ECLI:NL:RBUTR:2007:AZ9765

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
10 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 06-2116
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.F. Bandringa
  • C.H. Norde
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling arbeidsongeschiktheid en de rechtsgeldigheid van de verlaging van de WAO-uitkering

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 10 april 2006, waarbij zijn bezwaar tegen een eerdere beslissing van 10 november 2005 ongegrond werd verklaard. Dit eerdere besluit hield in dat de WAO-uitkering van eiser, die was vastgesteld op 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid, per 10 januari 2006 werd herzien naar een arbeidsongeschiktheidsklasse van 25 tot 35%. Eiser, geboren op 1 juli 1955, was sinds 16 september 2003 als kraanmachinist uitgevallen en had na de wachttijd een WAO-uitkering ontvangen. De rechtbank diende te beoordelen of de verlaging van de uitkering op goede gronden was gebaseerd.

De rechtbank concludeerde dat de herbeoordeling van eisers arbeidsongeschiktheid niet correct was uitgevoerd. De herbeoordeling was gebaseerd op het gewijzigde artikel 34, vierde lid, van de WAO en het daarop gebaseerde Besluit eenmalige herbeoordelingen arbeidsongeschiktheidswetten. De rechtbank stelde vast dat, gezien de geboortedatum van eiser, zijn arbeidsongeschiktheid pas in de periode van 1 oktober 2006 tot en met 30 juni 2007 herbeoordeeld kon worden. De rechtbank oordeelde dat er geen wettelijke basis was voor de herbeoordeling per 10 januari 2006 en dat er geen gewijzigde omstandigheden waren die een herbeoordeling rechtvaardigden.

De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van 10 april 2006 en herroepte het primaire besluit van 10 november 2005. Eiser's WAO-uitkering werd met ingang van 10 januari 2006 ongewijzigd voortgezet, berekend naar de arbeidsongeschiktheidklasse van 80 tot 100%. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 644,- werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 10 januari 2007.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 06/2116
uitspraak van de enkelvoudige kamer d.d. 10 januari 2007
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
tegen
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),
verweerder.
Inleiding
1.1 Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 10 april 2006 (het bestreden besluit), waarbij verweerder eisers bezwaar tegen het besluit van 10 november 2005 ongegrond heeft verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder eisers uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeids- ongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 10 januari 2006 herzien en vastgesteld naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 25 tot 35%.
1.2 Het geding is behandeld ter zitting van 22 november 2006, waar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. L.C. de Jong, advocaat te Woerden. Namens verweerder is verschenen mr. M. van der Bent, werkzaam bij het Uwv.
Overwegingen
Feiten
2.1 Eiser, geboren op 1 juli 1955, was gedurende 38 uur per week werkzaam als kraanmachinist. Op 16 september 2003 is eiser uitgevallen voor deze werkzaamheden, waarna na afloop van de wachttijd (17 september 2004) aan hem een WAO-uitkering is toegekend, berekend naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
2.2 Blijkens de rapportage van de verzekeringsarts N. Overmars van 28 september 2005 en de rapportage van de arbeidsdeskundige H. Hoekstra van 9 november 2005 is eisers mate van arbeidsongeschiktheid herbeoordeeld in verband met het per 1 oktober 2004 gewijzigde Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (hierna: het aangepaste Schattingsbesluit).
2.3 Bij het primaire besluit van 10 november 2005 heeft verweerder de WAO-uitkering van eiser - onder verwijzing naar voornoemde herbeoordeling - per 10 januari 2006 verlaagd naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 25 tot 35%. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
2.7 Bij het bestreden besluit van 10 april 2006 heeft verweerder - onder verwijzing naar de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts B.C.M. Admiraal van 6 maart 2006 - eisers bezwaar ongegrond verklaard.
Beoordeling van het geschil
2.7 De rechtbank staat voor beantwoording van de vraag of verweerder op goede gronden eisers WAO-uitkering per 10 januari 2006 heeft verlaagd naar de arbeidsongeschiktheids-klasse van 25 tot 35%. Uit het primaire besluit, en de rapportage van de arbeidsdeskundige Hoekstra van 9 november 2005, leidt de rechtbank af dat deze verlaging het resultaat is van een herbeoordeling van eisers mate van arbeidsongeschiktheid in verband met het aangepaste Schattingsbesluit. Alvorens tot een beoordeling van de vastgestelde arbeidsongeschikt- heidklasse over te gaan, dient de rechtbank te beoordelen of verweerder op goede gronden tot deze herbeoordeling heeft besloten. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
2.8 Per 1 oktober 2004 is in werking getreden de Wet wijziging systematiek herbeoordelingen arbeidsongeschiktheidswetten (gepubliceerd in het Staatsblad 2004, 416; hierna: de Wet). De Wet is ingevoerd, vooruitlopend op het voornemen van de regering om vanaf 2006 een nieuw arbeidsongeschiktheidsstelsel in werking te laten treden. In de Wet is het bestaande wettelijke stelsel van eerste- en vijfdejaarsherbeoordelingen vervangen door een eenmalige herbeoordeling waarbij uitkeringsgerechtigden op basis van leeftijd worden opgeroepen voor een herbeoordeling op basis van een aangepast Schattingsbesluit.
Ingevolge artikel 34, vierde lid, van de WAO, zoals die bepaling vanaf 1 oktober 2004 luidt, wordt, onverminderd het in deze wet terzake van herziening of intrekking van arbeidsongeschiktheidsuitkering bepaalde, ten aanzien van personen die na 1 juli 1954 zijn geboren, op een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bepaald tijdstip door het Uwv bezien of er in verband met wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid gronden zijn voor herziening of intrekking van de arbeidsongeschiktheidsuitkering. Het tijdstip kan voor verschillende groepen van personen verschillend worden vastgesteld. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de eerste zin niet van toepassing is op bepaalde groepen van personen.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, van het Besluit eenmalige herbeoordelingen arbeidsongeschiktheidswetten (gepubliceerd in het Staatsblad 2004, 463; laatstelijk gewijzigd bij Besluit van 22 december 2005, gepubliceerd in het Staatsblad 2005, 712; hierna: het Besluit) - voor zover hier van belang - wordt het tijdstip, bedoeld in artikel 34, vierde lid, van de WAO waarop door het Uwv wordt bezien of er in verband met wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid gronden zijn voor herziening of intrekking van de arbeidsongeschiktheidsuitkering ten aanzien van personen geboren tussen 1 juli 1954 en 1 juli 1956 vastgesteld op een tijdstip gelegen in de periode van 1 oktober 2006 tot en met 30 juni 2007.
2.9 De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat, nu eiser is geboren op 1 juli 1955, zijn mate van arbeidsongeschiktheid ingevolge artikel 34, vierde lid, van de WAO en het daarop gebaseerde Besluit in beginsel eerst in de periode van 1 oktober 2006 tot en met 30 juli 2007 kon worden herbeoordeeld. Hetgeen verweerders gemachtigde ter zitting heeft aangevoerd, inhoudende dat het mogelijk een eerste jaarsherbeoordeling betreft, kan niet als juist worden aanvaard. Hiertoe overweegt de rechtbank dat bij de invoering van de Wet per 1 oktober 2004 het tweede lid van artikel 36 van de WAO omtrent de eerstejaars- herbeoordeling is vervallen en vervangen door de eenmalige herbeoordeling als bedoeld in het nieuwe vierde lid, van artikel 34 van de WAO. Ten tijde van de datum in geding (10 januari 2006) was er derhalve geen wettelijke basis (meer) voor een eerstejaars- herbeoordeling. Voorgaande laat onverlet dat verweerder niet de bevoegdheid kan worden ontzegd om bij gewijzigde omstandigheden tot een herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid over te gaan. De rechtbank is in het onderhavige geval echter niet gebleken van gewijzigde omstandigheden die aanleiding hebben gegeven tot een herbeoordeling van eisers mate van arbeidsongeschiktheid. Verweerder heeft derhalve in strijd met het bepaalde in artikel 34, vierde lid, van de WAO en het Besluit eisers mate van arbeidsongeschiktheid eind 2005 herbeoordeeld op basis van het aangepaste Schattingsbesluit en dientengevolge zijn WAO-uitkering reeds met ingang van 10 januari 2006 herzien.
2.10 Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit van 10 april 2006 wegens strijd met het bepaalde in artikel 34, vierde lid, van de WAO en het daarop gebaseerde Besluit voor vernietiging in aanmerking komt. Het vorenstaande kan naar het oordeel van de rechtbank niet tot een andere uitkomst leiden dan de herroeping van het primaire besluit van 10 november 2005. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om overeenkomstig het bepaalde in artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zelf in deze zaak te voorzien door het primaire besluit van 10 november 2005 te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Ter voorlichting van eiser overweegt de rechtbank dat zijn WAO-uitkering, als gevolg van de herroeping van het primaire besluit van 10 november 2005, met ingang van 10 januari 2006 ongewijzigd wordt voortgezet, berekend naar de arbeidsongeschiktheidklasse van 80 tot 100% en dat thans een herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, van het Besluit wel mogelijk is.
2.11 Gelet op het vorenoverwogene is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op ? 644,- als kosten van rechtsbijstand.
De rechtbank beslist als volgt.
Beslissing
De rechtbank Utrecht,
recht doende,
3.1 verklaart het beroep gegrond,
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 10 april 2006,
3.3 herroept het primaire besluit van 10 november 2005,
3.4 bepaalt dat de deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit,
3.5 bepaalt dat het Uwv het door eiser betaalde griffierecht ad ? 38,- aan hem vergoedt,
3.6 veroordeelt verweerder in de kosten van eiser in dit geding ten bedrage van ? 644,-, te betalen door het Uwv aan de griffier van de rechtbank.
Aldus vastgesteld door mr. J.F. Bandringa, en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2007.
De griffier: De rechter:
mr. C.H. Norde mr. J.F. Bandringa
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.