RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 juni 2007
[verzoeker],
wonende te Giethoorn,
verzoeker,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Loenen,
verweerder.
Inleiding
1.1 Het verzoek heeft betrekking op het besluit van verweerder van 9 maart 2007 waarbij verweerder verzoeker heeft gelast het gebruik van het pand op het perceel [adres 1] te Loenen aan de Vecht, een voormalige rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI), als woon- en/of verblijfsruimte te staken en daartoe de volledige inboedel uit het pand te verwijderen en verwijderd te houden, binnen een termijn van tien weken na de dag van verzending van de aanschrijving, onder verbeurte van een dwangsom van € 750,- per dag, met een maximum van € 22.500,-.
1.2 Bij brief van 4 mei 2007 heeft verweerder de begunstigingstermijn verlengd tot en met de dag dat uitspraak wordt gedaan op het verzoek.
1.3 Het verzoek is op 29 mei 2007 ter zitting behandeld, waar verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. P.D. van der Kooi, advocaat te Leiden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door V.G. Soentpiet, werkzaam bij de gemeente Loenen. Tevens is ter zitting verschenen [belanghebbende] bijgestaan door mr. H.J.M. Winkelhuijzen, advocaat te Alphen aan de Rijn.
Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet bij haar beslissing in die procedure.
2.3 Ten aanzien van de RWZI geldt thans nog het ‘partieel uitbreidingsplan, regelende de bestemming van gronden, kadastraal bekend, sectie B nr. 1147 in de gemeente Loenen’. Deze gronden zijn bestemd voor een inrichting voor de zuivering van rioolwater. Ingevolge de bij dit plan behorende voorschriften mag op gronden met deze bestemming uitsluitend bebouwing ten dienste van deze inrichting worden opgericht. Tussen partijen is niet in geschil dat bewoning van de RWZI en exploitatie van een hoveniersbedrijf in strijd is met het bestemmingsplan en dat het verboden is om gronden en opstallen in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. De voorzieningenrechter zal daarvan dan ook uitgaan.
2.4 Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden verlangd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.5 De voorzieningenrechter zal eerst ingaan op de aanschrijving voor zover deze ziet op het staken van het gebruik als woonruimte. Gelet op de gedingstukken, waaronder de gedingstukken ten aanzien van het geding in verband met een verzoek om handhaving van [belanghebbende] (SBR 06/856), de door verweerder uitgevoerde controles, waarbij verzoekers auto ‘s ochtends vroeg regelmatig bij de RWZI is gesignaleerd en de verklaring van [belanghebbende] ter zitting dat hij verzoeker dikwijls ’s ochtends weg ziet fietsen, acht de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk dat verzoeker tenminste een gedeelte van de week in de RWZI woont. De voorzieningenrechter hecht er aan daarbij op te merken dat verzoeker tijdens het bezoek op 10 oktober 2005 tegenover de controleurs in het midden heeft gelaten of hij in de RWZI overnacht. Verzoeker heeft bevestigd noch ontkend dat hij er overnacht. Ook ter zitting van 29 mei 2007 heeft verzoeker niet op overtuigende wijze ontkend in het RWZI te overnachten. De verklaring van [naam] van 6 april 2007 dat verzoeker bij hem - in zijn woning aan de [adres 2] - logeert op de dagen dat hij in Loenen werkt, acht de voorzieningenrechter niet doorslaggevend. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat deze verklaring moeilijk te rijmen is met de eerdere verklaring van de zoon van de heer [naam] dat verzoeker regelmatig in de RWZI slaapt. Verweerder kan terzake dan ook handhavend optreden.
2.6 Voor zover de aanschrijving ziet op het staken van het gebruik van de RWZI als verblijfsruimte en de last om de volledige inboedel te verwijderen en verwijderd te houden, stelt de voorzieningenrechter vast dat verweerder ter zitting heeft aangegeven dat het verzoeker wel is toegestaan om zijn werkzaamheden voor zijn hoveniersbedrijf voor te bereiden, dat hij er zijn administratie mag bijhouden, eventueel kan lunchen op de RWZI maar niet langdurig mag verblijven op de RWZI. Anders dan in het bestreden besluit is vermeld, heeft verweerder ter zitting met betrekking tot de opslag van goederen aangegeven dat verzoeker zijn gereedschap en administratie ten behoeve van zijn hovenierswerkzaamheden niet hoeft te verwijderen. In het bestreden besluit is daarentegen vermeld dat totdat het bestemmingsplan Landelijk Gebied in werking is getreden, er sprake is van een vacuüm periode en dat het pand derhalve volledig dient te worden ontruimd. Gelet op de bedoeling van de last, zoals door verweerder ter zitting toegelicht, is de door verzoeker te nemen maatregel ten aanzien van het gebruik als verblijfsruimte en de inboedel van het pand onvoldoende duidelijk omschreven. Onduidelijk is in welke mate verblijf in de RWZI is toegestaan en in hoeverre opslag is toegestaan. Verweerder zal moeten omschrijven welke goederen uit de RWZI verwijderd dienen te worden. Het bestreden besluit is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, in strijd met de in artikel 5:24 van de Awb neergelegde eisen van rechtszekerheid en zal in bezwaar in zoverre niet ongewijzigd in stand kunnen blijven.
2.7 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen, voor zover het betrekking heeft op de aanschrijving om het gebruik als verblijfsruimte te staken en de volledige inboedel uit het pand te verwijderen en verwijderd te houden. Gelet hierop komt de voorzieningenrechter niet toe aan bespreking van de grieven van verzoeker dat hij bij volledige ontruiming van het pand onevenredig in zijn belangen wordt getroffen en dat met betrekking tot het huidige gebruik ten behoeve van een hoveniersbedrijf wel sprake is van een concreet zicht op legalisatie. De voorzieningenrechter zal het bestreden besluit in zoverre schorsen tot zes weken na bekendmaking van het besluit op bezwaar en het verzoek voor het overige afwijzen. De voorzieningenrechter zal het verzoek afwijzen voor zover het betrekking heeft op de last het gebruik van de RWZI als woonruimte te staken.
2.8 Onder deze omstandigheid is er aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die verzoeker met het instellen van het verzoek om voorlopige voorziening in redelijkheid heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 644,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting).
Beslissing
De voorzieningenrechter,
3.1 wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe voor zover verweerder verzoeker heeft gelast het gebruik van de RWZI als verblijfsruimte te staken en daartoe de volledige inboedel uit het pand te verwijderen en verwijderd te houden;
3.2 schorst het besluit van verweerder in zoverre tot zes weken na bekendmaking van de te nemen beslissing op bezwaar;
3.3 wijst het verzoek voor het overige af;
3.4 bepaalt dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,- aan hem vergoedt;
3.5 veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644,-;
3.6 wijst de gemeente Loenen aan als rechtspersoon die de onder 3.4 en 3.5 genoemde bedragen dient te vergoeden.
Aldus vastgesteld door mr. R.P. den Otter en in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2007.
De griffier: De voorzieningenrechter:
mr. H.L.M. Obispo-van Rooijen mr. R.P. den Otter