ECLI:NL:RBUTR:2007:BA7882

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
22 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 06/4411
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A. Heijboer
  • mr.drs. R. in 't Veld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag schuldhulpverlening door gemeente IJsselstein

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 19 juni 2007 uitspraak gedaan over het beroep van eiseres, die zich had gewend tot de gemeente IJsselstein voor schuldhulpverlening. Eiseres had op 1 juni 2006 een aanvraag ingediend, maar deze werd op 11 augustus 2006 afgewezen. De gemeente verklaarde het bezwaar van eiseres tegen deze afwijzing op 29 november 2006 niet-ontvankelijk, omdat er geen publiekrechtelijke grondslag voor de schuldhulpverlening zou zijn. De rechtbank heeft in haar overwegingen uiteengezet dat de afwijzing van de aanvraag om schuldhulpverlening privaatrechtelijk van aard is en derhalve niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeert dat de gemeente geen wettelijke verplichting heeft om schuldhulpverlening te bieden en dat de afwijzing van de aanvraag niet onder de werking van de Awb valt. Eiseres had aangevoerd dat de gemeente een bijzondere taak heeft en dat de afwijzing in strijd is met de Grondwet en de Wet werk en bijstand (WWB). De rechtbank heeft deze argumenten verworpen en het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de gemeente in de proceskosten te veroordelen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 06/4411
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juni 2007
inzake
[eiseres],
wonende te IJsselstein,
eiseres,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente IJsselstein,
verweerder.
Inleiding
1.1 Het beroep heeft betrekking op het besluit van verweerder van 29 november 2006, waarbij het bezwaar van eiseres tegen het schrijven van verweerder van 11 augustus 2006 niet-ontvankelijk is verklaard. Bij genoemd schrijven is de aanvraag om schuldhulpverlening van
1 juni 2006 afgewezen.
1.2 Het beroep is behandeld ter zitting van 8 juni 2007, waar - zoals kort voor de zitting aangekondigd - eiseres noch haar raadsman zijn verschenen. Namens verweerder is verschenen mr. F.J. IJspeerd, werkzaam bij de gemeente IJsselstein.
Overwegingen
2.1 Bij brief van 22 mei 2006 heeft eiseres zich tot de gemeente IJsselstein gewend met een aanvraag om schuldhulpverlening. Op 1 juni 2006 heeft eiseres een aanmeldingsformulier schuldhulpverlening ingevuld. Eiseres heeft aan verweerder onder meer stukken overgelegd met betrekking tot haar huurachterstand bij de IJsselsteinse Woningbouwvereniging die op
1 augustus 2006 € 1.443,74 bedroeg.
Bij brief van 11 augustus 2006 is de aanvraag om schuldhulpverlening door de consulent schuldhulpverlening afgewezen. Daarbij is onder meer overwogen dat geen regeling met schuldeisers kon worden getroffen, omdat de woningbouwvereniging hieraan niet wil meewerken. Daarnaast is een beroep op het wettelijke traject (WSNP) niet meer mogelijk, omdat eiseres daar al een keer voor is toegelaten. Doordat eiseres haar afspraken niet nakwam is deze regeling vroegtijdig beëindigd.
Tegen de afwijzing heeft eiseres bij brief van 18 september 2006 bezwaar aangetekend.
Bij het bestreden besluit van 29 november 2006 heeft verweerder, onder verwijzing naar het advies van de commissie bezwaarschriften van 20 november 2006, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe heeft de commissie overwogen - kort weergegeven - dat niet is gebleken dat er een publiekrechtelijke grondslag bestaat voor deze schuldhulpverlening. De afwijzing van het verzoek kan daarom niet worden aangemerkt als een publiekrechtelijke rechtshandeling.
De afwijzing is daardoor ook geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zodat het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
2.2 In beroep heeft eiseres aangevoerd dat verweerder met zijn standpunt de bijzondere taak miskent die de gemeente op zich heeft genomen door aan een ieder die dit behoeft schuldhulpverlening aan te bieden buiten het kader van specifieke wettelijke regelingen. De bijzondere positie die de gemeente inneemt ten opzichte van schuldeisers als steunende factor bij de totstandkoming van (betalings)regelingen, vindt zijn grondslag in het publiekrechtelijke karakter en de status van overheidsorgaan en is volgens eiseres in dit kader in beginsel bij geen enkel niet-publiekrechtelijk ingesteld orgaan aanwezig. Eiseres ziet hiervoor een basis in artikel 20, eerste lid, van de Grondwet (Gw). Daarnaast zou ook nog de WWB als specifieke wettelijke regeling als publiekrechtelijke grondslag kunnen dienen, omdat eiseres een WWB-uitkering heeft en het begrip noodzakelijke kosten van bestaan in artikel 11 WWB ruim dient te worden uitgelegd.
2.3 Verweerder heeft in zijn verweerschrift van 24 januari 2007 aangegeven dat - kort gezegd - artikel 20, eerste lid, van de Gw geen rechtstreekse juridische grondslag kan zijn om een afwijzing van een verzoek om schuldhulpverlening aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
Voorts heeft verweerder opgemerkt dat er, gelet op het bepaalde in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder f, juncto artikel 49 van de WWB, in beginsel geen aanspraak bestaat op bijstandsverlening als de bijstand is bedoeld om schulden te voldoen. De WWB kan derhalve niet worden opgevat als een wettelijke grondslag voor de weigering om schuldhulpverlening aan te bieden. De enige wet in formele zin die volgens verweerder relevant is, is de WSNP.
Artikel 285 van de Faillissementswet (Fw) is echter op de negatieve lijst van artikel 8:5 van de Awb geplaatst.
Het ontbreken van een andere wet in formele zin die een juridische grondslag zou kunnen zijn voor het door verweerder in de Werkinstructies schuldhulpverlening gemeente IJsselstein (Gemeenteblad van IJsselstein nummer 2006-6 d.d. 26 april 2006, hierna: Werkinstructies) geformuleerde algemeen verbindend voorschrift, leidt er volgens verweerder toe dat de afwijzing van 11 augustus 2006 niet als (appelabel) besluit kan worden aangemerkt.
2.4 Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder een besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Op grond van artikel 8:1, eerste lid, van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank.
Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, van de Awb - voor zover hier van belang - dient degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep bij de administratieve rechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen tegen dat besluit bezwaar te maken.
2.5 In artikel 1, tweede lid, van de Werkinstructies is bepaald dat deze werkinstructies uitsluitend geldend zijn in het burgerlijk recht en niet onder de werking van de Awb vallen.
Voorts is in artikel 11 van de Werkinstructies aangegeven dat het niet mogelijk is bezwaar in te dienen conform de Awb vanwege het privaatrechtelijke karakter van de regeling.
2.6 Naar het oordeel van de rechtbank is het schrijven van verweerder van 11 augustus 2006 een reactie op een algemeen verzoek om schuldhulpverlening en geen verzoek om een verklaring als bedoeld in artikel 285, eerste lid, onder e. Fw. Voorts ziet de rechtbank, evenals verweerder, geen publiekrechtelijke basis voor de afwijzing van het verzoek.
Dat de grondslag van het besluit gelegen zou zijn in de WWB, of artikel 20, eerste lid, Gw, is de rechtbank niet gebleken.
Nu het rechtsgevolg van verweerders afwijzing slechts privaatrechtelijk van aard is, is er geen sprake van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerst lid, van de Awb.
Verweerder heeft het bezwaar tegen de brief van 11 augustus 2006 derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.7 De door eiseres aangevoerde bezwaren kunnen gelet op het voorgaande niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit, zodat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen.
Beslissing
De rechtbank Utrecht,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr.drs. R. in 't Veld en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2007.
De griffier: De rechter:
A. Heijboer mr.drs. R. in 't Veld
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Let wel
Ook als u in deze uitspraak (gedeeltelijk) in het gelijk bent gesteld, kan het van belang zijn hoger beroep in te stellen voor zover de rechtbank gronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen en u daar niet in wilt berusten.