Parketnummer: 16/617145-06
Datum uitspraak: 07 februari 2007
Verkort vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen:
[Verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in P.I. Midden Holland, Huis van Bewaring De Geniepoort te Alphen aan den Rijn.
Raadsman: mr. A.H. Staring.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 januari 2007.
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd. De rechtbank heeft ter wille van de leesbaarheid de alinea’s volgend na de drie gedachten streepjes genummers: A, B, en C.
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven.
Op vordering van de officier van justitie is wijziging van het onder 1 ten laste gelegde feit ter terechtzitting van 24 januari 2007 toegestaan.
Van de dagvaarding en van de vordering tot wijziging van de tenlastelegging zijn kopieën als bijlagen I en II aan dit vonnis gehecht. De inhoud van deze bijlagen geldt als hier ingevoegd.
Niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan verdachte onder 1 B en 3 is ten laste gelegd.
De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt hierbij dat ten aanzien van het onder 1 B ten laste gelegde feit uit onderzoek van de technische recherche is gebleken dat na de vernieling van de ruit van [school M] een noodruit is geplaatst en dat daarna wederom een bezoek is gebracht aan de school waarbij de noodruit werd vernield. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij ter plaatse is geweest met een Marokkaanse jongen en dat hij, verdachte, een gewoon raam en niet een noodruit heeft vernield en vervolgens is weggegaan en niets heeft weggenomen. Hij heeft aldus verdachte, later gehoord dat die andere jongen terug zou zijn geweest.
De rechtbank is van oordeel dat daarom niet valt uit sluiten dat hetgeen verdachte ter terechtzitting heeft verklaard juist is.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit dat het door [getuige L] opgegeven signalement van de blanke man die zij op 30 juni 2006 heeft zien wegrennen, niet overeenkomt met de beschrijving van verdachte ten tijde van zijn verhoor op 30 juni 2006, zoals weergegeven in het proces-verbaal van bevindingen van de politie. Immers de getuige spreekt niet van de ¾ (groene) broek die verdachte blijkens het proces-verbaal van bevindingen draagt. Voorts spreekt de getuige van een 18/19 jarige blanke man met een licht bruin t-shirt. Blijkens het proces-verbaal is verdachte 36 jaar en draagt hij op dat moment een fel geel t-shirt.
De rechtbank is van oordeel dat niet vastgesteld kan worden dat de verdachte één van de personen is die door [getuige L] worden genoemd.
De rechtbank heeft op grond van wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging verkregen dat verdachte voornoemde feiten heeft begaan.
De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 A, 1 C, 2, 4 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze als hieronder is vermeld.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 februari 2003 tot en met 10 april 2003 in de [gemeente A], althans in het arrondissement Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen, te weten:
A- in of omstreeks de periode van 1 februari 2003 tot en met 2 maart 2003 uit een bedrijf (gevestigd [te A], aldaar) een plasmascherm, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 1], en/of in elk geval (telkens) aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s), waarbij verdachte en / of zijn mededader(s) zich (telkens) de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft / hebben verschaft en / of de / het weg te nemen geld en/of goed(eren) onder zijn / hun bereik heeft / hebben gebracht door middel van braak op en/of verbreking van een ruit/raam en/of (vervolgens) door inklimming;
C - in of omstreeks de periode van 9 april 2003 tot en met 10 april 2003, uit een bedrijf (gevestigd [te A], aldaar) een beeldscherm en/of zevenhonderd (700) euro, in elk geval enig geldbedrag en/of goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 2], in elk geval (telkens) aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s), waarbij verdachte en / of zijn mededader(s) zich (telkens) de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft / hebben verschaft en / of de / het weg te nemen geld en/of goed(eren) onder zijn / hun bereik heeft / hebben gebracht door middel van braak op en/of verbreking van een ruit/raam en/of (vervolgens) door inklimming;
hij in of omstreeks de periode van 14 juni 2006 tot en met 15 juni 2006 te [gemeente A], althans in het arrondissement Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in / uit een bedrijf (gevestigd [aldaar]) weg te nemen geld en/of goed(eren), althans van datgene wat van zijn/hun gading zou blijken te zijn, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot dat bedrijf/pand te verschaffen en / of die / dat weg te nemen geld en/of goed(eren) onder zijn / hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming en/of valse sleutel, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, als volgt heeft gehandeld: zijnde en/of hebbende hij, verdachte, en/of (één of meer van) zijn mededader(s) met een staaf, althans met een voorwerp, een ruit kapot gemaakt, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
hij in of omstreeks de periode van 30 juni 2006 tot en met 1 juli 2006 te [A], althans in het arrondissement Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in / uit bedrijfspand heeft weggenomen één of meerdere beeldscherm(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s), waarbij verdachte en / of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft / hebben verschaft en / of de / het weg te nemen goed(eren) onder zijn / hun bereik heeft / hebben gebracht door (via een regenpijp) op het dak van het bedrijfspand te klimmen en/of (vervolgens) door (een) openstaand(e) ra(a)m(en) naar binnen te klimmen;
hij op of omstreeks 15 juli 2006 te [A], althans in het arrondissement Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in / uit een bedrijfspand heeft weggenomen een beeldscherm, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 5], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s), waarbij verdachte en / of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft / hebben verschaft en / of de / het weg te nemen goed(eren) onder zijn / hun bereik heeft / hebben gebracht door middel van braak op en/of verbreking van een ruit van een raam van dat bedrijfspand en/of door (vervolgens) (door dat raam) naar binnen te klimmen;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 A, 1 C, 2, 4 en 5 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Ten aanzien van de onder 1 A, 1 C, 4 en 5 ten laste gelegde feiten:
Van de bewezen de onder 1 A, 1 C, 4 en 5 verklaarde feiten is aangifte gedaan. Tevens zijn er bloed-/speekselsporen op de diverse plaatsen delict aangetroffen en veiliggesteld en is uit DNA onderzoek gebleken dat voornoemde sporen overeenkomen met het DNA profiel van verdachte zoals dit is opgenomen in het profielcluster nr. 58.
Nu verdachte ter terechtzitting van 24 januari 2007 ten aanzien van voornoemde feiten heeft verklaard dat indien zijn bloed/DNA op de diverse plaatsen delict aangetroffen is, hij het betreffende feit wel gepleegd zal hebben, heeft de rechtbank de overtuiging gekregen dat verdachte deze feiten ook inderdaad heeft gepleegd.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit:
Ook is naar het oordeel van de rechtbank als vermeld het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank heeft daarbij met name acht geslagen op de navolgende stukken.
Een getuige heeft verklaard dat zij twee mannen heeft gezien, die door de manier waarop zij zich gedroegen, duidelijk bij elkaar hoorden. Zij zag vervolgens dat dader 1 zittend op de grond bij [bedrijf 3] iets begon open te breken en zich kennelijk verwondde omdat zij hem enkele malen aan zijn hand zag likken. Verder heeft zij gezien dat dader 2 op de uitkijk stond en voortdurend om zich heen stond te kijken. Ongeveer twee minuten later kwam de politie ter plaatse en werd dader 2 aangehouden.
Uit het proces-verbaal van bevindingen is gebleken dat de aangehouden dader 2 [oom G.] is, over wie verdachte ter zitting heeft verklaard dat dit zijn oom is. Voorts bleek dat ter hoogte van de plaats waar dader 1 heeft gezeten een ruit vernield was. Verbalisanten zagen onder het vernielde raam enkele druppels bloed liggen, waarvan één bloeddruppel op een straatklinker, welke vervolgens veiliggesteld werd.
Uit DNA onderzoek is gebleken dat het veiliggestelde bloedspoor overeenkomt met het DNA profiel van verdachte zoals dit is opgenomen in het profielcluster nr. 58.
In onderlinge samenhang en verband beschouwd en in aanmerking nemend dat verdachte zich in die periode herhaaldelijk aan inbraken heeft schuldig gemaakt, staat voor de rechtbank voldoende vast dat alleen verdachte de tweede dader was.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 A, 1 C, 2, 4 en 5 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 A, 1 C, 2, 4 en 5 bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van feit 1 A:
Diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Ten aanzien van feit 1 C:
Diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming.
Diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en door middel van inklimming.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sancties
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Op de dagvaarding is aan verdachte medegedeeld dat de ad informandum gevoegde strafbare feiten ter bepaling van de strafmaat ter kennis van de rechtbank worden gebracht en dat verdachte daarvoor niet afzonderlijk zal worden vervolgd indien de rechtbank met die feiten rekening houdt.
Nu verdachte de feiten heeft bekend zal de rechtbank rekening houden met 4 ad informandum gevoegde feiten, zoals vermeld op blad 4 in bijlage I, waarvan de inhoud als hier ingevoegd geldt.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een lange periode schuldig gemaakt aan een reeks van bedrijfsinbraken, waarbij hij diverse goederen heeft buitgemaakt en schade heeft veroorzaakt.
Dergelijke feiten brengen naast genoemde materiële schade ook veel overlast voor de gedupeerde bedrijven en personen.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 10 januari 2007, waaruit blijkt dat de verdachte meermalen voor soortgelijke feiten is veroordeeld, laatstelijk door de Politierechter op 03 januari 2006 tot 6 weken gevangenisstraf en de ten uitvoerlegging van één maand voorwaardelijke gevangenisstraf, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten onder 2, 4 en 5 te plegen.
- een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte van het Centrum Maliebaan Amersfoort d.d. 05 december 2006, opgemaakt door dhr. M. Mulder, rapporteur GAVO.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte de onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot -kort gezegd-:
- een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk,
- gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [bedrijf 1] voor een bedrag van € 612,70 en opleggen van de maatregel tot schadevergoeding, voor het overige de vordering niet ontvankelijk,
- gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [school M] voor een bedrag van € 1784,00 en opleggen van de maatregel tot schadevergoeding, voor het overige de vordering niet ontvankelijk,
- niet ontvankelijk verklaring van de vordering van de benadeelde partij [bedrijf 5].
De rechtbank acht, alles afwegende, een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Dit betekent dat aan verdachte, ondanks de omstandigheid dat verdachte van het onder 1 B en 3 tenlastegelegde wordt vrijgesproken, dezelfde straf wordt opgelegd als door de officier van justitie is gevorderd, aangezien met een lagere dan door de officier van justitie gevorderde straf niet kan worden volstaan.
De rechtbank heeft hierbij in overweging genomen:
- de omvangrijke documentatie van verdachte,
- de toegepaste strafmaat in vergelijkbare zaken met soortgelijke feiten, die naar het oordeel van de rechtbank hoger is dan de door de officier van justitie in de onderhavige zaak geëiste straf,
De vordering van de benadeelde partij [bedrijf 1]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 1 A ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 1412,70 wegens materiële schade.
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij [bedrijf 1] niet ontvankelijk te verklaren in haar vordering. De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd, kort samengevat, dat uit de stukken van de benadeelde partij blijkt dat zij er voor gekozen heeft geen opgave van de betreffende inbraak te doen bij haar verzekeraar, maar dat onduidelijk is wat daarvan de reden is. De raadsman stelt dat indien men wel opgave bij de verzekering had gedaan er geen op verdachte te verhalen schade zou zijn, want schade is er wel.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman nu vast staat dat de benadeelde partij schade heeft geleden en het aan de benadeelde partij is om daar wel of geen opgave van te doen bij haar verzekeraar. Bovendien blijkt niet uit de stukken dat bij een eventuele opgave de schade vergoed zou zijn door de verzekeraar.
Uit onderzoek ter terechtzitting is verder gebleken dat de vordering van de benadeelde partij zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte onder 1 A bewezenverklaarde feit. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de benadeelde partij een aanmerkelijke materiële schade heeft geleden. De rechtbank acht aannemelijk dat de schade tenminste € 662,70 bedraagt, zijnde de kosten ten gevolge van de glasschade (€ 276,32) en de kosten naar aanleiding van de schade aan het bureaublad (€ 336,38). De vaststelling van de precieze omvang van de schade met betrekking tot het beeldscherm (€ 800,00) acht de rechtbank, gelet op het ontbreken van een aankoopfactuur en de datum van aanschaf van het computerscherm, niet zo eenvoudig van aard, dat zij dit kan doen in het kader van een strafvervolging tegen verdachte. Niettemin acht de rechtbank aannemelijk dat deze schade tenminste € 50,00 bedraagt en zij zal dit bedrag dan ook toewijzen, terwijl de benadeelde partij desgewenst het meerdere van haar vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De vordering zal daarom tot een totaalbedrag van € 662,70 worden toegewezen. Voor het overige dient de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk te worden verklaard.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De vordering van de benadeelde partij [school M]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 1 B ten laste gelegde feit.
Nu aan de verdachte voor wat betreft het onder 1 B ten laste gelegde feit geen straf of maatregel zal worden opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen toepassing zal vinden, dient de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De benadeelde partij en de verdachte moeten ieder de eigen kosten dragen.
De vordering van de benadeelde partij [bedrijf 5]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 5 ten laste gelegde feit.
De vordering van de benadeelde partij is niet van zo eenvoudige aard dat die vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Daarom zal de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De benadeelde partij en de verdachte moeten ieder de eigen kosten dragen.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 45, 57, 63, 310, 311 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte de onder 1 B en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 A, 1 C, 2, 4 en 5 ten laste gelegde feiten, zoals vermeld in bijlage II van dit vonnis, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 A, 1 C, 2, 4 en 5 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het onder 1 A, 1 C, 2, 4 en 5 bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 18 (ACHTTIEN) MAANDEN.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 6 (ZES) MAANDEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt,
- de veroordeelde na te melden bijzondere voorwaarde niet naleeft:
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de door of namens de Reclassering Nederland te geven aanwijzingen, zolang die reclasseringsinstelling dat nodig acht, met opdracht aan voornoemde instelling de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [bedrijf 1], ten dele toe tot een bedrag van € 662,70 (zegge zeshonderdtweeënzestig euro en zeventig eurocent).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor wat betreft het hiervoor omschreven gedeelte en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 662,70 (zegge zeshonderdtweeënzestig euro en zeventig eurocent) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 13 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Verklaart de benadeelde partij [school M] niet ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Verklaart de benadeelde partij [bedrijf 5] niet ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mrs E.F. Bueno, M.P. Glerum en I. Bruna, bijgestaan door G. van Engelenburg als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 07 februari 2007.