ECLI:NL:RBUTR:2007:BA2329
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- R.P. den Otter
- R.M. Crowe
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen verhoging afvalstoffenheffing en de toepassing van artikel 15.33 Wet milieubeheer
In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 4 april 2007 uitspraak gedaan in een beroep tegen de beslissing van de gemeente [woonplaats] om het tarief voor de afvalstoffenheffing te verhogen. Eiser, wonende te [woonplaats], had bezwaar gemaakt tegen de verhoging van het tarief, dat met 22,83% was gestegen, waarvan 18,91% als gevolg van de afschaffing van het gebruikersdeel van de onroerende zaakbelasting (OZB) voor woningen. De rechtbank diende te beoordelen of deze verhoging in strijd was met artikel 15.33 van de Wet milieubeheer, dat bepaalt dat de gemeenteraad een heffing kan instellen ter bestrijding van de kosten van het beheer van huishoudelijke afvalstoffen.
De rechtbank overwoog dat de geraamde opbrengst van de afvalstoffenheffing niet meer mag bedragen dan de geraamde kosten voor het inzamelen en verwerken van huishoudelijk afval. Verweerder, de directeur Dienst Burgerzaken en Gemeentebelastingen van de gemeente [woonplaats], had aangevoerd dat de verhoging noodzakelijk was vanwege de lagere inkomsten uit de OZB en dat de kosten voor het inzamelen en verwerken van afval niet volledig door de reguliere heffing gedekt konden worden. De rechtbank concludeerde dat de verhoging van het tarief niet in strijd was met de wet, omdat de geraamde opbrengst in lijn was met de geraamde kosten.
Eiser had betoogd dat de verhoging niet gerechtvaardigd was en dat verweerder had moeten volstaan met een verhoging van 3,92%, de reguliere kostenstijging. De rechtbank oordeelde echter dat de extra verhoging niet willekeurig of onredelijk was en dat de opbrengsten van de heffing daadwerkelijk werden aangewend voor het inzamelen en verwerken van huishoudelijk afval. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de verhoging van het tarief voor de afvalstoffenheffing rechtmatig was.