ECLI:NL:RBUTR:2007:BA7505

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
11 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 06-4012
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.P. Gerrits-Janssens
  • R.A. Bruchem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een besluit tot vermindering van een dwangsom door de gemeente Maarssen

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen een besluit van het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Maarssen, waarbij het bezwaar van eiser tegen een eerdere brief van 11 juli 2006 ongegrond is verklaard. De brief betrof een mededeling dat de maximaal verbeurde dwangsom van € 150.000,- werd verlaagd naar € 100.000,-. Eiser, eigenaar van een perceel, had eerder een last onder dwangsom opgelegd gekregen vanwege het bouwen zonder vergunning en het gebruik van het perceel in strijd met de bestemming. De rechtbank heeft op 2 mei 2007 de zaak behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. J. van Vulpen, en verweerder werd vertegenwoordigd door mr. D. Goris.

De rechtbank oordeelt dat de brief van 11 juli 2006 niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat er geen mogelijkheid was voor eiser om bezwaar te maken tegen deze brief. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit in strijd is met de Awb en verklaart het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het besluit van verweerder en verklaart het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 644,-. De gemeente Maarssen dient ook het griffierecht van € 141,- aan eiser te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 11 juni 2007.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 06/4012
uitspraak van de enkelvoudige kamer d.d. 11 juni 2007
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
tegen
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Maarssen,
verweerder.
Inleiding
1.1 Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 9 oktober 2006, waarbij verweerder het bezwaar van eiser, dat hij heeft gemaakt naar aanleiding van een brief van verweerder van 11 juli 2006, ongegrond heeft verklaard.
1.2 Het geding is behandeld ter zitting van 2 mei 2007, waar eiser, daartoe ambtshalve door de rechtbank opgeroepen, in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. J. van Vulpen, advocaat te Utrecht.
Namens verweerder is verschenen, eveneens ambtshalve daartoe opgeroepen, mr. D. Goris, werkzaam bij de gemeente Maarssen.
Feiten en standpunten van partijen
2.1 Eiser is eigenaar en gebruiker van een perceel aan de [adres]. Verweerder heeft eiser bij besluit van 1 september 2005 een last onder dwangsom aangezegd in verband met - kort gezegd - het op het perceel (ver-)bouwen van opstallen zonder de vereiste vergunningen en het gebruik van het perceel in strijd met de heersende bestemming. Uit het besluit blijkt dat sprake is van vier overtredingen. De hoogte van de dwangsom is door verweerder vastgesteld op € 5.000,- per overtreding per week, met een maximum van € 50.000,- per overtreding. Voorts blijkt uit het besluit dat de begunstigingstermijn eindigde op 20 respectievelijk 27 september 2005. Blijkens de gedingstukken is deze termijn nadien door verweerder verlengd tot 29 november 2005.
2.2 Bij uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 7 november 2005 is voornoemd besluit ten aanzien van één van de overtredingen geschorst. Voor een uitgebreide weergave van de feiten waarop verweerder de last onder dwangsom heeft gebasseerd, wordt verwezen naar de uitspraak van de voorzieningenrechter.
2.3 Bij brief van 16 februari 2006 heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat de maximale dwangsom is verbeurd ten aanzien van drie overtredingen, hetgeen neerkomt op een bedrag van € 150.000,-.
2.4 Bij besluit van 21 maart 2006 is het door eiser tegen de beslissing van 1 september 2005 gemaakte bezwaar door verweerder gegrond verklaard ten aanzien van één overtreding. Voor het overige heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Tegen dat besluit heeft eiser geen rechtsmiddel aangewend, zodat het thans rechtens onaantastbaar is.
2.5 Bij brief van 13 april 2006 heeft verweerder aan eiser onder meer medegedeeld dat verweerder op 14 februari 2006 heeft geconstateerd dat eiser aan de aanschrijving heeft voldaan. Voorts is aangekondigd dat zal worden overgegaan tot inning van de verbeurde dwangsommen.
2.6 Bij faxbericht van 26 april 2006 is verweerder namens eiser verzocht van inning van de verbeurde dwangsommen af te zien in verband met de financiële positie waarin eiser verkeert. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn verzoek doen aanvoeren dat het innen van de dwangsommen zal kunnen leiden tot zijn faillissement.
2.7 Bij brief van 11 juli 2006 heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat besloten is de dwangsom te verminderen tot € 100.000,-. De tekst van de brief luidt, voor zover van belang, als volgt.
Hoewel wij van mening blijven dat de heer [eiser] zelf verantwoordelijk is voor de (financiële) positie waarin hij is komen te verkeren, hebben wij desondanks besloten om de totale dwangsom ad € 150.000 te verminderen tot € 100.000. Hiervoor krijgt uw cliënt binnenkort een acceptgiro thuis gestuurd. [...]
Als u het niet eens bent met het besluit tot vermindering van de dwangsom, dan kunt u een bezwaarschrift indienen. [...].
De brief is ondertekend door de gemeentesecretaris en de burgemeester, namens het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Maarssen.
2.8 Bij besluit van 9 oktober 2006 heeft verweerder het door eiser tegen voormelde brief gemaakte bezwaar ongegrond verklaard
2.9 In beroep stelt eiser zich op het standpunt dat het verweerder ten onrechte vasthoudt aan inning van de verbeurde dwangsommen ter grootte van € 100.000,-. Daartoe voert eiser onder meer aan dat de hoogte van de dwangsom niet in redelijke verhouding staat tot de zwaarte van de overtredingen waarvoor deze is opgelegd. Voorts stelt eiser dat faillissement dreigt voor zijn eenmanszaak, alsmede voor hemzelf. Door vast te houden aan inning van de verbeurde dwangsommen handelt verweerder in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Ten slotte heeft eiser aangevoerd dat bij hem de verwachting is gewekt dat de dwangsom niet feitelijk zou worden geïnd. Eiser verzoekt de rechtbank toepassing te geven aan artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het bestreden besluit te vernietigen en de hoogte van de dwangsom vast te stellen op nihil, subsidiair op € 15.000,-.
2.10 Verweerder stelt zich in beroep op het standpunt dat, samengevat, eiser bewust het risico heeft genomen dat hij dwangsommen zou verbeuren door niet eerder aan de aangezegde last te voldoen. De hoogte van de dwangsom is thans niet meer onderwerp van het besluit, aldus verweerder, nu tegen de beslissing op het bezwaar gericht tegen de primaire dwangsombeschikking geen beroep is ingesteld. Kwijtschelding van de dwangsom is niet aan de orde, wegens mogelijke precedentwerking. Ten slotte heeft verweerder aangevoerd dat nimmer een toezegging is gedaan dat de dwangsom zou worden verminderd. Verweerder heeft inmiddels een incassobureau ingeschakeld voor de inning van de verbeurde dwangsommen.
Wettelijk kader
3.1 Ingevolge artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder een besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
3.2 Ingevolge artikel 6:4, eerste lid, van de Awb, kan een belanghebbende tegen een besluit bezwaar maken bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen. Ingevolge de artikelen 7:1 een 8:1 van de Awb kan een belanghebbende, nadat hij bezwaar heeft gemaakt, beroep instellen bij de administratieve rechter.
3.3 Ingevolge artikel 5:33, eerste lid, van de Awb, komen verbeurde dwangsommen toe aan de rechtspersoon waartoe het bestuursorgaan behoort dat de dwangsom heeft vastgesteld.
3.4 Op grond van artikel 5:34, eerste lid, van de Awb, kan het bestuursorgaan dat een last onder dwangsom heeft opgelegd op verzoek van een overtreder de last opheffen, de looptijd ervan opschorten of de dwangsom verminderen ingeval van blijvende of tijdelijke gehele of gedeeltelijke onmogelijkheid voor de overtreder om aan zijn verplichtingen te voldoen.
Overwegingen
4.1 Ter beoordeling ligt allereerst de vraag voor hoe de brief van verweerder van 11 juli 2006 dient te worden geduid. Deze vraag is ook ter zitting van 2 mei 2007 aan de orde gesteld.
4.2 Anders dan verweerder ter zitting heeft betoogd, is de brief niet aan te merken als een besluit inhoudende wijziging van de last onder dwangsom, als bedoeld in artikel 5:34 van de Awb. De rechtbank overweegt dienaangaande dat van de in bedoeld artikel geregelde bevoegdheid slechts gebruik kan worden gemaakt indien door de overtreder niet aan de last wordt voldaan en de maximale dwangsom nog niet is bereikt. In het onderhavige geval is van die situatie geen sprake, nu immers vaststaat dat de maximale dwangsom al in februari 2006 was verbeurd, en voorts dat de illegale situatie ten tijde van de brief van 11 juli 2006 reeds langere tijd was opgeheven.
4.3 Het opleggen van een last onder dwangsom heeft tot gevolg dat dwangsommen worden verbeurd indien de last niet wordt uitgevoerd. Op grond artikel 5:33, eerste lid, van de Awb, komen eenmaal verbeurde dwangsommen, zonder dat daarvoor een nadere beslissing of rechtshandeling nodig is, toe aan de rechtspersoon waartoe het bestuursorgaan dat het dwangsombesluit heeft genomen behoort. In de onderhavige zaak is dat de gemeente Maarssen. Zoals in vaste jurisprudentie is bepaald, geschiedt een beslissing door de rechthebbende rechtspersoon tot al dan niet inning van de verbeurde dwangsom onder toepassing van het burgerlijk recht. De brief van verweerder van 11 juli 2006, voor zover daarin is medegedeeld dat een het verbeurde bedrag van € 150.000,- is verlaagd naar € 100.000,- en dat aanstonds tot inning daarvan zal worden overgegaan, betreft slechts een mededeling dat tot invordering van een gedeelte van de verbeurde dwangsommen zal worden overgegaan en dat van inning voor het overige zal worden afgezien. Deze mededeling is niet een op rechtsgevolg gerichte publiekrechtelijke handeling en is derhalve geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
4.4 Uit het voorgaande volgt dat tegen de brief van 11 juli 2006 niet de mogelijkheid tot het maken van bezwaar openstond, omdat geen sprake was van een besluit. Dat onder de brief een rechtsmiddelenclausule is opgenomen maakt dat niet anders. Verweerder had het door eiser gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk dienen te verklaren.
4.5 Gelet op het voorgaande komt de rechtbank niet toe aan de door eiser aangevoerde beroepsgronden. De rechtbank zal het beroep evenwel gegrond verklaren nu het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 7:1 van de Awb, het bestreden besluit vernietigen en bepalen dat deze uitspraak in plaats treedt van dat besluit. Doende hetgeen verweerder had behoren te doen zal de rechtbank het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk verklaren.
4.6 De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 644,- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt x € 322,- voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt x € 322 voor het verschijnen ter zitting).
De rechtbank beslist als volgt.
Beslissing
De rechtbank Utrecht,
recht doende,
5.1 verklaart het beroep gegrond,
5.2 vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van dat besluit,
5.3 verklaart het door eiser tegen verweerders brief van 11 juli 2006 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk,
5.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser in dit geding ad € 644,- te betalen door de gemeente Maarssen aan eiser,
5.5 bepaalt dat de gemeente Maarssen het door eiser betaalde griffierecht ad € 141,- aan hem vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M.P. Gerrits-Janssens en in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2007.
De griffier: De rechter:
mr. R.A. Bruchem mr. M.P. Gerrits-Janssens
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA te 's-Gravenhage.
Let wel
Ook als u in deze uitspraak (gedeeltelijk) in het gelijk bent gesteld, kan het van belang zijn hoger beroep in te stellen voor zover de rechtbank gronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen en u daar niet in wilt berusten.