RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummers: SBR 07/289, 07/292, 07/294 en 07/435
uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 maart 2007 op het verzoek om voorlopige voorziening, tevens uitspraak in de hoofdzaak
Natuur- en Milieufederatie Utrecht (NMU),
gevestigd te Utrecht,
Vereniging Behoud Bos Birkhoven Bokkeduinen (VBBBB),
gevestigd te Amersfoort,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort,
verweerder.
Inleiding
1.1 Het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening van de NMU, geregistreerd onder de nummers SBR 07/292 en SBR 07/294, hebben betrekking op het besluit van 19 december 2006, waarbij verweerder aan Dierenpark Amersfoort B.V. vrijstelling op grond van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) heeft verleend voor de uitbreiding van het Dierenpark Amersfoort in zuid-zuidwestelijke richting en voor het aanleggen van een dienst- en calamiteitenroute rondom het dierenpark.
1.2 Het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening van de VBBBB, geregistreerd onder de nummers SBR 07/289 en SBR 07/435, hebben eveneens betrekking op het hiervoor genoemde besluit van verweerder van 19 december 2006.
1.3 De verzoeken zijn gezamenlijk op 14 maart 2007 ter zitting behandeld, waar namens eisers zijn verschenen C.S. van Holsteijn (NMU), [vertegenwoordigers VBBBB] (allen VBBBB), bijgestaan door mr. H.A. Sarolea, advocaat te Amsterdam.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L. Kevelam en mr. T. Grünbauer, vergezeld van D. Schalks, H. Abrahams, B. Visscher en R. van Assema.
Namens Dierenpark Amersfoort B.V. zijn ter zitting verschenen F. Vis, D. Kuipers en R.L. Boer, bijgestaan door mr. H.M. van der Bij.
Namens gedeputeerde staten van Utrecht is verschenen ir. M.J. Buruma, werkzaam bij de provincie Utrecht.
Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is voorts bepaald dat, indien het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, deze onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak. Deze situatie doet zich hier voor.
Ten aanzien van de beroepen (SBR 07/289 en SBR 07/292)
2.3 Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het beroepschrift van de NMU, stelt de voorzieningenrechter vast dat dit beroepschrift bij de rechtbank per fax is ingekomen op
30 januari 2007 en daarmee tijdig is ingediend.
2.4 Ten aanzien van de verleende vrijstelling overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan "Plan van Uitbreiding in hoofdzaak uit 1956" waarin op de grond waarop de uitbreiding is gesitueerd, de bestemming "Recreatie" rust. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de planvoorschriften mag op gronden met de bestemming "Recreatie" generlei bebouwing worden opgericht. Ingevolge het derde lid van dit artikel kunnen burgemeester en wethouders toestaan dat gebouwen, welke verband houden met de bestemming van de gronden, worden opgericht op de door hen aan te wijzen plaatsen.
2.5 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter past de voorgenomen uitbreiding van het dierenpark binnen de geldende recreatieve bestemming. In het normaal maatschappelijk verkeer heeft een dierentuin immers naar zijn aard en gebruik een recreatieve functie. Hieraan voegt de voorzieningenrechter toe dat ten tijde van het opstellen van het geldend bestemmingsplan het dierenpark, weliswaar geringer in omvang, reeds ter plekke aanwezig was. Hieruit moet worden afgeleid dat de planwetgever heeft beoogd onder de bestemming "Recreatie" in ieder geval het dierenpark te begrijpen en zich heeft gerealiseerd dat, gezien de omvang van het gebied waar deze bestemming op rust, een (forse) uitbreiding van het gebruik van deze gronden door, onder meer, het dierenpark mogelijk was. In dit verband wijst de voorzieningenrechter er tevens op dat op de omringende gronden veelal de bestemmingen "Sport en Speelvelden" rust, hetgeen de conclusie onderschrijft dat er ruime planologische mogelijkheden bestaan voor recreatieve activiteiten in het gebied. Ook anderszins zijn er geen aanknopingspunten om te oordelen dat de uitbreiding niet in overeenstemming is met het bestemmingsplan.
2.6 Wat betreft de aanleg van de dienst- en calamiteitenroute overweegt de voorzieningenrechter dat ingevolge het geldende bestemmingsplan voor het aanleggen van een verharding geen aanlegvergunning nodig is. Indien het aanleggen niet vergunningplichtig is, kan dit werk worden uitgevoerd, mits dit overigens geen strijd oplevert met het bestemmingsplan. Van dit laatste is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake nu het aanleggen van een dienst- en calamiteitenroute een vorm van gebruik is die in overeenstemming kan worden geacht met de ter plaatse geldende recreatieve bestemming en niet in strijd is met algemene dan wel bijzondere gebruiksverboden in het bestemmingsplan.
Tevens is de route niet in strijd met artikel 6, eerste lid, van het bestemmingsplan omdat deze niet kan worden beschouwd als enige bebouwing zoals bedoeld in dat artikellid.
2.7 Gelet op het voorstaande moet - anders dan verweerder en eisers veronderstellen - worden geoordeeld dat op gronden met de bestemming als hiervoor bedoeld, de beoogde uitbreiding van het dierenpark en de aanleg van de dienst- en calamiteitenroute zijn toegestaan. Blijkens het bestreden besluit van 19 december 2006 is vrijstelling verleend als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO. Die vrijstelling, zo moet thans worden geconstateerd, is ten onrechte verleend aangezien geen strijd met een geldend bestemmingsplan aanwezig is. Er is voor verweerder geen mogelijkheid om in een dergelijke situatie om politieke redenen toch vrijstelling te verlenen. Aan een verdere inhoudelijke beoordeling van de grieven van eisers komt de voorzieningenrechter dan ook niet toe.
2.8 Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het bepaalde in de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. De voorzieningenrechter zal de beroepen om die reden gegrond verklaren en met toepassing van artikel 8:72, eerste lid, van de Awb verweerders besluit van 19 december 2006, voor zover dit ziet op de vrijstelling voor de uitbreiding van het dierenpark en de aanleg van een dienst- en calamiteitenroute, vernietigen.
2.9 De voorzieningenrechter zal voorts verweerder veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs hebben moeten maken. Wat betreft de NMU is de voorzieningenrechter niet gebleken van kosten die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. De kosten van de VBBBB zijn op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1, waarde per punt € 322,-) als kosten van verleende rechtsbijstand. Verder zal verweerder het door eisers betaalde griffierecht moeten vergoeden.
Ten aanzien van de verzoeken om een voorlopige voorziening (SBR 07/294 en 07/435)
2.10 Gelet op de beslissing in de hoofdzaak is het treffen van een voorlopige voorziening niet vereist. De voorzieningenrechter ziet evenmin aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
Ten aanzien van de beroepen:
3.1 verklaart de beroepen gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 19 december 2006 voor zover dit ziet op de vrijstelling voor de uitbreiding van het dierenpark en de aanleg van een dienst- en calamiteitenroute;
3.3 veroordeelt verweerder in de proceskosten van de VBBBB ten bedrage van € 644,-;
3.4 bepaalt dat verweerder aan de NMU en VBBBB het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 281,- (per eiser) vergoedt;
3.5 wijst de gemeente Amersfoort aan als de rechtspersoon die de onder 3.3 en 3.4 genoemde bedragen dient te vergoeden.
Ten aanzien van de verzoeken om een voorlopige voorziening:
3.6 wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.H. van Meegen en in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2007.
De griffier: De voorzieningenrechter:
mr. M.H.L. Debets mr. H.J.H. van Meegen
Tegen de beslissing op beroep staat, binnen zes weken na de dag van verzending hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Let wel
Ook als u in deze uitspraak (gedeeltelijk) in het gelijk bent gesteld, kan het van belang zijn hoger beroep in te stellen voor zover de voorzieningenrechter gronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen en u daar niet in wilt berusten.