ECLI:NL:RBUTR:2007:BA3564

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
18 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
191593/ HA ZA 05-519
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. van Delft-Baas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzegging van een duurovereenkomst tussen een vrijwilligersorganisatie en een kerkelijke stichting

In deze zaak, die voor de Rechtbank Utrecht werd behandeld, gaat het om de opzegging van een duurovereenkomst tussen de Stichting [S.] Helpt en de Zusters, vertegenwoordigd door de Onze Lieve Vrouwe Stichting en de Congregatie van de Zusters van Onze Lieve Vrouw van Amersfoort. De eiseressen, waaronder de voorzitter van de vrijwilligersorganisatie, vorderden dat de opzegging van de overeenkomst ongedaan gemaakt zou worden. De rechtbank heeft de procedure gevolgd die begon met een tussenvonnis in 2005 en verschillende conclusies van repliek en dupliek. De eiseressen stelden dat de opzegging onrechtmatig was, omdat er geen voldoende zwaarwegende grond voor zou zijn. De Zusters voerden aan dat de eiseres zich niet had gehouden aan de interne regels en dat er een voldoende zwaarwegende reden was voor de opzegging.

De rechtbank oordeelde dat de opzegging van de associatie- en bewoningsovereenkomst niet onrechtmatig was. De rechtbank stelde vast dat de opzegging met inachtneming van een redelijke termijn was gedaan en dat de Zusters voldoende redenen hadden om de overeenkomst te beëindigen. De rechtbank concludeerde dat de eiseressen geen recht hadden op schadevergoeding, omdat de opzegging rechtmatig was. De vordering van de eiseressen werd afgewezen en zij werden veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de Zusters waren begroot op € 1.374,--.

Dit vonnis is uitgesproken op 18 april 2007 door mr. M. van Delft-Baas en is openbaar gemaakt. De zaak betreft belangrijke juridische principes met betrekking tot duurovereenkomsten, opzeggingstermijnen en de redelijkheid en billijkheid in contractuele relaties.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 191593 / HA ZA 05-519
Vonnis van 18 april 2007
in de zaak van
1. de stichting
STICHTING [S.] HELPT,
gevestigd te Amersfoort,
2. [eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats],
eiseressen,
procureur mr. A. Kouwenaar,
tegen
1. het rechtspersoonlijkheid bezittende kerkelijk lichaam
ONZE LIEVE VROUWE STICHTING,
gevestigd te Amersfoort,
gedaagde,
procureur mr. T. van Kooten,
2. het rechtspersoonlijkheid bezittende kerkelijk lichaam
CONGREGATIE VAN DE ZUSTERS VAN ONZE LIEVE VROUW VAN AMERSFOORT,
gevestigd te Amersfoort,
gedaagde,
niet verschenen,
3. het rechtspersoonlijkheid bezittende kerkelijk lichaam
DE NEDERLANDSE PROVINCIE VAN DE CONGREGATIE VAN DE ZUSTERS VAN ONZE LIEVE VROUW VAN AMERSFOORT,
gevestigd te Amersfoort,
gedaagde,
procureur mr. T. van Kooten.
Partijen zullen hierna als volgt worden aangeduid. Eiseressen worden gezamenlijk aangeduid als “[S. c.s.]” en ieder afzonderlijk als “[S.]” en “[eiseres sub 2]”. Gedaagden zullen gezamenlijk worden aangeduid als “de Zusters” en ieder afzonderlijk als “de Stichting”, “de communiteit” en “de Congregatie”.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 14 september 2005, met de in dat vonnis genoemde gedingstukken
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek met producties
- de conclusie na voorlopige enquête en contra-enquête tevens akte houdende producties, aan de zijde van [S. c.s.]
- de antwoordconclusie na voorlopige enquête en contra-enquête met één productie, aan de zijde van de Zusters.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [S.] is een vrijwilligersorganisatie die allerlei goederen levert aan (met name religieuze) organisaties in het buitenland, die op haar beurt voor verspreiding daarvan aan hulpbehoevenden zorg dragen.
2.2. [Eiseres sub 2] is voorzitter van [S.] en feitelijk de drijvende kracht achter alle activiteiten.
2.3. Tot de Congregatie, vertegenwoordigd door een provinciaal bestuur, behoort onder meer de communiteit. De communiteit wordt geleid door een overste, thans zuster [naam overste]. Het vermogen van de Congregatie is ondergebracht in de Stichting. Zuster [naam voorzitter] bekleedt de functies van voorzitter van de Stichting en provinciale overste (of: hoge overste).
2.4. De overste van de communiteit is, bij uitsluiting van anderen, eindverantwoordelijk en neemt (eind)beslissingen ten aanzien van de communiteit en de zusters. De andere zusters zijn, op grond van de door hen bij hun intrede afgelegde geloften van gehoorzaamheid, verplicht de aanwijzingen van de overste op te volgen.
2.5. Sinds 1994 verrichten coördinatrices, niet-religieuzen, organisatorische werkzaamheden met als doel de oversten te ontlasten. In 2002 is mevrouw [E.] (hierna: [E.]) binnen de communiteit als coördinatrice aangesteld.
2.6. [Eiseres sub 2] en de Zusters zijn schriftelijk een associatieovereenkomst d.d. 10 augustus 1985 aangegaan, waarvan de inhoud voor zover hier van belang als volgt luidt:
“CONTRACT
tussen de Congregatie van de Zusters van Onze Lieve Vrouw te Amersfoort en de geassocieerde: [handgeschreven:] [eiseres sub 2]
--------------------------------------------------------------------------------------------------
Wil je beschrijven waarom je belangstelling hebt in een geassocieerd lidmaatschap van de Congregatie van de Zusters van Onze Lieve Vrouw.
(…)
Overeenkomst
Van onze kant komen wij overeen:
1. Om de betrokkenheid te delen die de leden voor elkaar hebben.
2. Om de spiritualiteit van de congregatie, verwoord in de konstituties, te voeden en te delen.
(…)
4. Om je uit te nodigen voor congregationele aktiviteiten (…)
5. Om gastvrijheid te verlenen.
(…)
Geef hieronder aan wat jij van jouw kant kunt bijdragen.
[handgeschreven:] Mijn inzet gaandeweg zusters van elkaar te worden, te werken aan een nieuwe samenwerking waarin gelijkwaardigheid centraal staat en waarin mensen herkenbaar zijn als broeder en zuster.”
2.7. Vanaf 1992/1993 heeft [eiseres sub 2] haar intrek genomen in een kamer in één van de gangen van het kloostercomplex.
2.8. Voor het gebruik van de hiervoor onder punt 2.7. bedoelde ruimte hebben de Zusters [eiseres sub 2] verzocht een bewoningsovereenkomst te ondertekenen, hetgeen [eiseres sub 2] heeft geweigerd. In plaats daarvan heeft [eiseres sub 2] een door haar zelf opgestelde verklaring van 8 december 1997 ondertekend, welke door de Zusters is aanvaard, waarvan de inhoud voor zover hier van belang luidt:
“(…) [eiseres sub 2] (…) verklaart hierbij de door haar gebruikte ruimten (…) binnen een maand te ontruimen en te verlaten indien het bestuur van de Zusters (…) hierom vraagt.”
2.9. [S.] verrichtte haar werkzaamheden vanuit het klooster aan de [adres], dat in eigendom toebehoort aan de Zusters.
2.10. Met ingang van 1 januari 1998 is tussen [S.] en de Zusters een gebruikersovereenkomst gesloten, waarbij [S.] om niet de gymzaal, die behoort tot het kloostercomplex, in gebruik heeft gekregen voor het opslaan van goederen. In deze overeenkomst is neergelegd dat [S.] bij uitvoerende werkzaamheden gebruik mag maken van het souterrain, voor zover die werkzaamheden mede door de Zusters van de communiteit worden verricht. Tevens is het [S.] toegestaan een gedeelte van haar kantoor onder te brengen in de “huidige ruimte van Onze Lieve Vrouw ter Eem.” Deze toestemming geldt zolang het kantoor wordt gebruikt en beheerd door [eiseres sub 2]. De overeenkomst kan zonder opgaaf van redenen worden opgezegd door partijen. Tenslotte is bepaald dat de opzegging minimaal drie maanden voorafgaand aan de datum van beëindiging schriftelijk dient te geschieden.
2.11. Bij brief van 7 juli 2004 hebben de Zusters het volgende, voor zover hier van belang, aan [eiseres sub 2] meegedeeld:
“(…)
De afgelopen maanden heb je herhaaldelijk in woord en geschrift te kennen gegeven dat je niet wenste te handelen in overeenstemming met het beleid van de Nederlandse provincie ten aanzien van de coördinatrice van de communiteit Ter Eem. Mede naar aanleiding daarvan hebben we je uitdrukkelijk verzocht in gesprek te gaan met (…) [E.], in aanwezigheid van pater Vic Bos.
Op dit verzoek heb je ons laten weten dat je dit gesprek weigert. (…)
Op grond van bovenstaande, hebben we met medeweten van het algemeen bestuur in het belang van de communiteit besloten, dat je niet langer in de communiteit Ter Eem kunt wonen en naar een andere woonruimte moet uitzien.
In een door jou zelf opgestelde en op 8 december 1997 ondertekende verklaring heb je aan de provinciale overste zr. [naam provinciale overste] het volgende laten weten:
‘Ondergetekende [eiseres sub 2] geboren 13-08-1948 te Groningen verklaart hierbij de door haar gebruikte ruimten van de O.L. Vrouw Ter Eem binnen een maand te ontruimen en te verlaten indien het bestuur van de Zusters van O.L. Vrouw hierom vraagt.’
We willen coulant zijn en je voor de verhuizing de tijd geven tot uiterlijk 15 oktober 2004.”
2.12. Bij brief van 10 juli 2004 hebben de Zusters het volgende, voor zover hier van belang, aan [S.] meegedeeld:
“(…)
De Onze Lieve Vrouwe Stichting heeft grote waardering voor het werk dat de Stichting [S.] doet voor armen en kanslozen. De situatie op Onze Lieve Vrouw Ter Eem heeft ons echter toch genoodzaakt het volgende besluit te nemen:
Alle ruimtes, die in het gebouwencomplex van Onze Lieve Vrouw Ter Eem door de Stichting [S.] gebruikt worden – met uitzondering van de gymzaal -, moeten vóór 15 oktober ontruimd zijn.
In de gebruikersovereenkomst d.d. 1 januari 1998 staat in artikel 16:
“de gebruikersovereenkomst gaat in op 1 januari 1998 en kan zonder opgaaf van reden worden opgezegd door een der partijen.”
(…)”
2.13. Bij brief van 16 november 2004 hebben de Zusters aan [eiseres sub 2] medegedeeld dat haar geassocieerd zijn met de Zusters officieel wordt beëindigd.
2.14. [S. c.s.] hebben geen gehoor gegeven aan de hiervoor onder 2.11. en 2.12. vermelde opzeggingen.
2.15. Bij vonnis d.d. 14 april 2005 in kort geding heeft de voorzieningenrechter [eiseres sub 2] veroordeeld om de gebouwen van de communiteit te verlaten en haar tevens met ingang van de dag van ontruiming de toegang ontzegd tot de gebouwen van de communiteit, met uitzondering van de door [S.] met toestemming van de Zusters in gebruik zijnde delen van het kloostercomplex.
2.16. Met ingang van 28 april 2005 heeft [eiseres sub 2] aan deze veroordeling voldaan.
3. Het geschil
3.1. [S. c.s.] vordert - na wijziging van eis - dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. primair
de Zusters beveelt de aan [S.] en [eiseres sub 2] gedane opzeggingen van (woon)ruimten ongedaan te maken en de Zusters gelast [S. c.s.] binnen twee dagen na betekening van dit vonnis overeenkomstig de geldende overeenkomsten toe te laten tot de betreffende ruimten in het complex van de Zusters, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50.000,- ineens, te vermeerderen met € 5.000,-- per dag voor iedere dag dat de Zusters hiermee in gebreke blijven, des dat de ene betaalt de andere zal zijn bevrijd, met vernietiging van het vonnis d.d. 14 april 2005 van de voorlopige voorzieningenrechter;
subsidiair
een zodanige beslissing neemt als de rechtbank in goede justitie meent te moeten nemen;
II. de Zusters hoofdelijk veroordeelt tot vergoeding van de door [S. c.s.] geleden en in de toekomst nog te lijden schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 april 2005, althans een zodanige in goede justitie te bepalen datum tot aan de dag der algehele betaling, welke schade voortvloeit uit de door de Zusters aan [S. c.s.] gedane opzeggingen, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
III. de Zusters veroordeelt tot betaling van een voorschot op de schadevergoeding nader op te maken bij staat ten bedrage van € 50.000,--, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, binnen twee dagen na betekening van dit vonnis, des dat de een betaalt de ander zal zijn bevrijd;
IV. de Zusters hoofdelijk veroordeelt in de kosten van de procedure, waaronder het houden van een eventuele descente en een getuigenenquête, alsmede de gehouden voorlopige voorzieningenprocedure, waaronder begrepen het salaris van de procureur.
3.2. Aan haar vordering legt [S. c.s.] onder andere het volgende ten grondslag. De opzegging van de associatieovereenkomst met [eiseres sub 2] en de gebruikersovereenkomst met [S.] is ten opzichte van [S. c.s.] onrechtmatig, omdat een redelijke en voldoende zwaarwegende grond voor de opzegging ontbreekt. De opzegging en met name de wijze waarop een en ander plaatsvindt, heeft bovendien tot gevolg dat de eer en goede naam van [S. c.s.] wordt aangetast. Op hetgeen [S. c.s.] voorts aan haar vordering ten grondslag legt, zal de rechtbank hierna onder de beoordeling voor zover nodig nader ingaan.
3.3. De zusters voeren gemotiveerd verweer, waarop de rechtbank hierna onder de beoordeling, voor zover nodig, zal ingaan.
4. De beoordeling
4.1. Allereerst constateert de rechtbank dat uit de stellingen van [S. c.s.] bij repliek (sub 31) volgt dat de primair onder I. van punt 3.1. weergegeven vordering komt te vervallen. Dit betekent dat de rechtbank beoordeling van dat deel van de vordering van [S. c.s.] achterwege laat. Dit geldt tevens voor de onder I. van punt 3.1. weergegeven subsidiaire vordering, nu daaraan los van de primaire vordering geen zelfstandige betekenis meer toekomt. [S. c.s.] vordert derhalve thans - kort gezegd - vergoeding van de door [S. c.s.] geleden en nog te lijden schade als gevolg van de opzegging van (woon)ruimte(n) die [S. c.s.] uit hoofde van de overeenkomsten tussen [S. c.s.] en de Zusters ter beschikking stond(en).
4.2. De Zusters voeren allereerst aan dat [S. c.s.] geen belang (meer) heeft bij haar vordering. Dit verweer faalt. Indien, zoals [S. c.s.] stelt, sprake is van een onrechtmatige opzegging kan in beginsel een recht op schadevergoeding bestaan.
4.3. Op basis van de stellingen over en weer kan het volgende worden vastgesteld. De rechtsverhouding tussen [eiseres sub 2] en de Zusters volgt uit de associatieovereenkomst d.d. 10 augustus 1985, die [eiseres sub 2] en de Zusters schriftelijk zijn aangegaan, alsmede uit het feit dat [eiseres sub 2] (naderhand) ook in het kloostercomplex is gaan wonen. Ten aanzien van deze bewoning bestaat geen (separate) schriftelijke overeenkomst, maar slechts mondelinge overeenstemming. De associatie en de bewoning hangen in die zin nauw met elkaar samen, dat de (mondelinge) bewoningsovereenkomst niet los gezien kan worden van de associatieovereenkomst. Immers, [eiseres sub 2] heeft niet betwist hetgeen de Zusters ten aanzien van het kerkelijke fenomeen associatie bij conclusie van antwoord hebben betoogd. Dit betekent dat thans tussen partijen vast staat dat associatie bedoeld is voor mensen die een buitengewone interesse hebben in het reilen en zeilen van de Congregatie, in het bijzonder de spiritualiteit daarbinnen. Zonder in te treden tot de Congregatie kunnen geïnteresseerden toch deelnemen aan activiteiten binnen de Congregatie door middel van associatie. Daarbij is het mogelijk om buiten de communiteit te (blijven) wonen of gebruik te maken van ruimte binnen de communiteit om te wonen. Het voorgaande brengt de rechtbank tot slotsom dat het geassocieerd lidmaatschap van [eiseres sub 2] en haar bewoning in het complex van de Zusters als één overeenkomst dient te worden beschouwd. De rechtbank zal de rechtsverhouding tussen [eiseres sub 2] en de Zusters in het navolgende dan ook aanduiden als de associatie- en (mondelinge) bewoningsovereenkomst.
4.4. Partijen verschillen van mening over de aard van de tussen [S. c.s.] en de Zusters bestaande overeenkomsten. De rechtbank stelt hierbij voorop dat reeds uit hetgeen de rechtbank hiervoor onder punt 4.3. heeft overwogen dat de associatie- en (mondelinge) bewoningsovereenkomst een overeenkomst is van een geheel eigen aard. Deze aard volgt uit hetgeen de Zusters op dit punt (bij antwoord) hebben gesteld, hetgeen [S. c.s.] op zich zelf niet heeft weersproken. De aard van de overeenkomst kan derhalve als volgt worden samengevat. Het belangrijkste doel van de associatie- en bewoningsovereenkomst is een gezamenlijk beleven van de spiritualiteit. [eiseres sub 2] neemt als geassocieerde deel aan activiteiten van de communiteit. In dat kader geniet zij gastvrijheid van de Zusters. Essentieel is dat de geassocieerde zich voegt naar de binnen de communiteit geldende (huis)regels, zodat iedereen in rust en sereniteit haar spiritualiteit kan beleven.
4.5. Met [S. c.s.] is de rechtbank van oordeel dat zowel de associatie- en (mondelinge) bewoningsovereenkomst als de gebruikersovereenkomst aangemerkt dient te worden als een duurovereenkomst. De overeenkomsten verplicht(t)en immers niet tot eenmalige prestaties of prestaties van voorbijgaande aard, maar tot prestaties die gedurende zekere tijd voortduren.
4.6. [S. c.s.] stelt zich daarnaast op het standpunt dat de associatie- en (mondelinge) bewoningsovereenkomst een overeenkomst is (geworden) die houdt tussen een arbeidsovereenkomst en een huurovereenkomst. De rechtbank onderschrijft dit standpunt van [S. c.s.] echter niet. Uit de stellingen van [S. c.s.] blijkt niet van een gezagsverhouding tussen [eiseres sub 2] en de Zusters en ook overigens is hiervan op basis van de gedingstukken niet gebleken. Hoewel het mogelijk is dat in geval van een huurovereenkomst de tegenprestatie anders dan in geld wordt voldaan, is de rechtbank van oordeel dat in het onderhavige geval geen sprake is van een tegenprestatie in de zin van artikel 7:201 BW. Hoewel vast staat, de Zusters hebben dit niet betwist, dat [eiseres sub 2] zusters van de communiteit naar onder andere artsen vervoerde, vormt dit geen indicatie dat van een (afdwingbare) tegenprestatie als hiervoor bedoeld sprake is. Immers, de Zusters hebben onweersproken gesteld dat zij weliswaar beschikbaar was, maar ook regelmatig door afwezigheid niet. Het komt de rechtbank niet ongebruikelijk of ongewoon voor dat mensen die met elkaar samenleven, zoals in het geval van [eiseres sub 2], elkaar van dienst zijn. Van een verplichting daartoe, die vervolgens recht geeft op genot van (woon)ruimte(n) in het complex van de Zusters is niet, althans onvoldoende gebleken. Zoals de rechtbank ook reeds hiervoor heeft overwogen is de associatie- en (mondelinge) bewoningsovereenkomst een overeenkomst van geheel eigen aard en werd aan [eiseres sub 2] het gebruik van ruimte(n) om te wonen verschaft op basis van de tussen partijen bestaande associatieband, meer in het bijzonder op basis van de door de Zusters verleende gastvrijheid.
4.7. Daarmee komt de rechtbank toe aan de vraag of ten aanzien van de associatie- en (mondelinge) bewoningsovereenkomst tussen [eiseres sub 2] en de Zusters de bevoegdheid tot opzegging bestaat (bestond). De rechtbank hanteert bij de beoordeling hiervan het volgende uitgangspunt.
In zijn algemeenheid geldt dat, ook bij gebreke van een contractuele regeling op dit punt, (duur)overeenkomsten in beginsel op grond van redelijkheid en billijkheid in verband met de omstandigheden van het geval door opzegging kunnen worden beëindigd. In het onderhavige geval gaat het om een overeenkomst voor onbepaalde tijd, welke overeenkomsten in de regel met in achtneming van een redelijke termijn kunnen worden opgezegd. Soms geldt bovendien dat in verband met de aard van de overeenkomst of de concrete omstandigheden van het geval opzegging niet zonder meer mogelijk is, maar dat een voldoende zwaarwegende grond voor opzegging dient te bestaan.
4.8. Voor wat betreft de associatie- en bewoningsovereenkomst is tussen partijen in geschil of in een opzeggingsmogelijkheid is voorzien, meer in het bijzonder of aan de verklaring van 8 december 1997 van [eiseres sub 2] in dit licht zelfstandige betekenis toekomt. Gezien voormeld uitgangspunt kan dit evenwel als onbesproken in het midden blijven, omdat duurovereenkomsten ook bij gebreke van een contractuele regeling op dit punt in beginsel kunnen worden opgezegd. Omdat het in casu een overeenkomst voor onbepaalde tijd betreft, kan opzegging alleen geschieden met inachtneming van een redelijke termijn. de Zusters hebben een opzegtermijn van drie maanden in acht genomen. [S. c.s.] is van mening dat dit geen redelijke termijn is. Voor beantwoording van de vraag of de Zusters een redelijke termijn in acht hebben genomen, moeten de wederzijdse belangen van partijen worden afgewogen, waarbij ook aard en gewicht van de redenen voor opzegging van belang zijn. Zoals de rechtbank hierna onder punt 4.9. overweegt, is zij van oordeel dat in het onderhavige geval aan de opzegging een voldoende zwaarwegend belang ten grondslag ligt. In dat licht en gezien de meergenoemde bijzondere aard van de associatie- en (mondelinge) bewonersovereenkomst, alsmede de omstandigheid dat op basis van gastvrijheid kost en inwoning werd verschaft aan [eiseres sub 2] en voorts het ontbreken van een afdwingbare tegenprestatie is de rechtbank van oordeel dat een opzegtermijn van drie maanden redelijk is. Overigens komt het er feitelijk op neer dat er sprake is van een termijn van ruim negen maanden, nu [eiseres sub 2] ingevolge het vonnis d.d. 14 april 2005 in kort geding eerst met ingang van 28 april 2005 de haar ter beschikking gestelde (woon)ruimte(n) in het kloostercomplex heeft ontruimd.
4.9. Met [S. c.s.] is de rechtbank van oordeel dat de aard van de overeenkomst, gedeelde spiritualiteit en een daarmee samenhangende levenswijze, met zich brengt dat opzegging alleen mogelijk is indien sprake is van een voldoende zwaarwegende grond. Partijen verschillen hierover van mening. [S. c.s.] stelt zich op dit punt op het standpunt dat een redelijke grond voor de opzegging ontbreekt. [S. c.s.] stellen dat de opgegeven reden(en) voor de opzegging vals is (zijn). Volgens [S. c.s.] was het de Zusters te doen om zuster [M.] te “treffen”, omdat zij het beleid dat niet religieuze leken als coördinatrices werden aangesteld niet accepteerde. [S. c.s.] stellen dat [eiseres sub 2] hierin slechts de mening van zuster [M.] vertolkte omdat zij de Nederlandse taal onvoldoende machtig was. De Zusters voeren aan dat de reden van de opzegging is gelegen in het feit dat (ook) [eiseres sub 2] zich weigerde te conformeren aan het door het kapittel uitgezette beleid en de overige binnen de communiteit geldende regels. Door de coördinatrice [E.] is [eiseres sub 2] hierop aangesproken. Nadien werkte [eiseres sub 2] de leidinggevenden van de communiteit, in het bijzonder [E.], in woord en daad tegen. Volgens de Zusters opponeerde zij daar waar mogelijk en probeerde [eiseres sub 2] verzet te creëren en te organiseren tegen de Zusters en hun beleid. Door deze opstelling handelde [eiseres sub 2] in strijd met de geest van de associatieovereenkomst, namelijk het bevorderen van geestelijke eenheid en verdieping van de spiritualiteit waarbij [eiseres sub 2] juist als gast binnen de communiteit behoorde te participeren.
4.10. De rechtbank overweegt als volgt. Uit de verschillende door beide partijen in het geding gebrachte schriftelijke bescheiden volgt dat er een verschil van mening is ontstaan over de vraag of het kerkrechtelijk al dan niet mogelijk is een niet religieuze als coördinatrice van een communiteit aan te stellen. Bovendien blijkt uit verschillende stukken dat niet alleen zuster [M.], zoals [S. c.s.] stelt, deze mening is toegedaan en [E.] als leidinggevende niet accepteert, maar dat ook [eiseres sub 2] deze mening deelt. In het bijzonder volgt dit uit het “verslag van het gesprek van zr. [M.v.d.W] en zr. [R.W.] van het provinciaal bestuur met zr. [M.] en [eiseres sub 2] (geassocieerde).” (productie 4 bij antwoord) Daarin staat: “Ook zij [[eiseres sub 2]; toev. rb.], die wel lid is van de communiteit, accepteert de lokale leidinggevende niet.” De inhoud van voormeld verslag heeft [S. c.s.] op zichzelf ook niet betwist. Met de Zusters is de rechtbank van oordeel dat dit standpunt van [eiseres sub 2] zich niet verdraagt met haar geassocieerd lidmaatschap van de communiteit. Deze stellingname van [eiseres sub 2] komt er immers in concreto op neer dat zij zich niet wenst te conformeren aan het beleid op dit punt, terwijl op basis van de associatielidmaatschap juist van haar gevraagd wordt dat zij de (huis)regels accepteert. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de slotsom dat sprake is van een voldoende zwaarwegende grond voor de opzegging.
4.11. Daarmee komt de rechtbank toe aan de vraag of ten aanzien van de gebruikersovereenkomst tussen [S.] en de Zusters de bevoegdheid tot opzegging bestaat (bestond).
4.12. Partijen zijn met de gebruikersovereenkomst van 1 januari 1998 overeengekomen dat de overeenkomst door middel van opzegging met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden kan worden beëindigd, zonder opgaaf van redenen. Anders dan [S. c.s.] stelt, behoeft de vraag of de opzegging het beoogde effect heeft gehad niet beoordeeld te worden aan de hand van de redelijkheid en billijkheid in verband met de omstandigheden van het geval. Immers, nu contractueel in de mogelijkheid van opzegging is voorzien, is deze in principe opzegbaar. Dit kan alleen anders zijn indien beëindiging van de overeenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is in verband met de omstandigheden van het geval. Hiervan is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. [S.] en [eiseres sub 2] zijn feitelijk zo nauw met elkaar verbonden, dat van de Zusters in aanmerking genomen hetgeen de rechtbank hiervoor in het kader van de rechtsverhouding tussen [eiseres sub 2] en de Zusters heeft overwogen, niet kan worden verlangd, dat zij de gebruikersovereenkomst met [S.] - ongewijzigd - gestand doen. De Zusters hebben bovendien de overeengekomen opzegtermijn in acht genomen, welke termijn overigens feitelijk is verlengd met zes maanden, nu [S. c.s.] eerst ingevolge het vonnis in kort geding op 28 april 2005 tot ontruiming van een aantal van de door [S.] in gebruik zijnde ruimten is overgegaan.
4.13. Het vooroverwogene brengt met zich dat naar het oordeel van de rechtbank de opzegging van de associatie- en bewoningsovereenkomst met [eiseres sub 2] en de gebruikersovereenkomst met [S.] door de Zusters niet onrechtmatig is ten opzichte van [S. c.s.] De vordering betreffende schadevergoeding ligt daarom voor afwijzing gereed.
4.14. [S. c.s.] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Zusters worden begroot op:
- vast recht € 244,--
- salaris procureur € 1.130,-- (2,5 punt maal tarief II, € 452,--)
Totaal € 1.374,--
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vordering af,
5.2. veroordeelt [S. c.s.] in de proceskosten, aan de zijde van de Zusters tot op heden begroot op EUR 1.374,--.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Delft-Baas en in het openbaar uitgesproken op 18 april 2007.
w.g. griffier w.g. rechter