ECLI:NL:RBUTR:2007:BA6570

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
29 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/715142-06
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.R. Krol
  • E.F. Bueno
  • G.V.M. Veldhoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevel tot beperking van het recht van vrij verkeer tussen raadsman en verdachte opgeheven

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 29 mei 2007 uitspraak gedaan over een bevel van de officier van justitie dat het vrije verkeer tussen de verdachte, [verdachte A], en zijn raadsman, [raadsman A], beperkte. Dit bevel was gebaseerd op een verklaring van getuige [getuige], die op 22 mei 2007 had verklaard dat hij had gehoord dat [verdachte X] stukken had ingelezen bij de advocaat van [verdachte A]. De officier van justitie had op 23 mei 2007 bevolen dat de raadsman en zijn kantoorgenoten geen toegang tot de verdachte zouden hebben en dat gewisselde brieven niet zouden worden uitgereikt. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak aangehouden tot 29 mei 2007 om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen zijn bevel nader te onderbouwen. Tijdens de zitting op 29 mei 2007 heeft de officier van justitie echter verklaard dat hij in het belang van het onderzoek geen nadere feitelijkheden kon verstrekken. De rechtbank heeft vervolgens de vraag beantwoord of de uitlatingen van [getuige] een ernstig vermoeden opleverden dat het vrije verkeer tussen raadsman en verdachte misbruikt zou worden. De rechtbank oordeelde dat de enkele uitlating van [getuige] onvoldoende was om een ernstig vermoeden te staven en dat er geen rechtvaardiging was voor de inbreuk op het recht van vrij verkeer. Daarom heeft de rechtbank het bevel opgeheven.

Uitspraak

RECHTBANK TE UTRECHT
Beslissing bezwaarschrift beperkingen
Parketnummer: 16/715142-06
De rechtbank te Utrecht, de meervoudige raadkamer;
gelet op het bevel ex artikel 50 lid 2 Wetboek van Strafvordering d.d. 23 mei 2007 van de officier van justitie, in de zaak tegen:
[Verdachte A],
geboren op [geboortedatum] 1964 te [geboorteplaats],
thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Utrecht te Nieuwegein;
gehoord: de officier van justitie en de raadsman van verdachte, [raadsman A].
De feitelijke gang van zaken:
De officier van justitie heeft op 23 mei 2007 ex artikel 50 lid 2 Wetboek van Strafvordering bevolen dat:
1. de raadsman alsmede diens kantoorgenoten geen toegang tot de verdachte zullen hebben;
2. tussen de raadsman alsmede diens kantoorgenoten en de verdachte gewisselde brieven niet zullen worden uitgereikt,
en bepaald dat dit bevel van kracht zal zijn tot dinsdag 29 mei 2007 te 16.00 uur.
Het bevel is gegrond op de omstandigheid dat [getuige] op 22 mei 2007 in zijn aangifte van zware mishandeling tegen [verdachte X] heeft verklaard:
“Ik hoorde dat [verdachte X] zei dat hij stukken had ingelezen bij de advocaat van [verdachte A] (de rechtbank begrijpt: [verdachte A]). Deze advocaat zou [raadsman A] uit Utrecht zijn. In deze stukken zou staan dat ik [verdachte A] verraden zou hebben.”.
Ter terechtzitting van 23 mei 2007 heeft [raadsman A] desgevraagd bevestigd dat [verdachte X] op zijn kantoor aanwezig is geweest, maar nadrukkelijk ontkend dat hij stukken heeft ingezien uit het dossier van zijn cliënt [verdachte A]. En voorts heeft [raadsman A] uitdrukkelijk gesteld dat hij ook geen enkele mededeling uit dat dossier heeft gedaan. Hij heeft er bovendien op gewezen dat de inhoud van deze verklaring op andere wijze op straat kan zijn terechtgekomen, daarbij wijzend op het feit dat [getuige] reeds op 11 december 2005 door de politie is gehoord en toen een belastende verklaring heeft afgelegd tegen zijn cliënt [verdachte A]. Van die verklaring is op 22 december 2005 proces-verbaal opgemaakt. [Raadsman A] heeft ten slotte opgemerkt dat hij zich tegen een dergelijke verdachtmaking in het geheel niet kan verdedigen en dat hij zou wensen dat de zaak tot op de bodem werd uitgezocht.
De rechtbank heeft vervolgens de behandeling van de zaak aangehouden tot 29 mei 2007 en de officier van justitie in de gelegenheid gesteld zijn bevel nader feitelijk te onderbouwen. Ter terechtzitting van 29 mei 2007 heeft de officier van justitie verklaard dat hij in het belang van het onderzoek geen nadere feitelijkheden kan verstrekken en dat naar zijn oordeel de rechtbank ex tunc zou dienen te toetsen.
Overwegingen van de rechtbank:
Een bevel ex artikel 50 lid 2 Wetboek van Strafvordering is uitsluitend gerechtvaardigd indien uit bepaalde omstandigheden een ernstig vermoeden voortvloeit dat het vrije verkeer tussen raadsman en verdachte hetzij zal strekken om de verdachte bekend te maken met een omstandigheid waarvan hij in het belang van het onderzoek tijdelijk onkundig moet blijven, hetzij wordt misbruikt voor pogingen om de opsporing der waarheid te belemmeren.
De rechtbank ziet zich thans geplaatst voor de vraag of de uitlatingen van [getuige] voornoemd in zijn aangifte d.d. 22 mei 2007 een ernstig vermoeden opleveren als hiervoor bedoeld. Gezien de uitdrukkelijke ontkenning van [raadman A] en het feit dat de Officier van Justitie - ook na de aanhouding - geen nadere feiten en/of omstandigheden heeft aangevoerd waaruit dit ernstige vermoeden (ten tijde van het afgegeven bevel) kan blijken, is de rechtbank van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De enkele uitlating van [getuige] voornoemd is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om dit ernstige vermoeden te staven en daarmee een inbreuk te rechtvaardigen op het recht van vrij verkeer tussen raadman en verdachte.
BESCHIKKENDE:
Heft op het bevel ex artikel 50 Wetboek van Strafvordering
Aldus gedaan in raadkamer van deze rechtbank op 29 mei 2007 door mrs. J.R. Krol, E.F. Bueno en G.V.M. Veldhoen, rechters, in tegenwoordigheid van, mr. V.H. van der Horst als griffier.