RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/604535-06
Datum uitspraak: 10 juli 2007
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak
gewezen in de zaak tegen:
[Verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1964 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in Huis van Bewaring Wolvenplein, Utrecht.
Raadsman: mr. J. Bredius, advocaat te Zeist.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
26 juni 2007.
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven.
Op vordering van de officier van justitie is aanpassing omschrijving tenlastelegging en wijziging van de ten laste gelegde feiten ter terechtzitting toegestaan.
Van de dagvaarding en van de vorderingen tot aanpassing en wijziging van de tenlastelegging zijn kopieën als bijlagen I, II en III aan dit vonnis gehecht. De inhoud van deze bijlagen geldt als hier ingevoegd.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de aan
hem ten laste gelegde feiten heeft begaan. Zij grondt haar oordeel op de navolgende
wettige bewijsmiddelen:
- de ter terechtzitting van 26 juni 2007 afgelegde verklaring van verdachte;
- de verklaringen van verdachte zoals afgelegd bij de politie ;
- de aangifte en de verklaring van de moeder van [slachtoffer A] en [slachtoffer B], [mevrouw C] ;
- de verklaringen van de minderjarige [slachtoffer A] ;
- het onderzoek naar de gegevensdragers van verdachte .
Verdachte heeft zowel bij de politie, als ter terechtzitting bekend dat hij de aan hem ten laste gelegde feiten heeft gepleegd.
Ten aanzien van feit 1 heeft hij -kort weergegeven- verklaard dat hij foto’s heeft gemaakt van zijn twee minderjarige dochters [slachtoffer A] en [slachtoffer B] terwijl zij seksuele handelingen aan het verrichten waren. De foto’s van de minderjarige [slachtoffer A] heeft hij -in onherkenbare vorm- via het internet gedeeld met anderen die dezelfde voorkeur hebben als hij . Hij heeft ook foto’s en filmpjes op zijn computer bewaard waarop is te zien dat andere jonge meisjes naakt poseren dan wel seksuele handelingen verrichtten, aldus verdachte .
Ten aanzien van feit 2 heeft verdachte verklaard dat het klopt dat hij met zijn beide minderjarige dochters handelingen heeft gepleegd die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam. Ook heeft hij verklaard, zoals onder 3 aan hem ten laste is gelegd, dat hij onder meer de vagina van zijn beide dochters heeft gestreeld en gelikt .
De raadsman heeft ten aanzien van feit 2 als verweer gevoerd dat het likken van de vagina van [slachtoffer A] niet valt onder hetgeen ten laste is gelegd, aangezien hierbij geen sprake zou zijn van seksueel binnendringen van het lichaam. Hij is derhalve van mening dat zijn cliënt van het deel van de tenlastelegging dat hierop ziet dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Zij overweegt daartoe dat de vagina een holte betreft in het lichaam van de vrouw, zodat het likken daarvan kan worden aangemerkt als seksueel binnendringen in de zin van artikel 244 het Wetboek van Strafrecht.
De overige verweren van de raadsman die zien op de bewezenverklaring worden eveneens verworpen, overwegende dat deze hun weerlegging vinden in de hiervoor opgesomde bewijsmiddelen.
Verdachte heeft op tijdstippen in de periode van 01 december 2002 tot en met
22 december 2006 te [A.] en te [P.], een gewoonte gemaakt van
het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 240b van het Wetboek van
Strafrecht, immers heeft hij, verdachte,
- gegevensdragers bevattende een grote hoeveelheid digitale afbeeldingen,
van seksuele gedragingen, waarbij telkens één of meer naakte
en/of deels naakte personen die kennelijk de leeftijd van achttien jaren nog
niet hadden bereikt, waren betrokken en die op zodanige wijze hebben
geposeerd of waren afgebeeld, dat hun ontblote geslachtsdelen nadrukkelijk
en uitdagend in beeld waren gebracht op een wijze kennelijk bedoeld om
seksuele prikkeling op te wekken (waaronder foto's "[x].jpg" en "[x].jpg"
op pagina 52 van proces-verbaal 06-021002C beschreven)
die (een) seksuele gedraging(en) met zichzelf en/of met een of meer andere
personen verrichtten en op een wijze kennelijk bedoeld om seksuele prikkeling
op te wekken waaronder onder meer:
- het seksueel binnendringen van het lichaam van zichzelf en/of het dulden van
dat seksueel binnendringen door een ander persoon
(waaronder foto's "[x].jpg" en "[x].jpg" op pagina 52 van
proces-verbaal 06-021002C beschreven en foto "[x].jpg" op pagina 55
van proces-verbaal 06-021002C beschreven)
- het seksueel binnendringen van het lichaam van een ander persoon
(waaronder foto "[x].jpg" op pagina 59 van proces-verbaal 06-021002C
beschreven)
- het strelen en/of betasten en/of kussen en/of likken van de geslachtsdelen
en/of de borsten door een ander persoon
(waaronder foto's "[x].jpg" en "[x].jpg" op pagina 54 van
proces-verbaal 06-021002C beschreven)
- het strelen en/of betasten en/of likken van de geslachtsdelen van een ander
persoon
(waaronder foto "[x].jpg" op pagina 53 van proces-verbaal
06-021002C beschreven)
verspreid en/of vervaardigd en/of in bezit gehad.
Verdachte heeft op tijdstippen in de periode van 08 juni 2001 tot en met
22 december 2006 te [A.] en te [P.], meermalen met [slachtoffer A],
geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet
had bereikt, handelingen gepleegd die hebben bestaan uit het seksueel binnendringen
van het lichaam, immers heeft hij, verdachte, telkens zijn penis in de mond van die
[slachtoffer A] gebracht en zijn tong in de mond van die [slachtoffer A] gebracht en die
[slachtoffer A] in haar vagina gelikt;
hij heeft op tijdstippen in de periode van 01 januari 2005 tot en met 22 december 2006
te [A.] meermalen met [slachtoffer B], geboren op [geboortedatum], die
toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen gepleegd die hebben
bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij, verdachte,
telkens zijn tong in de mond van die [slachtoffer B] gebracht en een deel van zijn penis in
de anus van die [slachtoffer B] gebracht.
Verdachte heeft op tijdstippen in de periode van 08 juni 2001 tot en met 22 december
2006 in Nederland meermalen ontucht gepleegd met zijn minderjarige dochter
[slachtoffer A], geboren op [geboortedatum], bestaande die ontucht telkens hierin dat hij die
[slachtoffer A]
- aan de borst- en/of schaamstreek heeft betast en/of gestreeld en/of gelikt en
- aan en/of bij de vagina heeft gelikt en
- dat hij zich door die [slachtoffer A] heeft laten aftrekken,
hij heeft op tijdstippen in de periode van 1 januari 2005 tot en met 22 december 2006
te A. meermalen ontucht gepleegd met zijn minderjarige dochter [slachtoffer B]
geboren op [geboortedatum], bestaande die ontucht telkens hierin dat hij die [slachtoffer B]
- aan de borst- en/of schaamstreek heeft betast en/of gestreeld en/of gelikt en
- aan en/of bij de vagina heeft gelikt.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
Een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, verspreiden, vervaardigen of in bezit hebben, terwijl daarvan een gewoonte wordt gemaakt.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
Met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
Ontucht plegen met zijn minderjarige kind, meermalen gepleegd.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sancties
Bij het bepalen van de op te leggen straf is rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte. Daarbij is voor de persoon van verdachte met name gelet op het uittreksel justitiële documentatie van
24 december 2006, het psychologisch rapport van drs. H. Scharft d.d. 2 maart 2007 en de aanvulling daarop d.d. 27 maart 2007, almede op het reclasseringsrapport van 21 juni 2007, opgemaakt door de heer J.M.W. Liebrand. Daarnaast is acht geslagen op de vordering ter terechtzitting van de officier van justitie, inhoudende dat verdachte voor de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot kort gezegd een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes jaren.
De rechtbank zal een vrijheidsbenemende straf opleggen. Bij de keuze van deze strafsoort en de duur daarvan is met name gelet op de navolgende feiten en omstandigheden.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bijzonder ernstige delicten. Verdachte heeft zijn oudste dochter van haar zesde tot haar elfde jaar misbruikt en zijn jongste dochter van haar vijfde tot haar zevende jaar. Onder meer is verdachte met zijn penis zijn jongste dochter anaal binnengedrongen. De rechtbank overweegt daarbij dat verdachte zijn handelingen steeds op opportunistische wijze heeft weggeredeneerd om ongestoord aan zijn ongeoorloofde en ziekelijke verlangens te voldoen. Hij heeft zijn dochters voorts geëxploiteerd door pornografische afbeeldingen van hen te maken en enkele daarvan op het internet onder “gelijkgestemden” te verspreiden teneinde op zijn beurt door deze personen te worden voorzien van kinderporno, waardoor hij zich tevens indirect schuldig heeft gemaakt aan het misbruik van andere kinderen.
De minderjarige zoon van verdachte heeft vervolgens op de computer van zijn vader de pornografische afbeeldingen die verdachte van zijn dochters had gemaakt moeten aantreffen. De gevolgen van de daden van verdachte zijn verwoord in de slachtofferverklaring van de oudste dochter, de zoon en van de moeder - de ex-echtgenote van verdachte - namens de kinderen, waaruit op schrijnende wijze de woede, het verdriet en de schaamte blijkt van deze kinderen die op jonge leeftijd op pijnlijke wijze in het vertrouwen in hun eigen vader zijn beschaamd.
Het leed dat verdachte door zijn handelingen heeft aangericht bij zijn kinderen en ex-echtgenote is groot en langdurig. De emotionele en seksuele ontwikkeling van beide meisjes is ernstig verstoord. De zoon van verdachte is beschadigd door de wetenschap dat zijn vader in staat is geweest tot het begaan van de bewezenverklaarde feiten. Verdachte is verantwoordelijk voor het ongeluk waarin hij zijn gezin heeft gestort.
De rechtbank rekent het verdachte ook aan dat hij aanvankelijk excuses zocht voor zijn gedrag. Hij deed voorkomen alsof zijn gedragingen uit de hand gelopen seksuele voorlichting zou zijn en hij de natuurlijke nieuwsgierigheid van zijn dochters onvoldoende zou hebben geremd.
Tegelijkertijd is het de rechtbank opgevallen dat verdachte tijdens de behandeling ter terechtzitting oprecht verdriet uitte en enig inzicht leek te tonen in hetgeen hij heeft aangericht.
Ten aanzien van de strafmaat heeft de raadsman een beroep gedaan op artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Hij stelt zich op het standpunt dat een verzuim van vormen heeft plaatsgevonden, aangezien het videoverhoor van de minderjarige [slachtoffer B] niet bewaard is gebleven. Gezien de ontlastende verklaringen van de minderjarige [slachtoffer B] tijdens dit verhoor, is de videoband in de visie van de raadsman van belang.
De rechtbank overweegt dat sprake is van schending van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, indien materiaal voor verdachte is achtergehouden dat hem had kunnen ondersteunen in zijn verdediging. Gezien de bekennende verklaring van verdachte is de rechtbank echter van oordeel dat hij door de vernietiging van de videoband niet zodanig in zijn belangen is geschaad, dat daaraan, afgezien van de constatering dat sprake is van een vormverzuim, geen verdere consequenties behoeven te worden verbonden. Het verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen.
Het voorgaande brengt komt de rechtbank tot het oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is. Naar het oordeel van de rechtbank kan met na te noemen straf, die lager is dan door de officier van justitie is gevorderd, worden volstaan.
Alhoewel drs. Scharft in zijn rapportage heeft geconcludeerd dat verdachte lijdende is aan een ziekelijke stoornis waardoor zijn gedragingen in verminderde mate aan hem zijn toe te rekenen, ziet de rechtbank geen aanleiding een behandeling in een gedwongen kader op te leggen als bijzondere voorwaarde bij een deels voorwaardelijke straf. De rechtbank schat het recidiverisico laag in, terwijl thans niet kan worden ingeschat wat de geestelijke situatie van verdachte is na het uitzitten van de hierna genoemde straf, zodat zij over de noodzaak van een behandeling op dit moment geen oordeel kan geven. De rechtbank heeft daarbij in overweging genomen het feit dat verdachte ter zitting expliciet heeft aangegeven zelf hulp te willen zoeken.
De in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen zoals vermeld op de lijst inbeslaggenomen voorwerpen (zie bijlage IV) die aan verdachte toebehoren,
zullen worden verbeurd verklaard, aangezien met behulp van deze voorwerpen het bewezenverklaarde is begaan.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 57, 240b, 244 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van vier jaren.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart verbeurd de goederen zoals vermeld op de lijst inbeslaggenomen voorwerpen (zie bijlage IV).
Dit vonnis is gewezen door mrs. P. Bender, P.K. van Riemsdijk en P. Bernini, bijgestaan door mr. C.W.M. Maase-Raedts als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 juli 2007.