ECLI:NL:RBUTR:2007:AZ9249

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
16 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 06/1666 en SBR 06/2326
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunningen en handhaving door gemeente Baarn

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 16 februari 2007, zijn twee beroepen aan de orde, genummerd SBR 06/1666 en SBR 06/2326. Het eerste beroep betreft de weigering van de gemeente Baarn om bouwvergunningen te verlenen voor twee villa's op percelen in Baarn. De gemeente had eerder, op 3 augustus 2005, besloten geen vrijstelling te verlenen van de bouwverordening en de aanvragen om bouwvergunningen te weigeren. De eisers, die de villa's wilden bouwen, stelden dat de gemeente niet meer bevoegd was om te beslissen omdat de beslistermijn was overschreden en dat de vergunningen van rechtswege waren verleend. De rechtbank oordeelde echter dat de aanvragen konden worden afgewezen op basis van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden.

Het tweede beroep betreft de handhaving van besluiten van 13 januari 2006, waarbij eisers werden aangeschreven om de zonder vergunning gebouwde villa's te verwijderen, op straffe van een dwangsom. De rechtbank bevestigde dat de eisers in strijd met de Woningwet hadden gehandeld door zonder vergunning te bouwen. De rechtbank oordeelde dat de gemeente in redelijkheid gebruik had gemaakt van haar bevoegdheid tot handhaving, gezien het algemeen belang en de belangen van omwonenden. De rechtbank verwierp de bezwaren van eisers en verklaarde beide beroepen ongegrond, zonder aanleiding te zien om de gemeente in de proceskosten te veroordelen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummers: SBR 06/1666 en SBR 06/2326
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 februari 2007[[eiseres]], [eisers],
gevestigd te Amersfoort, respectievelijk wonende te Baarn,
eisers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Baarn,
verweerder.
Inleiding
1.1 Het beroep onder nummer SBR 06/1666 heeft betrekking op het besluit van verweerder van 3 maart 2006 waarbij de besluiten van 3 augustus 2005 zijn gehandhaafd. Bij laatstgenoemde
besluiten heeft verweerder geweigerd vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor een villa (villa nr.1) op het perceel [adres] te Baarn, kadastraal bekend onder nummer [kadasternummer] en een villa (villa nr. 3) op het perceel [adres] te Baarn, kadastraal bekend onder nummer [kadasternummer].
1.2 Het beroep onder nummer SBR 06/2326 heeft betrekking op het besluit van verweerder van 18 mei 2006 waarbij de besluiten van 13 januari 2006 zijn gehandhaafd. Bij laatstgenoemde besluiten zijn eisers aangeschreven de aanwezige bebouwing op de hiervoor onder 1.1 genoemde percelen te verwijderen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100.000,- respectievelijk € 250.000,-.
1.3 De beroepen zijn behandeld ter zitting van 24 januari 2007, waar eisers noch hun gemachtigde zijn verschenen. Namens verweerder zijn verschenen mr. H. Duindam, S. Tijdink en M. van Heugden, allen werkzaam bij de gemeente Baarn, bijgestaan door prof.mr. N.S.J. Koeman, advocaat te Amsterdam.
Voorts is van de derde belanghebbenden verschenen [belanghebbende], alsmede de gemachtigden van de derde belanghebbenden mr. S.D. van Rhenen en mr.ing. T. Steenbeek.
Overwegingen
2.1 Op 3 februari 2000 is door [eerste vergunninghouder] vergunning gevraagd voor de bouw van een drietal villa's op het perceel gelegen aan de [adres], kadastraal bekend gemeente Baarn, [kadasternummer]. Aanvankelijk is de gevraagde vergunning geweigerd.
Verweerder heeft bij besluiten van 21 juni 2001 voor iedere villa alsnog een bouwvergunning afgegeven.
Bij besluiten van 20 juli 2001 is, onder wijziging van de tenaamstelling aan [eiseres], respectievelijk [eisers], vergunning verleend voor de bouw van eerder genoemde villa's.
De tegen genoemde vergunningen ingediende bezwaren zijn bij besluit van 28 maart 2002 door verweerder ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 juli 2002 (SBR 02/0958, SBR 02/0970, SBR 02/1103 VV en SBR 02/1153 VV) zijn de beroepen tegen het besluit van 28 maart 2002 gegrond verklaard, voor zover deze betrekking hadden op de verleende bouwvergunning voor villa nr. 3, en voor het overige ongegrond. Voorts is bij wijze van een voorlopige voorziening het besluit van 21 juni 2001, en in het verlengde daarvan het besluit van 20 juli 2001, waarbij een bouwvergunning is verleend voor villa nr. 3, door de voorzieningenrechter geschorst.
Op 4 december 2002 hebben [eisers] een nieuwe aanvraag om een bouwvergunning ingediend voor villa nr. 3 op het perceel [adres], kadastraal bekend als gemeente Baarn, [kadasternummer].
Bij besluit van 27 februari 2003 is de gevraagde bouwvergunning verleend.
Bij uitspraak van 16 juli 2003 (200202686/1 en 200203802/1) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) geoordeeld dat - kort weergegeven - de bouwplannen voor de drie villa's in strijd zijn met de voorschriften van de Bouwverordening over voor- en achtergevelrooilijnen en dat, gelet op het bepaalde in artikel 44, eerste lid, aanhef en onder b, van de Woningwet, de gevraagde bouwvergunningen hadden moeten worden geweigerd.
Bij uitspraak van 31 juli 2003 (SBR 03/1784 VV) heeft de voorzieningenrechter, gelet op bovengenoemde uitspraak van de AbRS, het besluit van 27 februari 2003 geschorst.
Bij besluit van 11 december 2003 heeft verweerder het bezwaar tegen het besluit van
27 februari 2003 gegrond verklaard en laatstgenoemd besluit herroepen, waarbij vrijstelling op grond van het tweede lid van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) is geweigerd, en waarbij de op 4 december 2002 gevraagde bouwvergunning voor het bouwen van villa nr. 3 alsnog is geweigerd.
Bij uitspraak van deze rechtbank van 6 juli 2004 (SBR 04/0059) is het beroep tegen het besluit van 11 december 2003 ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak is hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 22 oktober 2004 heeft verweerder het besluit van 11 december 2003 gewijzigd, in die zin dat dit besluit is aangevuld met de weigering om op de voet van bepaalde voorschriften van de Bouwverordening van de gemeente Baarn (hierna: de bouwverordening) ontheffing te verlenen van de voorschriften in deze verordening betreffende de voor- en achtergevelrooilijnen.
De AbRS heeft in de uitspraak van 30 maart 2005 (200406327/1) geoordeeld dat het besluit van 22 oktober 2004 een besluit is als bedoeld in artikel 6:18, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Gelet op het bepaalde in de artikelen 6:19 en 6:24 van de Awb, is het hoger beroep geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 22 oktober 2004.
De AbRS heeft de uitspraak van de rechtbank van 6 juli 2004 bevestigd en het beroep tegen het besluit van 22 oktober 2004 ongegrond verklaard.
beroep met zaaknummer SBR 06/1666
2.2 Op 29 maart 2005 heeft [eiseres] een bouwvergunning 1e fase aangevraagd voor het oprichten van een villa (villa nr. 1) op het perceel [adres] te Baarn, kadastraal bekend onder nummer [kadasternummer].
Bij besluit van 3 augustus 2005 (B20050071/05.2096) heeft verweerder besloten geen ontheffing te verlenen van de bouwverordening inzake de voor- en achtergevelrooilijn, geen vrijstelling te verlenen als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO, en de aanvraag om de bouwvergunning te weigeren.
2.3 Op 29 maart 2005 hebben [eisers] een bouwvergunning 1e fase aangevraagd voor het oprichten van een villa (villa nr. 3) op het perceel [adres] te Baarn, kadastraal bekend onder nummer [kadasternummer].
Bij besluit van 3 augustus 2005 (B20050072/05.2107) heeft verweerder besloten geen ontheffing te verlenen van de bouwverordening inzake de voor- en achtergevelrooilijn, geen vrijstelling te verlenen als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO, en de aanvraag om de bouwvergunning te weigeren.
2.4 Door eisers is tegen de besluiten van 3 augustus 2005 bezwaar aangetekend. Daarbij is door eisers betoogd dat verweerder niet meer bevoegd was om (negatief dan wel positief) te beslissen aangezien de in artikel 46, eerste lid, van de Woningwet genoemde beslistermijn ruim is overschreden.
Eisers zijn op 7 november 2005 in de gelegenheid gesteld te worden gehoord over hun bezwaren. Van deze gelegenheid is door eisers geen gebruik gemaakt.
De vaste commissie van advies voor de bezwaarschriften Baarn heeft verweerder op
24 februari 2006 geadviseerd om alsnog gebruik te maken van de bevoegdheid als genoemd in artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, en de besluiten van 3 augustus 2005 te handhaven onder verwijzing naar de uitspraken van de AbRS van 16 juli 2003 en 30 maart 2005.
Bij het bestreden besluit van 3 maart 2005 heeft verweerder de weigeringen een bouwvergunning te verlenen gehandhaafd, met als grondslag het bepaalde in artikel 4:6, tweede lid, van de Awb.
2.5 Artikel 4:6 van de Awb luidt als volgt:
1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
2.6 Door eisers is in beroep aangevoerd - kort gezegd - dat artikel 4:6 van de Awb in het onderhavige geval toepassing mist daar sprake is van doorgevoerde wijzigingen ten opzichte van eerdere bouwplannen. Dat voorts de eigendomssituaties zijn gewijzigd en dat de bouwvergunningen intussen fictief zijn verleend, omdat er ter plekke geen bestemmingsplan figeert, zodat verweerder niet meer bevoegd was om tot nadere besluitvorming te komen.
2.7 Verweerder heeft in zijn verweerschrift terecht aangegeven dat alle essentiële elementen van eerder geweigerde bouwvergunningen terugkomen in de weigeringen van 3 augustus 2005. De (niet nader door eisers gespecificeerde) wijzigingen in het bouwplan en een gewijzigd eigenaarschap, zijn naar het oordeel geen essentieel element bij de weigering van onderhavige bouwvergunningen, te meer daar deze weigeringen met name verband houden met de locatie van de bouwplannen. Daarom is geen sprake van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb.
2.8 De stelling van eisers dat de in artikel 46, eerste lid, van de Woningwet genoemde beslistermijn ruimschoots is overschreden, en dat om die reden de bouwvergunning van rechtswege is verleend, wordt door de rechtbank niet onderschreven. Reeds uit de uitspraak van de AbRS van 16 juli 2003 volgt (zoals eisers ook lijken te erkennen) dat onderhavige aanvragen slechts kunnen worden ingewilligd na vrijstelling als bedoeld in de artikelen 15, 17 of 19 van de WRO.
Overigens merkt de rechtbank nog op dat ter plaatse als bestemmingsplan de Bebouwingsverordening artikel 43 der Woningwet (hierna: de Bebouwingsverordening) geldt. Op de plankaart zijn de percelen waar het hier om gaat aangeduid met VII rood. Op de als zodanig aangeduide gronden mogen - onder meer - woningen worden opgericht, mits wordt voldaan aan de eisen gesteld in de bij de Bebouwingsverordening behorende staat A.
Zoals de AbRS in de uitspraak van 16 juli 2003 heeft overwogen (r.o. 2.6) veronderstelt de Bebouwingsverordening zelf de aanvullende werking van de Bouwverordening. Om die reden acht de AbRS de voorschriften van de Bouwverordening over voor- en achtergevelrooilijnen van toepassing in aanvulling op de uit de Bebouwingsverordening voortvloeiende bebouwingsregeling. Vast staat dat de in geding zijnde bouwplannen in strijd zijn met de voorschriften in de Bouwverordening waarin de rooilijnen worden bepaald.
2.9 Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat de aan de besluiten van 3 augustus 2005 ten grondslag liggende bouwaanvragen moeten worden aangemerkt als herhaalde aanvragen. Niet gebleken is dat de bouwplannen waarop de eerdere bouwaanvragen betrekking hebben niet in essentie gelijk zijn aan de bouwplannen waarop de onderhavige bouwaanvragen zien. Van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, waardoor het bepaalde in artikel 4:6, tweede lid, van de Awb toepassing zou missen, is de rechtbank evenmin gebleken.
De aanvragen om een bouwvergunning konden derhalve worden afgewezen met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Dat in de besluiten van 3 augustus 2005 nog geen toepassing aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb is gegeven, staat er naar het oordeel van de rechtbank niet aan in de weg dat dit wetsartikel alsnog in het besluit van 3 maart 2006 aan de handhaving van de afwijzing ten grondslag is gelegd. Voor deze opvatting vindt de rechtbank steun in de uitspraak van de AbRS van 24 januari 2007, LJN: AZ6875.
beroep met zaaknummer SBR 06/2326
2.10 Bij brieven van 21 juni 2005 zijn [eiseres] en [eiser] in kennis gesteld van het voornemen van verweerder om handhavend op te treden ter zake van de zonder bouwvergunning opgerichte bouwwerken op de kavels 1 en 3 nabij het [adres] te Baarn. Op 3 oktober 2005 is geconstateerd dat eisers de aanwezige bebouwing niet hebben verwijderd.
Bij besluit van 13 januari 2006 is [eiseres] aangeschreven de aanwezige bebouwing op het perceel kadastraal bekend als gemeente Baarn, [kadasternummer], nabij het [adres] (villa nr. 1) voor 1 augustus 2006 te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100.000,-.
Bij besluit van - eveneens - 13 januari 2006 zijn [eisers] aangeschreven de aanwezige bebouwing op het perceel kadastraal bekend als gemeente Baarn, [kadasternummer], nabij het [adres] (villa nr. 3) voor
1 augustus 2006 te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250.000,-.
Door eisers is tegen de besluiten van 13 januari 2006 bezwaar aangetekend.
Eisers zijn op 3 april 2006 in de gelegenheid gesteld te worden gehoord over hun bezwaren. Van deze gelegenheid is door eisers geen gebruik gemaakt.
De vaste commissie van advies voor de bezwaarschriften Baarn heeft verweerder op
16 mei 2006 geadviseerd om de bezwaren ongegrond te verklaren en de besluiten van
13 januari 2006 te handhaven. Bij het bestreden besluit van 18 mei 2006 heeft verweerder conform bovenstaand advies besloten.
2.11 Door eisers is in beroep naar voren gebracht dat geen sprake kan zijn van enig handhavend optreden omdat sprake is van fictief verleende bouwvergunningen. Subsidiair zijn eisers van mening dat een reële belangenafweging ontbreekt en dat verweerder de volle verantwoording dient te nemen voor het eerdere eigen falen.
2.12 Verweerder heeft in zijn verweerschrift betoogd dat van fictief verleende bouwvergunningen geen sprake is, en dat eisers voor eigen risico met de bouw zijn begonnen, terwijl zij nog niet over in rechte onaantastbare vergunningen beschikten.
Naast het algemeen belang dat gediend is met handhaving, heeft verweerder ook de belangen van de omwonenden, die hebben verzocht om handhavend op te treden, als een zwaarwegend belang gezien. Dat zou moeten worden afgezien van handhavend optreden vanwege bijzondere omstandigheden, is verweerder niet gebleken. Er bestaat geen concreet zicht op legalisatie. Evenmin kan gesteld worden dat handhavend optreden onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen.
2.13 De rechtbank stelt, mede gelet op hetgeen hiervoor onder 2.8 is overwogen, vast dat de hier in geding zijnde bouwwerken zonder bouwvergunning zijn opgericht. Derhalve hebben eisers gehandeld in strijd met artikel 40 Woningwet.
Om die reden is verweerder bevoegd handhavend op te treden.
2.14 Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren, dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat.
Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.15 Gelet hetgeen hiervoor met betrekking tot zaaknummer SBR 06/1666 is overwogen, doet zich geen concreet zicht op legalisatie voor.
2.16 Ook overigens is de rechtbank niet gebleken dat sprake is van bijzondere omstandigheden die moeten leiden tot de conclusie dat handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat verweerder van zijn bevoegdheid tot handhaving had behoren af te zien.
Dat een reële belangenafweging ontbreekt is de rechtbank niet gebleken. Dat verweerder het algemeen belang en het belang van de om handhaving verzoekende omwonenden zwaarder heeft laten wegen dan het belang van eisers, acht de rechtbank niet onredelijk.
Nu eisers zijn gaan bouwen terwijl zij wisten dat zij nog niet over in rechte onaantastbare vergunningen beschikten, hebben zij, door van die vergunningen gebruik te maken, een risico genomen, waarvan verweerder de gevolgen voor rekening van eisers hebben mogen laten.
2.17 Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen, komt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder in redelijkheid gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid tot handhaving.
2.18 De bezwaren van eisers kunnen dan ook niet leiden tot vernietiging van de bestreden besluiten. Onder deze omstandigheden wordt geen aanleiding gezien om verweerder te veroordelen in de proceskosten.
Voor een veroordeling van eisers in de proceskosten van verweerder en de derde belanghebbenden is evenmin aanleiding, aangezien naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht door eisers.
Beslissing
De rechtbank Utrecht,
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.H. van Meegen en in het openbaar uitgesproken op
16 februari 2007.
De griffier: De rechter:
A. Heijboer mr. H.J.H. van Meegen
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Let wel
Ook als u in deze uitspraak (gedeeltelijk) in het gelijk bent gesteld, kan het van belang zijn hoger beroep in te stellen voor zover de rechtbank gronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen en u daar niet in wilt berusten.