beschikking
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rekestnummer: 224456 / FA RK 07-128
Beschikking van 2 februari 2007
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
nader te noemen de vrouw,
procureur mr. B.F. Keulen,
advocaat mr. C.S.M. Ruijgrok,
[de man],
wonende te [woonplaats],
nader te noemen de man,
procureur mr. F. Boor.
1. Verloop van de procedure
De vrouw heeft op 8 januari 2007 ter griffie van deze rechtbank een verzoekschrift ingediend dat strekt tot het geven van voorlopige voorzieningen.
De man heeft vervolgens aan de rechtbank doen toekomen het door hem op 10 januari 2007 bij het gerechtshof te Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, ingediende verzoekschrift in hoger beroep tegen de echtscheidingsbeschikking d.d. 18 oktober 2006. Hij heeft de rechtbank verzocht dit verzoekschrift als verweerschrift tegen de door de vrouw verzochte voorlopige voorzieningen te beschouwen.
Van de zijde van beide partijen is nader schriftelijk gereageerd.
De zaak is behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van 26 januari 2007.
Zoals ter zitting afgesproken heeft de man nog een stuk nagezonden, waar de rechtbank acht op mocht slaan zonder nadere zitting.
2. Beoordeling van het verzochte
De vrouw heeft verzocht de door de man te betalen bijdrage voor haar en de kinderen vast te stellen op respectievelijk € 371,50 per maand en € 179,-- per kind per maand met ingang van 1 november 2006. Zij heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat de rechtbank deze bijdragen in haar levensonderhoud en dat van de kinderen heeft vastgesteld in de echtscheidingsbeschikking van 18 oktober 2006. De man weigert echter de door de rechtbank vastgestelde partneralimentatie te voldoen. Omdat de man aan de inschrijving van de door hem zelf verzochte echtscheiding geen medewerking verleent en hij tegen deze beschikking in hoger beroep is gegaan, kan zij de door de rechtbank opgelegde bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud niet executeren. Zij heeft aldus belang bij de vaststelling van een bijdrage ten behoeve van haarzelf en de kinderen gedurende de procedure.
De man heeft zich daartegen verweerd. Primair heeft de man aangevoerd dat de rechtbank niet bevoegd is voorlopige voorzieningen te geven nu er hoger beroep tegen de echtscheidingsbeschikking aanhangig is gemaakt bij het gerechtshof. Subsidiair heeft de man gesteld dat hij onvoldoende draagkracht heeft om de verzochte bijdrage ten behoeve van de vrouw te voldoen alsook dat de vrouw geen behoefte heeft aan een bijdrage omdat zij in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Uit de stukken en het ter zitting verhandelde blijkt dat de man geen verweer wil voeren tegen de verzochte kinderalimentatie.
Alvorens inhoudelijk op het verzoek van de vrouw in te gaan dient onderzocht te worden of zij ontvangen kan worden in haar verzoeken. De man heeft gesteld dat indien een hoger beroep bij het gerechtshof aanhangig is gemaakt de voorlopige voorzieningen op basis van proceseconomische redenen bij het Hof behandeld dienen te worden.
De vrouw heeft zich daartegen verweerd en aangevoerd dat het verzoek tot voorlopige voorzieningen is ingediend voor het hoger beroep van de man tegen de beschikking van de rechtbank d.d. 18 oktober 2006. Voorts heeft de vrouw aangevoerd dat de vraag of het Hof al dan niet bevoegd is om de voorlopige voorzieningen te behandelen de bevoegdheid van de rechtbank niet beperkt.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 42 Wet Rechterlijke Organisatie neemt de rechtbank in eerste aanleg kennis van alle burgerlijke zaken, behoudens hier niet terzake doende uitzonderingen. De rechtbank is derhalve absoluut bevoegd om van het onderhavige verzoek kennis te nemen. De onderhavige voorlopige voorzieningenprocedure is immers een procedure in eerste aanleg, waarvan overigens geen hoger beroep openstaat.
Dat in de hoofdzaak hoger beroep is ingesteld en het gerechtshof zich om die reden wellicht ook bevoegd zal achten doet niets af aan de bevoegdheid van de rechtbank.
De vrouw kan derhalve in haar verzoek worden ontvangen.
Uit de stukken en het ter zitting verhandelde blijkt dat de man geen verweer wil voeren tegen de verzochte kinderalimentatie. Het verzochte is op de wet gegrond. De rechtbank zal het dan ook toewijzen.
Ten aanzien van de partneralimentatie heeft de man gesteld dat de vrouw geen behoefte heeft aan een bijdrage in haar levensonderhoud. Hij heeft aangevoerd dat de vrouw in staat kan worden geacht vijf dagen per week te werken hetgeen zij thans ook doet. De vrouw heeft zich daartegen verweerd. Ter terechtzitting heeft de vrouw verklaard dat zij officieel drie dagen per week werkt en dat zij zolang haar collega ziek is twee dagen per week extra werkt.
Vast is komen te staan dat de vrouw in ieder geval structureel drie dagen per week werkt en daarnaast de zorg heeft voor drie minderjarige kinderen. De man heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de vervanging van een collega door de vrouw van dermate structurele aard is dat hiermee rekening dient te worden gehouden in de bepaling van de behoefte van de vrouw. Van belang hierbij is dat de mogelijkheid deze extra werkzaamheden te verrichten elk moment kan ophouden.
Ook in het kader van deze procedure zal het uitgangspunt derhalve zijn dat de vrouw drie dagen per week pleegt te werken. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat de vrouw behoefte heeft aan een aanvullende bijdrage.
Bij het onderzoek naar de draagkracht van de man is de rechtbank uitgegaan van de feiten en omstandigheden welke reeds aan de orde zijn geweest in de echtscheidingsprocedure:
- De man is alleenstaande.
- Hij heeft een inkomen van € 2.100,-- bruto per maand, exclusief vakantietoeslag.
- Hij heeft inkomsten uit overwerk van € 825,30 per maand.
- Hij betaalt € 279,07 per maand aan huur.
- De kosten in verband met de omgangsregeling bedragen € 123,-- per maand.
- Hij betaalt € 122,31 per maand aan premie voor de ziektekostenverzekering.
- Hij betaalt gedurende een jaar € 113,-- per maand aan advocaatkosten.
De rechtbank verwijst voor de overwegingen ten tijde van de echtscheiding naar de beschikking van 18 oktober 2006. Voorts wordt nog het volgende overwogen.
Herinrichtingskosten
De man heeft een bedrag van € 125,-- per maand opgevoerd ter zake van herinrichtingskosten waarvoor hij een lening zou zijn aangegaan. Naast het bedrag voor de herinrichtingskosten zou de man ook de advocaatkosten ad € 113,-- per maand uit deze lening voldoen. De vrouw heeft zich daartegen verweerd. De rechtbank overweegt dat de man in de echtscheidingsprocedure een overeenkomst van lening heeft overgelegd. Het termijnbedrag van deze lening bedraagt circa € 238,-- per maand. Gelet op de overgelegde facturen en bonnen alsmede de advocaatkosten in verhouding tot het termijnbedrag van de lening, zal de rechtbank rekening houden met de opgevoerde herinrichtingskosten.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de man in staat moet worden geacht om maandelijks € 55,-- bij te dragen ten behoeve van de vrouw. De aldus verkregen uitkomst verschilt significant meer met de uitkomst in de hoofdprocedure dan op grond van alleen de post herinrichtingskosten verwacht zou mogen worden. Ter verklaring hiervan zij vermeld dat gebleken is dat de rechtbank in de hoofdprocedure ten onrechte in de berekening slechts rekening heeft gehouden met een kinderalimentatie voor twee kinderen, terwijl partijen drie kinderen hebben en de man ook voor drie kinderen betaalt en voorts dat in die berekening met een bedrag van € 113,- aan omgangskosten rekening is gehouden, hoewel in de beschikking een bedrag van € 123,- genoemd wordt.
Ingangsdatum
De rechtbank zal de voornoemde bijdragen met ingang van 1 november 2006, zijnde de door de vrouw verzochte ingangsdatum, opleggen, nu de man in ieder geval vanaf die datum rekening had kunnen houden met een verplichting zijnerzijds tot het voldoen van een maandelijkse bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van de minderjarige en het levensonderhoud van de vrouw.
voor de duur van het geding met ingang van 1 november 2006:
bepaalt het bedrag dat de man aan de vrouw zal verstrekken tot verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen [kind 1], [kind 2] en [kind 3] op € 179,-- per kind per maand, bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt het bedrag dat de man zal verstrekken tot levensonderhoud van de vrouw op € 55,-- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het anders of meer verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.A.A.T. Engbers, rechter, op 2 februari 2007, in tegenwoordigheid van mr. drs. T.C.P. Christoph, griffier.