ECLI:NL:RBUTR:2007:BA7982

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
20 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 07/765
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen kennelijke niet-ontvankelijkverklaring van beroep in bestuursrechtelijke belastingzaak

In deze zaak gaat het om een verzet dat is ingediend door opposante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank te Amsterdam, waarin haar beroep tegen een besluit van de heffingsambtenaar van de gemeente Diemen kennelijk niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank te Amsterdam had geoordeeld dat opposante niet tijdig beroep had ingesteld en dat er geen omstandigheden waren die haar verzuim konden rechtvaardigen. Opposante heeft echter verzet aangetekend, waarin zij stelt dat de verzending van haar beroepschrift op 19 juli 2005 naar de rechtbank te Amsterdam is mislukt door een defect aan het faxapparaat van die rechtbank. De rechtbank te Amsterdam heeft het verzet ongegrond verklaard, waarna opposante in cassatie is gegaan bij de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft het beroep gegrond verklaard en de zaak verwezen naar de rechtbank te Utrecht voor verdere behandeling.

De rechtbank te Utrecht heeft in deze uitspraak opnieuw het verzetschrift van opposante beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat er voldoende aanleiding is voor nader onderzoek naar de gang van zaken rondom de verzending van het beroepschrift. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende grond was voor de eerdere kennelijke niet-ontvankelijkverklaring van het beroep van opposante. De rechtbank verklaart het verzet gegrond en besluit het onderzoek voort te zetten in de stand waarin het zich bevond. De rechtbank wijst er echter op dat de gegrondverklaring van het verzet niet automatisch leidt tot een ontvankelijkverklaring van het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 07/765
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juni 2007 op het verzet van
[opposante],
wonende te Diemen,
opposante.
Inleiding
1.1 Bij uitspraak van 6 september 2005, verzonden 12 september 2005, heeft de rechtbank te Amsterdam (nevenzittingsplaats Haarlem) met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het beroep van opposante gericht tegen een besluit van 7 juni 2005 van de heffingsambtenaar van de gemeente Diemen kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank te Amsterdam (nevenzittingsplaats Haarlem) is tot de uitspraak van
6 september 2005 overgegaan, omdat opposante niet tijdig beroep heeft ingesteld tegen het bestreden besluit. Die rechtbank is voorts niet gebleken van enige omstandigheid op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat opposante in verzuim is geweest.
1.2 Opposante heeft bij brief van 26 september 2005 verzet gedaan tegen voormelde uitspraak. Bij uitspraak van 19 december 2005 (AWB 05/3327) heeft de rechtbank te Amsterdam (nevenzittingsplaats Haarlem) het verzet ongegrond verklaard.
Tegen laatstgenoemde uitspraak heeft opposante beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (hierna: HR). De HR heeft bij arrest van 26 januari 2007 (nr. 42.951) het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank te Amsterdam (nevenzittingsplaats Haarlem) van 19 december 2005 vernietigd, en het geding verwezen naar de rechtbank te Utrecht ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het arrest.
Overwegingen
2.1 De rechtbank dient, gelet op het bepaalde in voornoemd arrest van de HR, opnieuw te beslissen op het verzetschrift van opposante van 26 september 2005. Daarbij dient de vraag te worden beantwoord of de rechtbank te Amsterdam (nevenzittingsplaats Haarlem) op goede gronden het beroep van opposante kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard. Met kennelijk wordt bedoeld dat daarover in redelijkheid geen twijfel mogelijk is (zie MvT, Parl.Gesch. Awb II, p. 450).
2.2 In artikel 8:55, derde lid, van de Awb is bepaald dat de rechtbank, alvorens uitspraak te doen op het verzet, de indiener van het verzetschrift die daarom heeft gevraagd, in de gelegenheid stelt op een zitting te worden gehoord, tenzij zij van oordeel is dat het verzet gegrond is.
De rechtbank heeft in het onderhavige geval afgezien van het horen van opposante, omdat zij van oordeel is dat het verzet gegrond dient te worden verklaard. Daartoe wordt het volgende overwogen.
2.3 De rechtbank stelt vast dat opposante in verzet heeft aangevoerd dat de verzending van het beroepschrift op 19 juli 2005 naar de rechtbank te Amsterdam (nevenzittingsplaats Haarlem) is mislukt vanwege het niet-functioneren van het faxapparaat van die rechtbank. Opposante heeft gesteld dat enkele medewerksters van die rechtbank daar het een en ander van weten.
2.4 De rechtbank acht het op grond van het gestelde in het verzetschrift aangewezen dat er een nader onderzoek plaatsvindt naar de door opposante geschetste gang van zaken op 19 juli 2005. Aan de hand van de resultaten van dat onderzoek zal de rechtbank zich een oordeel vormen over de mogelijke verschoonbaarheid van het geconstateerde verzuim.
De rechtbank vindt in hetgeen in verzet is aangevoerd derhalve voldoende aanleiding voor het oordeel dat in dit geval onvoldoende grond bestond voor de kennelijke niet-ontvankelijkverklaring van het beroep van opposante.
2.5 Derhalve ziet de rechtbank aanleiding het verzet gegrond te verklaren. Ingevolge artikel 8:55, zevende lid, van de Awb, vervalt dientengevolge de uitspraak waartegen verzet was gedaan en wordt het onderzoek door de rechtbank voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
2.6 Ter voorlichting aan opposante en teneinde geen ongerechtvaardigde verwachtingen te wekken, merkt de rechtbank op dat de gegrondverklaring van het verzet geenszins hoeft te betekenen dat dit zonder meer tot een ontvankelijkverklaring van het beroep zal leiden.
2.7 De rechtbank beslist met toepassing van artikel 8:55 als volgt.
Beslissing
De rechtbank Utrecht,
verklaart het verzet gegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A.J. Scheijde, lid van de enkelvoudige kamer, en in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2007.
De griffier: De rechter:
A. Heijboer mr. A.J. Scheijde
Afschrift verzonden op: