardoor voornoemde [aangever S.] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden. De rechtbank leidt dit af uit de volgende feiten en omstandigheden.
In het proces-verbaal van aangifte verklaart [aangever S.] dat verdachte op 20 maart 2006 in de Mac Donalds te [A.], nadat [aangever S.] de verdachte op zijn gedrag had aangesproken, hem zonder enige aanleiding een kopstoot gaf. [Getuigen D. en J.] bevestigen in hun verklaringen dat de verdachte [aangever S.] uit het niets een kopstoot gaf. [Aangever S.] verklaart naar aanleiding van die kopstoot flinke pijn in zijn neus te voelen en een bloedneus te hebben. [Aangever S.] heeft een scheurtje van ongeveer 5 millimeter op zijn neus. De verdachte bekent [aangever S.] een kopstoot te hebben gegeven.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de in de zaak met parketnummer 16/604144-06 onder 1, 2 subsidiair en 3 bewezenverklaarde feiten en het in de zaak met parketnummer 16/611181-06 bewezenverklaarde feit uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in de zaak met parketnummer 16/604144-06 onder 1 bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Het in de zaak met parketnummer 16/604144-06 onder 2 subsidiair bewezenverklaarde en het in de zaak met parketnummer 16/611181-06 bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Mishandeling, meermalen gepleegd.
Het in de zaak met parketnummer 16/604144-06 onder 3 bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
De strafbaarheid van de verdachte
Omtrent de verdachte is in de zaak met parketnummer 16/604144-06 naar aanleiding van een multidisciplinair onderzoek in het Pieter Baan Centrum door drs. F.A.M.M. Koenraadt, psycholoog en drs. M.D. van Ekeren, psychiater, een rapport opgemaakt d.d. 24 november 2006, dat mede bevat een milieurapportage van C.J.W. Bijl, forensisch milieuonderzoeker. Voormeld rapport geeft de volgende psychologische en psychiatrische beschouwing -zakelijk weergegeven-:
Bij betrokkene is sprake van een paranoïde waanstoornis, welke stoornis zeer waarschijnlijk dient te worden bezien vanuit het kader van schizofrenie van het paranoïde type. Tevens is er waarschijnlijk sprake van zwakbegaafdheid. Daarnaast is er sprake van alcohol misbruik en pathologisch gokken. Gezien het ontbreken van enig ziekte-inzicht is betrokkene niet motiveerbaar voor behandeling.
Wat betreft het tenlastegelegde valt op dat agitatie in sterke mate voorop stond. Tijdens het onderzoek geeft betrokkene uitsluitend paranoïde psychotische verklaringen voor het tenlastegelegde, verklaringen die ook bij het bespreken ervan tot heftige agitatie leiden. Bij de verhoren kort na het tenlastegelegde waren zijn verklaringen echter niet psychotisch en veel milder van toon.
Betrokkene wordt voor het tenlastegelegde -indien bewezen- sterk verminderd toerekeningsvatbaar geacht.
Op grond van de inhoud van het hierboven genoemde rapport zal de rechtbank verdachte – in navolging van de deskundigen - als sterk verminderd toerekeningsvatbaar beschouwen. Aangezien er voorts geen andere omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van de verdachte geheel uitsluit, is verdachte dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sancties
Bij het bepalen van de op te leggen straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een viertal strafbare feiten. In het bijzonder de drietal in de zaak met parketnummer 16/604144-06 gepleegde strafbare feiten jegens de vader van verdachte, hebben een bijzonder angstaanjagend karakter. De verdachte heeft op 27 maart 2006, nadat er een woordenwisseling tussen hem en zijn vader had plaatsgevonden, geprobeerd zijn vader in zijn woning opzettelijk van het leven te beroven door hem met een trui en met zijn handen te wurgen. Door tijdig ingrijpen van een gealarmeerde buurman is de verdachte hiermee gestopt. Tevens heeft de verdachte zijn vader diezelfde avond mishandeld en met de dood bedreigd. Door zijn handelswijze heeft de verdachte de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, zijn vader, aangetast en heeft het slachtoffer pijn ondervonden. Voornoemde strafbare feiten speelden zich af in de woning van het slachtoffer, hetgeen bij het slachtoffer grote gevoelens van angst en onveiligheid oplevert.
In de zaak met parketnummer16/611181-06 heeft de verdachte op 20 maart 2006 in de Mac Donalds te [A.] [aangever S.] opzettelijk een kopstoot tegen zijn gezicht gegeven, nadat verdachte door hem op zijn gedrag was aangesproken. Door zijn handelswijze heeft de verdachte de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, [aangever S.], aangetast en heeft het slachtoffer pijn ondervonden.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 15 november 2006, waaruit blijkt dat de verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is geweest;
- een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte, van de Reclassering Nederland, unit Amersfoort, d.d. 29 juni 2006, opgemaakt door F. Oliveiro, reclasseringswerker;
- voornoemde psychologische en psychiatrische rapportage d.d. 24 november 2006 naar aanleiding van een multidisciplinair onderzoek in het Pieter Baan Centrum, inhoudende als conclusie dat de verdachte ten tijde van het plegen van de in de zaak met parketnummer 16/604144-06 het ten laste gelegde feiten - indien bewezen - lijdende was aan een ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, zodat verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Voorts is -voor zover van belang- nog het volgende vermeld.
Zolang de psychotische stoornis van betrokkene bestaat is de kans op herhaling van delicten als de onderhavige groot, vooral ten aanzien van zijn vader en zuster. Ten aanzien van andere willekeurige personen, die langere tijd in de omgeving van betrokkene vertoeven en aldus in zijn paranoïde waanwereld kunnen worden betrokken, kan delictgevaar evenmin worden uitgesloten. Escalatie is daarbij niet ondenkbaar.
Teneinde bovengenoemd recidivegevaar terug te dringen is behandeling van de paranoïde waanstoornis noodzakelijk. Een behandeling in het kader van een terbeschikkingstelling (tbs) met voorwaarden wordt onvoldoende geacht met het oog op het voorkomen van recidivegevaar, aangezien betrokkene geen ziekte-inzicht heeft en derhalve ook de motivatie voor een behandeling ontbreekt. Geadviseerd wordt om betrokkene de maatregel van tbs met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van de in de zaak met parketnummer 16/604144-06 onder 1, 2 primair en 3 ten laste gelegde feiten en het in de zaak met parketnummer 16/611181-06 wordt veroordeeld tot -kort gezegd-:
- een gevangenisstraf voor de duur van twaalf (12) maanden met aftrek van het voorarrest,
- terbeschikkingstelling van verdachte met bevel tot verpleging.
De rechtbank acht, alles afwegende, een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur alsmede de maatregel als na te melden passend en geboden.
Dit betekent dat aan de verdachte, ondanks de omstandigheid dat de verdachte van het in de zaak met parketnummer 16/604144-06 onder 2 primair tenlastegelegde wordt vrijgesproken, dezelfde straf wordt opgelegd als door de officier van justitie is gevorderd, aangezien met een lagere dan door de officier van justitie gevorderde straf niet kan worden volstaan.
Hierbij neemt de rechtbank met name de in de zaak met parketnummer 16/604144-06 bewezenverklaarde feiten in aanmerking. Uit de gedingstukken en de rapportage van het Pieter Baan Centrum komt naar het oordeel van de rechtbank duidelijk naar voren dat de verdachte gedurende een reeks van jaren met name in de familiesfeer ernstig ontspoord gedrag heeft vertoond. Blijkens het bewezenverklaarde in de andere zaak treedt verdachte onder invloed van waangedachten ook een volstrekt vreemde mishandelend tegemoet. Gelet op zijn ernstige persoonlijkheisproblematiek en het gevaar dat daarvan uitgaat voor de veiligheid van met name zijn familieleden maar ook voor de algemene veiligheid van personen en goederen, acht de rechtbank het dan ook geboden dat de verdachte na afloop van zijn straf, in het kader van de maatregel van ter beschikking stelling, gedwongen verpleegd wordt.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 37a, 37b, 45, 57, 285, 287, 300 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 16/604144-06 onder 2 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de in de zaak met parketnummer 16/604144-06 onder 1, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde feiten en het in de zaak met parketnummer 16/611181-06 ten laste gelegde feit, zoals vermeld in bijlage III en IV van dit vonnis, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte in de zaak met parketnummer 16/604144-06 onder 1, 2 subsidiair en 3 en het in de zaak met parketnummer 16/611181-06 telkens meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het in de zaak met parketnummer 16/604144-06 onder 1, 2 subsidiair en 3 bewezenverklaarde en het in de zaak met parketnummer 16/611181-06 bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld.
Beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege wordt verpleegd.
Dit vonnis is gewezen door mrs. P. Bender, V.M.M. van Amstel en A.G. Bakker, bijgestaan door mr. M. Wolfrat als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 februari 2007.