ECLI:NL:RBUTR:2007:BA5432

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
8 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 06-213
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarheid van documenten in het arbeidsvoorwaardenoverleg van Defensie

In deze zaak heeft eiser, een inwoner van [woonplaats], beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Defensie, waarbij zijn verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) werd afgewezen. Het verzoek betrof documenten gerelateerd aan het arbeidsvoorwaardenoverleg in het Sectoroverleg Defensie, waaronder verslagen, notulen en agenda's. Eiser had in mei 2005 verzocht om inzage in deze documenten, maar de Minister stelde dat het verzoek te algemeen was geformuleerd en dat de gevraagde informatie niet onder de Wob viel. De rechtbank heeft het beroep op 8 mei 2007 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde A.J. van Zanten MSc, en de Minister werd vertegenwoordigd door mr. H.Z. Zilverberg.

De rechtbank oordeelde dat de verslagen, notulen en agenda's van het arbeidsvoorwaardenoverleg wel degelijk een bestuurlijke aangelegenheid betreffen, zoals bedoeld in de Wob. De rechtbank benadrukte dat het begrip 'bestuurlijke aangelegenheid' extensief moet worden uitgelegd en dat de gevraagde documenten specifiek betrekking hebben op het beleid van een bestuursorgaan. De rechtbank verwierp het standpunt van de Minister dat de documenten niet openbaar gemaakt konden worden, en verklaarde het beroep van eiser gegrond. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de Minister op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank de Minister ook verplichtte om het griffierecht van eiser te vergoeden.

Deze uitspraak benadrukt het belang van transparantie in bestuurszaken en de verplichting van bestuursorganen om verzoeken om informatie serieus te nemen, vooral wanneer deze betrekking hebben op beleidszaken die het publiek aangaan.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 06/213
uitspraak van de enkelvoudige kamer d.d. 8 mei 2007
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
tegen
de Minister van Defensie,
verweerder.
Inleiding
1.1 Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 9 december 2005 (het bestreden besluit), waarbij verweerder het bezwaar van eiser tegen een tweetal primaire besluiten van 14 juni 2005 en 30 juni 2005, onder aanvulling van de motivering, ongegrond heeft verklaard.
Bij laatstgenoemde besluiten heeft verweerder afwijzend beschikt op eisers verzoeken om hem informatie te verstrekken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
1.2 Het geding is behandeld ter zitting van 23 november 2006, waar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde A.J. van Zanten MSc, wonende te Hoevelaken.
Namens verweerder is verschenen mr. H.Z. Zilverberg, werkzaam bij het Ministerie van Defensie.
Overwegingen
Feiten
2.1 Eiser heeft zich bij e-mail van 27 mei 2005 tot verweerder gewend met het verzoek om hem op grond van de Wob documenten te verstrekken onderliggend aan, voortkomend uit of anderszins betrekking hebbend op alle verslagen van het georganiseerd overleg, evenals die van de aan dit overleg gerelateerde commissies, werkgroepen of andere overlegfora over de periode van 1 januari 2000 tot heden.
Op verweerders schrijven het verzoek nader te preciseren omdat onduidelijk is op welke bestuurlijke aangelegenheid het verzoek ziet, heeft eiser op 30 mei 2005 aangegeven dat hij inzage wenst in het arbeidsvoorwaardenoverleg en de daaraan gerelateerde aangelegenheden voor zover dat is vastgelegd in verslagen, agenda's en notulen. De verslagen aangaande het Sectoroverleg Defensie (SOD) vormen volgens eiser het voorwerp van de bestuurlijke aangelegenheid.
2.2 Bij besluit van 14 juni 2005 heeft verweerder aangegeven dat niet aan het verzoek kan worden tegemoet gekomen, aangezien dat verzoek - betrekking hebbend op de verslagen van het SOD, alsmede op twaalf werkgroepen en commissies - een verscheidenheid aan onderwerpen betreft. Hoewel deze onderwerpen op zich zelf bestuurlijke aangelegenheden kunnen bevatten, is onvoldoende duidelijk op welke bestuurlijke aangelegenheid het verzoek ziet. Het verzoek heeft volgens verweerder bovendien betrekking op honderden documenten.
Eiser heeft op 1 juli 2005 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
2.3 Bij e-mail van 17 juni 2005 heeft eiser zich tot verweerder gewend, thans met het verzoek om hem op grond van de Wob afschriften te verstrekken van de volgende documenten:
1. de handleiding overheidstarieven 2005;
2. een kopie van de goedkeuring van de begroting door het ministerie van Defensie van het bureau Scholing en Vorming Medezeggenschap Defensie (SVMD) van de Stichting Centrum Arbeidsverhoudingen Overheidspersoneel (CAOP), of andere stukken waaruit die goedkeuring blijkt, een en ander over de periode 1998 tot en met 2005;
3. de rapportage over het eerste kwartaal van 2005, zoals genoemd in artikel 3 van de overeenkomst van 15 november 2004 tussen de Staat der Nederlanden en de CAOP.
2.4 Bij besluit van 30 juni 2005 heeft verweerder geweigerd eiser de gevraagde documenten te verstrekken op de grond dat:
1. de handleiding overheidstarieven een openbaar stuk is en te raadplegen is op de website van het Ministerie van Financiën,
2. van de goedkeuring van de begroting van het SVMD door het Ministerie van Defensie geen documenten worden opgemaakt,
3. de rapportage over het eerste kwartaal van 2005 nog niet officieel vastgesteld is.
2.5 Eiser heeft op 3 juli 2005 bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder overneming van het advies van de 'Commissie advisering bezwaarschriften Defensie', eisers bezwaren, met aanvulling van de motivering van de primaire besluiten, ongegrond verklaard.
2.6 Bij brief van 19 augustus 2006 heeft eiser de rechtbank ingevolge artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toestemming verleend om mede op grondslag van de stukken waarvan de kennisneming is beperkt, uitspraak te doen.
Standpunten van partijen
2.7 Met betrekking tot de door verweerder geweigerde verslagen, agenda's en notulen van het SOD en de daaronder ressorterende commissies en werkgroepen heeft eiser zich in beroep op het standpunt gesteld dat de centrales van overheidspersoneel met die verslagen hebben ingestemd. Vanaf dat moment zijn de verslagen openbaar en behoren zij tot het publieke domein. Eiser erkent dat de door hem gevraagde informatie een grote verscheidenheid aan bestuurlijke onderwerpen bevat, maar stelt dat deze openbaar zijn en er onvoldoende grond is om inzage te weigeren.
Het bestreden besluit is volgens eiser ondeugdelijk gemotiveerd voor zover daarin is gesteld dat de begroting impliciet wordt goedgekeurd en dat er geen document is opgemaakt waarin deze goedkeuring is vastgelegd. Er is dan immers niet voldaan aan interne regels noch aan wettelijke compatibiliteitsregels. Het is onwaarschijnlijk dat Defensie daarmee genoegen neemt.
2.8 Verweerder heeft betoogd dat eisers verzoek om informatie, ten grondslag liggend aan het besluit van 14 juni 2005, niet kan worden aangemerkt als een verzoek met betrekking tot een bestuurlijke aangelegenheid als bedoeld in artikel 3 van de Wob. Het verzoek is daarvoor te ruim geformuleerd nu het ziet op een grote verscheidenheid aan onderwerpen. Eisers standpunt dat de documenten waar het verzoek betrekking op heeft openbaar moeten worden geacht doordat de centrales hebben ingestemd met de verslagen volgt verweerder niet. Er zal immers aan de Wob moeten worden getoetst.
Verweerder blijft bij zijn eerdere mededeling dat de goedkeuring van de begroting niet in een document wordt vastgelegd doch impliciet wordt verleend in de zogenoemde begeleidingscommissie.
Toepasselijk recht
2.9 Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, van de Wob wordt in de Wob en de daarop berustende bepalingen onder bestuurlijke aangelegenheid verstaan een aangelegenheid die betrekking heeft op beleid van een bestuursorgaan, daaronder begrepen de voorbereiding en de uitvoering ervan.
Artikel 3 van de Wob luidt met ingang van 14 februari 2005 als volgt:
"1. Een ieder kan een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
2. De verzoeker vermeldt bij zijn verzoek de bestuurlijke aangelegenheid of het daarop betrekking hebbend document, waarover hij informatie wenst te ontvangen.
3. De verzoeker behoeft bij zijn verzoek geen belang te stellen.
4. Indien een verzoek te algemeen geformuleerd is, verzoekt het bestuursorgaan de verzoeker zo spoedig mogelijk om zijn verzoek te preciseren en is het hem daarbij behulpzaam.
5. Een verzoek om informatie wordt ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11".
Beoordeling
2.10 Het geschil beperkt zich blijkens het beroepschrift en het verhandelde ter zitting tot de verzochte openbaarmaking van agenda's, notulen en verslagen met betrekking tot het SOD en de daaraan gerelateerde commissies en werkgroepen, alsmede op documenten betrekking hebbend op de goedkeuring van de begroting van het SVMD, door verweerder.
2.11 Met betrekking tot de weigering door verweerder om agenda's, notulen en verslagen met betrekking tot het SOD en de daaraan gerelateerde commissies en werkgroepen openbaar te maken, op de grond dat de documenten niet een bestuurlijke aangelegenheid betreffen, overweegt de rechtbank het volgende.
2.12 Vóór alles merkt de rechtbank op, dat het begrip 'bestuurlijke aangelegenheid' volgens vaste rechtspraak extensief moet worden uitgelegd. Gelet op die extensieve uitleg moeten het arbeidsvoorwaardenoverleg in het SOD, de verslagen, notulen en agenda's van het SOD en van de daaraan gerelateerde commissies en werkgroepen, naar het oordeel van de rechtbank tezamen worden aangemerkt als een aangelegenheid die betrekking heeft op beleid van een bestuursorgaan, daaronder begrepen de uitvoering en voorbereiding daarvan.
2.13 Het verzoek van eiser om openbaarmaking voldoet naar het oordeel van de rechtbank dan ook aan de in artikel 1, onder b, van de Wob gegeven definitie.
Volgens vaste rechtspraak kan onder omstandigheden een verzoek om informatie zodanig algemeen zijn geformuleerd dat niet kan worden gezegd dat het betrekking heeft op een bestuurlijke aangelegenheid. Daarvan is sprake indien de documenten waarvan openbaarmaking is verzocht slechts zijn te destilleren uit een in beginsel onbegrensde hoeveelheid documenten. Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat van een dergelijke situatie niet kan worden gesproken. De agenda's, notulen en verslagen waarvan openbaarmaking is verzocht betreffen specifiek het SOD en de daaraan gerelateerde commissies en werkgroepen en kunnen dan ook niet anders dan betrekking hebben op de arbeidsvoorwaarden van het defensiepersoneel. Het verzoek is dan ook naar zijn aard voldoende bepaald en de rechtbank gaat er van uit dat deze documenten zodanig zijn gearchiveerd (mogelijk in digitale vorm) dat deze zonder onevenredige inspanning door verweerder kunnen worden gegenereerd.
2.14 Uit de voorgaande overwegingen volgt dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de gevraagde agenda's, notulen en verslagen (met betrekking tot het SOD en de daaraan gerelateerde commissies en werkgroepen) geen bestuurlijke aangelegenheid betreffen. Het beroep zal derhalve in zoverre gegrond worden verklaard.
2.15 Met betrekking tot de door eiser gevraagde openbaarmaking van documenten inzake de goedkeuring van de begroting van het SVMD overweegt de rechtbank dat een verzoek op grond van de Wob slechts betrekking kan hebben op schriftelijke documenten. Indien de door eiser gevraagde informatie niet is neergelegd in documenten, is het voor verweerder niet mogelijk het verzoek in te willigen. In dit verband merkt de rechtbank op dat hij niet kan treden in de vraag of verweerder gehouden was de goedkeuring - al dan niet op grond van de overeenkomst tussen de Staat en de CAOP - in een document vast te leggen.
2.16 Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 april 2006, LJN: AW3998, overweegt de rechtbank dat wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, het in beginsel aan degene die om informatie verzoekt is om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust.
2.17 Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat verweerder beschikt over een schriftelijk document, dan wel documenten, waarin de goedkeuring is neergelegd. Evenmin vindt de rechtbank in de voorhanden gedingstukken en de ter zitting gegeven toelichting aanknopingspunten om te veronderstellen dat de goedkeuring op schrift is gesteld. Het enkele gegeven dat het eiser onwaarschijnlijk voorkomt dat de goedkeuring niet op schrift is gesteld, acht de rechtbank onvoldoende om aan de geloofwaardigheid van verweerders ter zake gedane mededeling te twijfelen. Mitsdien kan de rechtbank eiser niet volgen in zijn standpunt dat het besluit op dat punt onvoldoende is gemotiveerd.
2.18 Nu het beroep gegrond is, bestaat er in beginsel aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de redelijkerwijs door eiser gemaakte proceskosten. De rechtbank overweegt in dit verband dat ingevolge artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) een veroordeling in de kosten uitsluitend betrekking kan hebben op de in dat artikel genoemde kosten. Nu eisers gemachtigde ter zitting heeft aangegeven niet beroepsmatig als rechtsbijstandverlener werkzaam te zijn en de rechtbank niet is gebleken van andere kosten als bedoeld in artikel 1 van het Bpb, is er geen aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten.
Beslissing
De rechtbank Utrecht,
recht doende,
3.1 verklaart het beroep gegrond,
3.2 vernietigt het besluit van 9 december 2005 voor zover daarbij het bezwaar tegen het primaire besluit van 14 juni 2005 ongegrond is verklaard,
3.3 verstaat dat verweerder in zoverre binnen zes weken een nader besluit neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen,
3.4 bepaalt dat de Staat der Nederlanden (Minister van Defensie) het door eiser betaalde griffierecht van € 138,- vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P. Putters en in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2007
De griffier: De rechter:
mr. J.J.A.G. van der Bruggen mr. P. Putters
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Let wel.
Ook als u in deze uitspraak (gedeeltelijk) in het gelijk bent gesteld, kan het van belang zijn hoger beroep in te stellen voor zover de rechtbank gronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen en u daar niet in wilt berusten.