Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 229633 / KG ZA 07-411
Vonnis in kort geding van 8 juni 2007
1. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
CONSUMENTENBOND,
gevestigd te 's-Gravenhage,
2. [EISER SUB 2],
wonende te [woonplaats],
3. [EISER SUB 3],
wonende te [woonplaats],
eisers,
procureur mr. B.F. Keulen,
advocaat mr. P.V.F. Bos en mr. E.J.P. Schothorst-Gransier te 's-Gravenhage,
de naamloze vennootschap
ONVZ AANVULLENDE VERZEKERING N.V.,
gevestigd te Houten,
verweerster,
procureur mr. W.Th.A. Schermer,
advocaat mr. F. Staderman en mr. L.K. de Haan te Rotterdam.
alsmede in het incident tot voeging aan de zijde van eisers van
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
NEDERLANDSE PATIËNTEN CONSUMENTEN FEDERATIE,
gevestigd en kantoorhoudende te Utrecht,
eiseres tot voeging aan de zijde van eisers in de hoofdzaak,
procureur mr. J.M. van Noort,
advocaat: mr. E.K.S. Mollen te 's-Gravenhage,
de gedaagde partij in de hoofdzaak
ONVZ AANVULLENDE VERZEKERING N.V.,
gevestigd en vertegenwoordigd zoals hiervoor vermeld.
Partijen zullen hierna de Consumentenbond, [eiser sub 2], [eiser sub 3], ONVZ en de Federatie worden genoemd. De eisende partijen in de hoofdzaak zullen gezamenlijk ook als de Consumentenbond c.s. worden aangeduid.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het concept van de dagvaarding
- de incidentele conclusie tot voeging
- de vrijwillige verschijning van partijen
- pleitnota en producties van de Consumentenbond c.s.
- pleitnota en producties van de Federatie
- pleitnota en producties van ONVZ.
1.2. Ten slotte is in het incident tot voeging en in de hoofdzaak vonnis bepaald.
2. De feiten
In het incident en in de hoofdzaak
2.1. De Consumentenbond behartigt volgens zijn statuten de belangen van consumenten.
2.2. De Federatie behartigt volgens haar statuten de belangen van patiënten-consumentenorganisaties.
2.3. ONVZ is onderdeel van de ONVZ Groep, waartoe tevens ONVZ Ziektekostenverzekeraar N.V. behoort. ONVZ Ziektekostenverzekeraar N.V. biedt de wettelijke verplichte basiszorgverzekering aan als bedoeld in artikel 1, aanhef en sub d, Zorgverzekeringswet. ONVZ biedt uitsluitend aanvullende zorgverzekeringen aan. Het gaat om de volgende vier verzekeringen: Vrije Keuze Extrafit, Vrije Keuze Benfit, Vrije Keuze Optifit en Vrije Keuze Topfit. Op elk van deze aanvullende verzekeringen zijn de bijbehorende polisvoorwaarden van toepassing, terwijl op alle verzekeringen bovendien de Algemene Bepalingen ONVZ Zorgverzekeraar, hierna te noemen: de Algemene Bepalingen, van toepassing zijn.
2.4. Per 1 januari 2007 is in de polisvoorwaarden van de Topfit-verzekering ten aanzien van de omvang van de dekking het volgende bepaald:
“Omvang dekking
De intentie van ONVZ Vrije Keuze Topfit is om aan verzekerde alle kosten te vergoeden binnen de Nederlandse gezondheidszorg volgens officiële of markt-conforme tarieven. Echter, de kosten van behandelingen of voorzieningen die naar maatschappelijke opvattingen als excessief worden aangemerkt worden niet vergoed. Kosten die niet thuishoren binnen een ziektekostenverzekering of waarvan in redelijkheid van de verzekeraar niet verlangd kan worden dat deze worden vergoed, komen niet voor vergoeding in aanmerking.”
2.5. Per 1 januari 2007 is in de polisvoorwaarden van de drie andere verzekeringen ten aanzien van de omvang van de dekking telkens bepaald dat vergoeding alleen plaats vindt als er sprake is van medische noodzaak. Het begrip “medische noodzaak” is nader omschreven in de Algemene Bepalingen.
2.6. In de Algemene Bepalingen is onder meer het volgende opgenomen:
“Artikel 8 Herziening van premie of voorwaarden
lid 1 De (zorg)verzekeraar heeft het recht de voorwaarden van verzekering en de premies van de bij hem lopende (aanvullende) (zorg)verzekeringen en-bloc dan wel groepsgewijs te herzien. (…)
lid 2 De verzekeringnemer die niet met een herziening van de voorwaarden of de premie van de verzekering akkoord gaat, kan de (aanvullende) (zorg)verzekering beëindigen tenzij de herziening rechtstreeks voortvloeit uit een wijziging van enige wettelijke bepaling. (…)”
Deze bepaling zal hierna worden aangeduid als de en-bloc clausule.
2.7. [eiser sub 2] heeft met ingang van 1 januari 2006 bij ONVZ de aanvullende zorgverzekering Optifit afgesloten. Per 1 januari 2007 heeft [eiser sub 2] deze verzekering verlengd.
2.8. [eiser sub 3] heeft met ingang van 1 januari 2006 bij ONVZ de aanvullende zorgverzekering Topfit afgesloten. Per 1 januari 2007 heeft [eiser sub 3] deze verzekering verlengd.
2.9. ONVZ heeft bij brief, gedateerd maart 2007, aan de personen die individueel, dus niet als groep, onder de genoemde aanvullende verzekeringen verzekerd zijn, meegedeeld dat de polisvoorwaarden van die verzekeringen met ingang van 15 april 2007 gewijzigd zouden worden. Een opsomming van de belangrijkste wijzigingen en een overzicht van de belangrijkste nieuwe bepalingen was bijgevoegd. Voor meer informatie over de wijzigingen werd onder meer verwezen naar de website van ONVZ.
2.10. De Consumentenbond heeft op zijn website een meldpunt geopend naar aanleiding van vragen en bezwaren die over de door ONVZ aangekondigde poliswijzigingen waren ontvangen. Op dit meldpunt hebben honderden verzekerden een reactie ingezonden.
3. De vordering en de beoordeling in het incident tot voeging
3.1. De Federatie heeft gevorderd dat zij zich in de hoofdzaak mag voegen aan de zijde van de Consumentenbond c.s
3.2. De Federatie heeft aannemelijk gemaakt dat zij belang heeft bij de gevorderde voeging.
3.3. De partijen in de hoofdzaak hebben desgevraagd geen bezwaar gemaakt tegen de toelating van de Federatie als gevoegde partij.
3.4. De Federatie zal derhalve in de hoofdzaak worden toegelaten als gevoegde partij aan de zijde van de Consumentenbond c.s
3.5. De proceskosten in dit incident zullen op de hierna te bepalen wijze tussen alle partijen worden gecompenseerd
4. Het geschil in de hoofdzaak
4.1. Ingevolge de onder 3.4 vermelde beslissing in het incident is de Federatie toegelaten als gevoegde partij aan de zijde van de Consumentenbond c.s
4.2. De Consumentenbond c.s. vorderen samengevat - het volgende:
i) Aan ONVZ moet worden bevolen om op straffe ven een dwangsom de aanvullende zorgverzekeringen Vrije Keuze Extrafit, Vrije Keuze Benfit, Vrije Keuze Optifit en Vrije Keuze Topfit tot 1 januari 2008 voort te zetten met de polisvoorwaarden die met ingang van 1 januari 2007 voor de respectieve verzekeringen golden;
ii) Aan ONVZ moet worden bevolen om op straffe van een dwangsom binnen een bepaalde termijn aan haar verzekerden op een nader aangeduide wijze mee te delen dat ingevolge dit vonnis de aangezegde wijziging van de poliswaarden van de onder i) genoemde verzekeringen wordt ingetrokken en dat deze verzekeringen tot 1 januari 2008 ongewijzigd worden voortgezet.
4.3. De Federatie ondersteunt de vordering van de Consumentenbond c.s.
4.4. ONVZ voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5. De beoordeling van het geschil in de hoofdzaak
5.1. Voor zover het verweer van ONVZ ten aanzien van [eiser sub 2] en [eiser sub 3] inhoudt dat zij geen belang (meer) hebben bij hun vordering, moet dit, als meest vérstrekkend, eerst aan de orde komen.
5.2. Het verweer van ONVZ ten aanzien van [eiser sub 2] faalt. [eiser sub 2] heeft weliswaar inmiddels zijn aanvullende verzekering bij ONVZ beëindigd, doch deze beëindiging was uitsluitend ingegeven door de wijzigingen in de verzekeringsvoorwaarden die door ONVZ zijn doorgevoerd en die onderwerp zijn van het onderhavige geschil. [eiser sub 2] heeft dan ook belang bij een oordeel over de rechtmatigheid van die wijzigingen om aldus zijn positie ten opzichte van ONVZ te kunnen bepalen.
5.3. Ook ten aanzien van [eiser sub 3] faalt het genoemde verweer van ONVZ. ONVZ stelt weliswaar dat voor [eiser sub 3] ook onder de gewijzigde polisvoorwaarden de dekking van voorgenomen behandelingen in het alternatieve circuit in stand blijft, doch die dekking is beperkter dan onder de ongewijzigde polisvoorwaarden, nu de wijzigingen aan [eiser sub 3] de keuze ontnemen om zich voor toekomstige behandelingen te wenden tot een alternatieve genezer die geen arts is.
5.4. In het volgende zal onder “de Consumentenbond c.s.” tevens de Federatie worden begrepen.
5.5. Inhoudelijk gaat het om de vraag of ONVZ haar wijzigingsbevoegdheid zoals neergelegd in de en-bloc clausule mocht gebruiken voor het wijzigen per 15 april 2007 van
- kort gezegd - de polisvoorwaarden van de aanvullende verzekeringen die per 1 januari 2007 golden. Een deel van die voorwaarden was per 1 januari 2007 door ONVZ aangepast. De desbetreffende verzekerden hebben op basis van die voorwaarden hun aanvullende verzekering bij ONVZ per 1 januari 2007 afgesloten of verlengd. Volgens de Consumentenbond c.s. was ONVZ niet gerechtigd tot die wijzigingen over te gaan, hetgeen door ONVZ gemotiveerd wordt betwist
5.6. De Consumentenbond c.s. leggen aan hun standpunt de volgende stellingen ten grondslag:
a) Primair zijn de aangekondigde wijzigingen in strijd met artikel 7:940, lid 5, Burgerlijk Wetboek (BW);
b) Subsidiair is de en-bloc clausule vernietigbaar, omdat die clausule voor consument-verzekerden een onredelijk bezwarend beding vormt als bedoeld in artikel 6:233, aanhef en sub a, BW;
c) Meer subsidiair is de toepassing van de en-bloc clausule in strijd met de redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 6:248 BW;
d) Nog meer subsidiair zijn (de bedingen in) de gewijzigde verzekeringsvoorwaarden zoals deze vanaf 15 april 2007 voor de respectieve verzekeringen golden, vernietigbaar op grond van artikel 6:233, aanhef en sub b, BW jo. 6:234 BW.
Ten aanzien van a) wijzigingen in strijd met artikel 7:940, lid 5, BW
5.7. Voor zover de Consumentenbond c.s. hun stelling op dit punt hebben gehandhaafd - ter zitting zijn zij daarop niet nader ingegaan - kan die stelling niet worden aanvaard. Het beëindigings- en wijzigingsverbod van het genoemde artikellid ziet niet - zoals de Consumentenbond c.s. stellen - op een verzwaring van de gezondheidsrisico’s in het algemeen, zoals kan blijken uit een toename van de schade-uitkeringen als geheel. Het gaat om een verzwaring van het gezondheidsrisico in individuele gevallen, welke verzwaring ontstaat wanneer er zich bij de desbetreffende verzekerde gedurende de looptijd van de verzekering een ziekte openbaart die zich bij het sluiten van de verzekering niet voordeed.
Ten aanzien van b) en-bloc clausule is vernietigbaar op grond van artikel 6:233, aanhef en sub a, BW
5.8. Volgens de Consumentenbond c.s. is de en-bloc clausule voor consument-verzekerden onredelijk bezwarend en om die reden vernietigbaar. Zij wijzen daartoe met name op artikel 6:237 sub c BW en op enige omstandigheden die volgens vaste rechtspraak meegewogen moeten worden bij de beoordeling of een beding onredelijk bezwarend is in de zin van artikel 6:233, sub a, BW, zoals de aard, de overige inhoud en de duur van de onderhavige verzekeringsovereenkomst; de wederzijds kenbare belangen van partijen; de eenzijdige wijze waarop de Algemene Bepalingen en daarmee de en-bloc clausule tot stand is gekomen; de ongelijke opzegmogelijkheden voor ONVZ enerzijds en de verzekerden anderzijds.
5.9. Overwogen wordt dat de en-bloc clausule niet kan worden aangemerkt als een beding dat op grond van artikel 6:237, sub c, BW vermoed wordt onredelijk bezwarend te zijn, nu voldaan is aan de in dat artikellid gestelde uitzondering, te weten dat de verzekerde bij toepassing van de en-bloc clausule door ONVZ de verzekeringsovereenkomst kan beëindigen.
5.10. Anders dan de Consumentenbond c.s. stellen, kan het enkele feit dat bij toepassing van de en-bloc clausule de oorspronkelijk overeengekomen dekking of premie wijzigt, niet op zich zelf reeds die clausule onredelijk bezwarend maken. Er zou anders voor ONVZ immers geen mogelijkheid bestaan om langlopende verzekeringsovereenkomsten te actualiseren. Ook kan niet gezegd worden dat - zoals de Consumentenbond c.s. stellen - de en-bloc clausule aan ONVZ de bevoegdheid geeft om haar voorwaarden op elk willekeurig moment eenzijdig aan te passen. De artikelen 6:2 en 6:248 BW verplichten ONVZ immers bij de toepassing van de en-bloc clausule (ook) de eisen van redelijkheid en billijkheid in acht te nemen, zodat van een willekeurige toepassing geen sprake kan zijn. Anderzijds zijn ook de verzekerden aan de eisen van redelijkheid en billijkheid gebonden. Die eisen brengen voor hen mee (i) dat zij geen aanspraak kunnen maken op een dekking of premie die na het afsluiten van de verzekering onder geen enkele omstandigheid gewijzigd zou kunnen worden en (ii) dat zij een dergelijke aanspraak ook niet hebben kunnen verwachten.
5.11. Het beroep van de Consumentenbond c.s. op de vernietigbaarheid van de en-bloc clausule faalt derhalve.
Ten aanzien van c) strijd met redelijkheid en billijkheid
5.12. Volgens de Consumentenbond c.s. zijn de aard van de wijzigingen en de wijze waarop ONVZ de en-bloc clausule heeft toegepast, in de gegeven omstandigheden in strijd met de voor ONVZ geldende eisen van redelijkheid en billijkheid. Het betreft hier verzekeringsovereenkomsten, waarvoor volgens de Consumentenbond c.s. extra strenge eisen van redelijkheid en billijkheid gelden. Aan die eisen heeft ONVZ – naar de Consumentenbond c.s. stellen – niet voldaan, doordat zij bij haar besluit tot wijziging onvoldoende heeft laten meewegen dat de verzekerden een zwaarwegend belang hebben bij een ongewijzigde voortzetting van de verzekering gedurende het lopende verzekeringsjaar. De Consumentenbond c.s. wijzen erop dat ONVZ bewust gekozen heeft voor kwaliteit, dat wil zeggen voor verzekeringen die, zij het ook tegen een hogere premie, een ruime dekking bieden en dat ONVZ daarop ook uitdrukkelijk en met groot succes haar reclamecampagnes had gericht. ONVZ kan dan niet na enkele maanden alsnog de overeengekomen dekking inperken, aldus de Consumentenbond c.s. Volgens hen heeft ONVZ voorts de wijzigingen niet op juiste gronden gebaseerd, nu alle verzekerden gedupeerd worden door de dekkingsbeperkingen die het gevolg zijn van de wijzigingen, niet alleen de verzekerden die excessieve claims hebben ingediend. ONVZ heeft ook niet voldaan aan de eis van proportionaliteit, aangezien haar voor de inperking van die excessieve claims andere, minder ingrijpende middelen ten dienste stonden, aldus nog steeds de Consumentenbond c.s.
5.13. ONVZ heeft erkend dat verzekeringsovereenkomsten en daarmee ook de aanvullende verzekeringen in kwestie aan verscherpte eisen van redelijkheid en billijkheid zijn onderworpen. Naar zij stelt, heeft zij echter aan die eisen voldaan. Zij wijst erop dat haar recentelijk duidelijk is geworden dat in 2006 een relatief beperkte groep verzekerden, ongeveer 20.000 van het totaal van bijna 450.000, excessief hoge claims heeft ingediend en dat zonder de wijzigingen in de voorwaarden het excessieve claimgedrag van die beperkte groep tot aanzienlijke premieverhogingen voor alle verzekerden zal moeten leiden. Het inperken van dat excessieve claimgedrag op individuele basis is volgens ONVZ onvoldoende en ook praktisch onuitvoerbaar. Bovendien zullen de beperkingen in de dekking enkel gevolgen hebben voor de bedoelde kleine groep die excessieve claims indient en zullen de overige verzekerden nauwelijks iets of niets merken van die dekkingsbeperkingen, aldus ONVZ.
5.14. Overwogen wordt dat de inschatting van verzekeringsrisico’s behoort tot de deskundigheid van een verzekeraar, in dit geval ONVZ, en dat aangeboden verzekeringsproducten op een gedegen inschatting van die risico’s gebaseerd moeten zijn. Aangenomen kan echter worden dat in dit geval de invoering van het nieuwe zorgstelsel op 1 januari 2006 heeft geleid tot complicaties bij de inschatting van de risico’s van de niet verplichte, aanvullende zorgverzekeringen, waar het in dit geding om gaat. Volgens ONVZ was zij op zich zelf wel bekend met het feit dat er in 2006 veel méér was geclaimd dan in de jaren daarvoor en om die reden heeft zij de aanvullende verzekeringen per 1 januari 2007 ook reeds aangepast, doch zij heeft - naar zij stelt - door bepaalde factoren de explosieve toename van de claims niet kunnen voorzien. De omvang van die toename is pas duidelijk geworden toen in maart 2007 de cijfers over 2006 bekend werden, aldus ONVZ.
5.15. De vraag rijst dan of de door ONVZ geschetste situatie kan rechtvaardigen dat in de loop van het verzekeringsjaar, te weten per 15 april 2007, de dekking wordt beperkt die per 1 januari 2007 was overeengekomen. Naar voorlopig oordeel is dit in de gegeven omstandigheden niet het geval. Daarvoor is het volgende van belang.
5.16. ONVZ biedt aanvullende verzekeringen aan die kwalitatief goed zijn in de zin dat zij een ruime tot zeer ruime dekking bieden. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de reclamecampagnes die ONVZ eind 2005 en eind 2006 heeft gevoerd, uitdrukkelijk op het benadrukken van die kwaliteit waren gericht. Blijkens de gebruikte reclamemededelingen en aanprijzingen heeft ONVZ zich geprofileerd als een uiterst betrouwbare zorgverzekeraar, die aanvullende zorgverzekeringen van hoge kwaliteit aanbiedt. Die reclamecampagnes hebben tot een enorme toestroom van nieuwe verzekerden geleid. Duidelijk is dat die verzekerden de ONVZ-verzekeringen met name hebben gekozen vanwege de ruime dekking. Juist die dekking gaat ONVZ nu inperken en zij doet dat bovendien reeds per 15 april 2007, derhalve 3½ maand nadat op 1 januari 2007 de overeengekomen dekking was ingegaan. Zonder bijzonder zwaarwegende redenen aan de zijde van ONVZ kan dit niet aanvaarbaar worden geacht.
5.17. De door ONVZ gestelde redenen kunnen niet als voldoende zwaarwegend worden aangemerkt. Allereerst kan het enkele feit dat ONVZ in 2007 bij een ongewijzigde voortzetting van de individuele aanvullende verzekeringen een verlies op die verzekeringen zal lijden, niet genoeg gewicht in de schaal leggen, nu ONVZ niet of onvoldoende heeft onderbouwd welke gevolgen dit verlies voor haar financiële positie en met name haar solvabiliteit zal meebrengen. De ongewijzigde voortzetting betreft bovendien een relatief beperkte periode, te weten tot het eind van 2007, wanneer ONVZ op de gebruikelijke wijze haar zorgverzekeringen zal kunnen aanpassen.Voorts heeft ONVZ onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zonder de dekkingsbeperkingen het excessieve claimgedrag van de meergenoemde kleine groep zal leiden tot aanzienlijke premiestijgingen voor alle verzekerden. Het is immers niet zo dat ONVZ geen mogelijkheden heeft om op andere wijze aan dat excessieve claimgedrag paal en perk te stellen. Aangenomen kan worden dat het tegengaan van excessief-hoge of medisch niet-noodzakelijke claims op individuele basis grotere inspanningen vergt en hogere kosten met zich brengt dan het invoeren van algemene dekkingsbeperkingen. Dit kan echter niet rechtvaardigen dat, door de keuze voor de voor ONVZ meer voordelige maatregel van dekkingsbeperkingen, aan alle aanvullend-verzekerden kostenvergoedingen worden ontnomen die hun uitdrukkelijk door ONVZ waren voorgespiegeld en die zij vervolgens met ONVZ zijn overeengekomen. Zij mochten erop rekenen dat zij een jaar lang voor die kosten gedekt waren, daargelaten bijzondere omstandigheden, die zich hier echter niet voordoen. Voor zover volgens ONVZ als een bijzondere omstandigheid zou moeten gelden dat voor haar pas na het vaststellen van de dekking en de premies voor 2007 duidelijk is geworden dat de werkelijke schadeomvang over 2006 veel hoger was dan zij had verwacht, kan dit niet worden aanvaard. ONVZ heeft weliswaar op dit punt gesteld dat zij door het zeer grote aantal nieuwe verzekerden niet beschikt over historische gegevens waarop schadeprognoses gebaseerd kunnen worden, doch daarbij moet in aanmerking worden genomen dat ONVZ bij de aanmeldingen voor de aanvullende verzekeringen geen medische selectie heeft uitgevoerd - de acceptatieplicht gold alleen voor de basisverzekering - en dat zij ook - met uitzondering van de Topfit-verzekering - geen aanvullende vragen heeft gesteld. Het stond ONVZ vrij om op die wijze aan nieuwe verzekerden een maximale overstapvrijheid te laten, doch zij kan dan niet op de verzekerden afwentelen dat zij bij gebrek aan gegevens geen juiste prognoses heeft kunnen maken. Voor zover ONVZ nog heeft gesteld dat zij ten aanzien van het acceptatiebeleid het advies van de minister heeft gevolgd, ontslaat dit haar niet van haar eigen verantwoordelijkheid.
5.18. Dat de dekkingsbeperkingen - zoals ONVZ heeft gesteld - enkel gevolgen meebrengen voor de groep verzekerden die excessief hoge claims heeft ingediend, is onvoldoende aannemelijk, nu dit door de Consumentenbond c.s. gemotiveerd is betwist en door ONVZ tegenover die betwisting niet nader is onderbouwd. Die dekkingsbeperkingen zelf wijzen er ook niet op dat zij uitsluitend of met name gericht zijn tegen het excessieve claimgedrag. Volgens de stelling van ONVZ ligt het probleem van de excessief hoge claims voor het grootste deel in de Topfit-verzekering en voor het overige in de Optifit-verzekering, doch de dekkingsbeperkingen zijn niet tot die verzekeringen beperkt. Het kan ook niet redelijk worden geacht om aan alle verzekerden dekkingsbeperkingen op te leggen, terwijl het mogelijk is om door het (strikter) toepassen van de voorwaarde van “medische noodzaak” of - in de Topfit-verzekering - de voorwaarde van “geen excessieve kosten” specifiek aan de groep die excessief claimgedrag vertoont, een halt toe te roepen. Dit geldt ook, indien in aanmerking wordt genomen dat - zoals hiervoor onder 5.17 reeds is overwogen - de controle op individuele basis bewerkelijker en duurder is dan het opleggen van algemene dekkingsbeperkingen.
5.19. Een en ander leidt tot het oordeel dat in de gegeven omstandigheden de toepassing van de en-bloc clausule naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht.
5.20. Nu de vordering aldus op grond van de meer subsidiaire stelling, zoals hiervoor onder 5.6 vermeld, in beginsel voor toewijzing vatbaar is, behoeft de nog meer subsidaire stelling van de Consumentenbond c.s. geen bespreking meer.
5.21. De gevorderde mededeling is ten aanzien van de verzekerden van ONVZ in het algemeen gevorderd. Deze mededeling kan echter beperkt blijven tot de verzekerden die de verzekeringen in kwestie hebben afgesloten, nu de overige verzekerden van ONVZ bij die mededeling geen belang hebben. Wel dient redelijkerwijze onder de bedoelde verzekerden mede te worden verstaan de verzekerden die per 1 januari 2007 een aanvullende verzekering hadden afgesloten en deze verzekering inmiddels hebben beëindigd. Het belang van de publicatie in dagbladen komt daarmee te vervallen, zodat de mededeling op die wijze zal worden afgewezen.
5.22. De gevorderde termijn moet redelijkerwijze tot werkdagen worden beperkt.
5.23. Teneinde executieproblemen te voorkomen zal de gevorderde dwangsom op het gebod tot ongewijzigde voortzetting van de verzekeringen niet per dag worden toegewezen, doch per keer dat ONVZ niet overeenkomstig dat gebod handelt;
5.24. De gevorderde uitvoerbaarverklaring op de minuut zal worden afgewezen, nu de Consumentenbond c.s. daarbij geen belang hebben, aangezien voor hen terstond na de uitspraak van dit vonnis de grosse ervan beschikbaar zal zijn.
5.25. ONVZ zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld.
De kosten aan de zijde van de Consumentenbond, [eiser sub 2] en [eiser sub 3] worden begroot op:
- vast recht EUR 251,--
- salaris procureur -- 816,--
Totaal EUR 1.067,--
De kosten aan de zijde van de Federatie worden begroot op:
- vast recht EUR 251,--
- salaris procureur -- 816,--
Totaal EUR 1.067,--
6. De beslissing
De voorzieningenrechter
in het incident tot voeging:
6.1. staat de de Federatie toe zich als partij in de hoofdzaak te voegen aan de zijde van de Consumentenbond c.s.;
6.2. compenseert de kosten van dit incident tussen partijen aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
6.3. gebiedt ONVZ de door haar met haar verzekerden gesloten aanvullende zorgverzekeringen Vrije Keuze Extrafit, Vrije Keuze Benfit, Vrije Keuze Optifit en Vrije Keuze Topfit tot 1 januari 2008 ongewijzigd voort te zetten en na te komen met inachtneming van de op 1 januari 2007 daarvoor geldende poliswaarden;
6.4. gebiedt ONVZ voorts om binnen acht werkdagen na de dag van betekening van dit vonnis aan de verzekerden die de onder 6.3 vermelde verzekeringen hebben afgesloten, daaronder begrepen de verzekerden die per 1 januari 2007 één van die verzekeringen hadden afgesloten maar deze inmiddels hebben beëindigd, per internet en per circulaire mee te delen dat ingevolge dit vonnis de brief van maart 2007 en de internetuitlatingen betreffende de aanzegging van de gewijzigde polisvoorwaarden van de onder 6.3 genoemde verzekeringen per 15 april 2007, worden ingetrokken en dat die verzekeringen ongewijzigd worden voortgezet in 2007;
6.5. bepaalt dat ONVZ een dwangsom verbeurt van EUR 10.000,-- voor iedere keer dat zij in gebre¬ke blijft te voldoen aan hetgeen onder 6.3 is bepaald, zulks tot een maximum van EUR 500.000,--;
6.6. bepaalt voorts dat ONVZ een dwangsom verbeurt van EUR 10.000,-- voor iedere dag dat zij in gebre¬ke blijft te voldoen aan hetgeen onder 6.4 is bepaald, zulks tot een maximum van EUR 500.000,--;
6.7. veroordeelt ONVZ in de proceskosten, aan de zijde van de Consumentenbond, [eiser sub 2] en [eiser sub 3] tot op heden begroot op EUR 1.067,-- en aan de zijde van de Federatie eveneens begroot op EUR 1.067,--;
6.8. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.9. wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Delft-Baas en is in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2007.?