ECLI:NL:RBUTR:2007:BA2326

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
3 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 06/1647
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.M.J.H. Muijlaert
  • R.M. Crowe
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen WOZ-beschikking en de gevolgen van termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de rechtbank Utrecht geoordeeld over de ontvankelijkheid van een bezwaarschrift dat na afloop van de bezwaartermijn was ingediend. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een WOZ-beschikking van 7 maart 2005, maar dit bezwaarschrift werd pas op 22 april 2005 ingediend, terwijl de bezwaartermijn op 18 april 2005 was verstreken. Eiseres stelde dat de bezwaartermijn pas begon te lopen na ontvangst van het taxatieverslag, dat op 24 maart 2005 was verzonden. De rechtbank oordeelde echter dat het taxatieverslag geen onderdeel uitmaakt van de beschikking en dat de bezwaartermijn begon te lopen op de dag na de dagtekening van de beschikking, conform artikel 22j van de AWR.

Daarnaast voerde eiseres aan dat medewerkers van de gemeente haar hadden meegedeeld dat er 14 dagen uitstel was verleend voor het indienen van het bezwaarschrift. De rechtbank oordeelde dat deze bewering niet voldoende was onderbouwd en dat de gemeente niet gerechtigd was om een dergelijk uitstel te verlenen zonder schriftelijke bevestiging. De rechtbank concludeerde dat de argumenten van eiseres niet konden leiden tot vernietiging van het bestreden besluit en verklaarde het beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van bezwaarschriften en de strikte naleving van de wettelijke termijnen. De rechtbank wees erop dat het ontbreken van het taxatieverslag eiseres niet had moeten weerhouden van het indienen van een pro forma bezwaarschrift, en dat er voldoende tijd was om een gemotiveerd bezwaarschrift in te dienen na ontvangst van het taxatieverslag. De rechtbank concludeerde dat de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar terecht was vastgesteld door verweerder.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 06/1647
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 april 2007
inzake
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
tegen
het Sectorhoofd Middelen en Maatschappelijke Zorg van de gemeente [woonplaats],
verweerder.
Inleiding
1.1 Het beroep heeft betrekking op de uitspraak van verweerder van 28 februari 2006 waarbij het bezwaarschrift van eiseres tegen de beschikking van 7 maart 2005 niet- ontvankelijk is verklaard. Bij laatstgenoemde beschikking is op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres] (hierna: het object) voor het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006 vastgesteld op € 411.436,- naar de waardepeildatum 1 januari 2003. Bij de uitspraak op bezwaar is deze waarde ambtshalve verlaagd tot € 383.203,-
1.2 Het beroep is behandeld ter zitting van 26 maart 2007, waar eiseres is verschenen bij haar gemachtigde J.G. Janssen. Namens verweerder zijn verschenen B. Stolp-van Rooij, werkzaam bij de gemeente Abcoude, en A.J. Otten, gediplomeerd WOZ-taxateur, werkzaam bij Kondar WOZ-diensten te Soest.
Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.
In artikel 6:8, eerste lid, van de Awb is bepaald dat deze termijn aanvangt met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. In afwijking van artikel 6:8 van de Awb bepaalt artikel 22j, letter a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) dat de termijn voor het instellen van bezwaar aanvangt met ingang van de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet of van het afschrift van een voor bezwaar vatbare beschikking, tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van de bekendmaking.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge artikel 6:9, tweede lid, van de Awb is het bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.2 De rechtbank stelt vast dat, nu het bezwaar van eiseres is gericht tegen een besluit van verweerder van 7 maart 2005 en niet is gesteld of gebleken dat deze dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking, de bezwaartermijn is gaan lopen op 8 maart 2005 en is geëindigd op 18 april 2005.
2.3 De rechtbank overweegt dat voor de toepassing van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb is vereist dat het bezwaarschrift per post wordt verzonden. Gebleken is dat het bezwaarschrift van eiseres, dat is gedateerd op 17 april 2005, niet via de post is bezorgd maar op het gemeentehuis is afgegeven. Het bezwaarschrift is op 22 april 2005 bij verweerder ingekomen. Dat de datum van afgifte in ieder geval is gelegen na 18 april 2005 leidt de rechtbank ook af uit de door eiseres overgelegde correspondentie met haar gemachtigde.
2.4 Eiseres voert allereerst aan dat het bezwaar wel tijdig is ingediend. De WOZ beschikking met dagtekening 7 maart 2005 bevatte geen taxatieverslag. Het taxatieverslag is op 24 maart 2005 verzonden. Volgens eiseres begint de bezwaartermijn pas te lopen op het moment dat het taxatieverslag is ontvangen. Naar het oordeel van de rechtbank vindt deze opvatting geen steun in het recht. Artikel 23 Wet WOZ vermeldt de eisen waaraan de beschikking moet voldoen. In dit artikel wordt het taxatieverslag niet genoemd. Het taxatieverslag maakt geen onderdeel uit van de beschikking. De bezwaartermijn begon derhalve te lopen op de dag na de dagtekening van de beschikking.
Eiseres heeft de voor het instellen van het bezwaar gestelde termijn dan ook niet in acht genomen.
2.5 Voor zover eiseres met haar betoog een beroep doet op artikel 6:11 Awb, overweegt de rechtbank dat het ontbreken van het taxatieverslag eiseres niet hoefde te weerhouden van het indienen van een pro forma bezwaarschrift. Bovendien restte eiseres na ontvangst van het taxatieverslag nog voldoende tijd voor het indienen van een gemotiveerd bezwaarschrift binnen de bezwaartermijn.
2.6 Eiseres voert vervolgens aan dat medewerkers van de gemeente Abcoude haar hebben meegedeeld dat er 14 dagen extra uitstel was verleend. Ter zitting heeft gemachtigde van eiseres meegedeeld dat hij niet wist wanneer en door wie deze toezeggingen waren gedaan. Wel heeft gemachtigde meegedeeld dat hij destijds verweerder persoonlijk gevraagd heeft het verlengen van de termijn op schrift te stellen. Dit heeft verweerder volgens gemachtigde geweigerd. Voor zover dit optreden door gemachtigde, die pas in de beroepsfase in die hoedanigheid is gaan optreden, al aan eiseres kan worden toegerekend, ziet de rechtbank in deze gang van zaken eerder een ontkenning dan een bevestiging van het toegezegde uitstel. Door verweerder kon de beweerde toezegging ter zitting niet worden bevestigd. De rechtbank voegt hier nog aan toe dat de gemeente tot een dergelijke toezegging ook niet gerechtigd was. Naar het oordeel van de rechtbank vormt hetgeen door eiseres is aangevoerd dan ook onvoldoende reden om het niet tijdig instellen van het bezwaar verschoonbaar te achten.
2.7 Op grond van het hiervoor overwogene komt de rechtbank tot het oordeel dat hetgeen door eiseres in beroep is aangevoerd niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank Utrecht,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. drs. P.M.J.H. Muijlaert en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2007.
De griffier: De rechter:
mr. R.M. Crowe mr. drs. P.M.J.H. Muijlaert
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.