ECLI:NL:RBUTR:2007:BA9417

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
2 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 06-3545
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. E.C.J. Mulder
  • mr. M.P. Gerrits-Janssens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen kapvergunningen in Nieuwegein met betrekking tot bomenverordening en gemeentelijk beleid

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwegein, dat op 20 september 2006 het bezwaar van eiser tegen de kapvergunningen van 23 mei 2006 deels niet-ontvankelijk, deels ongegrond en deels gegrond verklaarde. De vergunningen betroffen de kap van 1073 bomen in de gemeente Nieuwegein. Eiser betoogde dat hij als belanghebbende diende te worden aangemerkt en dat de vergunningverlening niet in overeenstemming was met het gemeentelijk beleid en de Bomenverordening. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvragen voor de kapvergunningen op meerdere locaties ter inzage hebben gelegen en dat belanghebbenden de mogelijkheid hadden om zienswijzen in te dienen. De rechtbank oordeelde dat eiser niet in zijn geheel als belanghebbende kon worden aangemerkt, maar dat hij wel ontvankelijk was voor een aantal specifieke bomen. De rechtbank heeft de belangenafweging van verweerder beoordeeld en geconcludeerd dat de vergunningen voor de meeste bomen terecht waren verleend, maar dat de niet-ontvankelijkheid van eiser voor boom 0388 onterecht was. De rechtbank heeft het besluit van 20 september 2006 vernietigd voor wat betreft deze boom en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en dat de gemeente Nieuwegein het griffierecht aan eiser moest vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 06/3545
uitspraak van de enkelvoudige kamer d.d. 2 juli 2007
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwegein,
verweerder.
Inleiding
1.1 Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 20 september 2006, waarbij verweerder het bezwaar van eiser tegen de besluiten van 23 mei 2006 deels niet-ontvankelijk, deels ongegrond en deels gegrond heeft verklaard. Bij laatstgenoemde besluiten heeft verweerder vergunningen verleend aan de gemeente Nieuwegein (de vergunninghouder) voor de kap van 1073 bomen.
1.2 Het geding is behandeld ter zitting van 18 april 2007, waar eiser in persoon is verschenen. Namens verweerder zijn verschenen mr. N.C. Bouwman-de Zoeten en H. Kiks, gemachtigden, beiden werkzaam bij de gemeente Nieuwegein.
Feiten en standpunten van partijen
2.1 Op 15 maart 2006 heeft de burgemeester van Nieuwegein, in zijn hoedanigheid van vertegenwoordiger van de rechtspersoon gemeente, bij verweerder vergunningen aangevraagd voor de kap van 1161 bomen in de gemeente Nieuwegein. De aanvragen met bijbehorende toelichting hebben op meerdere locaties in de gemeente Nieuwegein gedurende vier weken ter inzage gelegen, waarbij voor belanghebbenden de mogelijkheid tot het indienen van een zienswijze is opengesteld.
2.2 Bij onderscheiden besluiten van 23 mei 2006 - in de vorm van een zogeheten bundel beschikkingen - heeft verweerder 1073 van de gevraagde vergunningen verleend aan de vergunninghouder. Deze besluiten zijn bekendgemaakt door middel van publicatie in de openbare besluitenlijst van het college van burgemeester en wethouders van 23 mei 2006 en uitgereikt aan de directeur Stadsbeheer. Tevens zijn de besluiten op 31 mei 2006 in zakelijke vorm gepubliceerd op de gemeentepagina van het huis-aan-huisblad De Molenkruier. De besluiten hebben gedurende de bezwaartermijn zes weken ter inzage gelegen op meerdere locaties in de gemeente Nieuwegein. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen al deze besluiten.
2.3 Eiser is in de gelegenheid gesteld het door hem gemaakte bezwaar tijdens een hoorzitting toe te lichten. Van deze gelegenheid heeft hij geen gebruik gemaakt. De Commissie bezwaarschriften van de gemeente Nieuwegein (de Commissie) heeft bij brief van 1 september 2006 aan verweerder advies uitgebracht.
2.4 Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het advies van de Commissie overgenomen en, zakelijk weergegeven, als volgt beslist op eisers bezwaar:
- ongegrondverklaring ten aanzien van de bomen, weergegeven op kaartnummer 12 met de nummers 0384; 0378; 0001 en 0387 (dit betreft bomen in de wijk Lekboulevard) en ten aanzien van de bomen, weergegeven op kaartnummer 17 met de nummers 0103; 0105; 0106; 0107; 0109; 0111-0113; 0115; 0117-0119; 0121; 0122; 0126; 0128-0130 (dit betreft bomen in de wijk Zandveldseweg/Hoogzandveld);
- gegrondverklaring ten aanzien van de bomen, weergegeven op kaartnummer 17 met de aanduiding 0042, 0012, 0011 en 0010 en bepaald dat de vergunningen ten aanzien van die bomen worden aangevuld met een expliciete verplichting tot herplant van duurzame bomen;
- niet-ontvankelijkverklaring ten aanzien van de overige bomen waarvoor vergunningen zijn verleend.
De rechtbank gaat er vanuit dat de aanduidingen van kaart- en boomnummers bij partijen gevoeglijk bekend zijn, zodat met deze aanduidingen kan worden volstaan. Daarbij neemt de rechtbank in ogenschouw dat zowel de aanvragen als de besluiten, voorzien van een toelichting met kaartmateriaal, gedurende in totaal tien weken ter inzage hebben gelegen op publiekelijk toegankelijke locaties in de gemeente Nieuwegein. Bovendien wordt eiser geacht te beschikken over alle gedingstukken, waaronder ook de hiervoor aangeduide kaarten.
2.5 In beroep heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat, kort samengevat, het gemeentelijk beleid dat aan de besluiten ten grondslag ligt onjuist is en niet op de juiste wijze tot stand is gekomen. Hij acht het onvoldoende duidelijk ten aanzien van welke bomen vergunningen zijn verleend, nu dit niet uit de besluiten blijkt. Eiser voert aan dat de Commissie niet bevoegd was tot het uitbrengen van advies en het houden van een hoorzitting, en voorts dat zijn verzoek om uitstel van de hoorzitting ten onrechte ongemotiveerd is afgewezen. Hij stelt dat bij de vergunningverlening ten onrechte geen rekening is gehouden met de invloed van bomenkap op de luchtkwaliteit. Daarbij verwijst eiser naar een uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank (LJN: AY8633). Zijn beroep richt zich tegen de kapvergunningen voor alle bomen in Nieuwegein, aldus eiser. Eiser wijst erop dat de bomen nabij zijn woning geluid van de nabijgelegen weg tegenhouden en dat hij er belang bij heeft dat deze blijven staan. Voorts stelt eiser dat door verweerder geen rekening is gehouden met de aanwezigheid van vleermuizen in de bomen nabij eisers woning. Eiser betoogt ten slotte dat verweerder in het kader van goed bomenbeheer een vergunningvoorschrift tot herplant van alle gekapte bomen had moeten opnemen.
2.6 Verweerder heeft, kort gezegd, aangevoerd dat eiser niet ten aanzien van alle bomen waarvoor kapvergunningen zijn verleend kan worden aangemerkt als belanghebbende. Met betrekking tot de bomen ten aanzien waarvan eiser als belanghebbende moet worden aangemerkt, concludeert verweerder als volgt. Het gemeentelijk beleid terzake is vastgelegd in het Bomenbeleidsplan 2001-2011. Hij voert aan dat het aspect luchtkwaliteit in de belangenafweging bij de voorbereiding van de besluiten is betrokken en dat uit het beleidsplan volgt dat ten aanzien van sommige bomen een voorschrift tot herplant aan de kapvergunningen kan worden verbonden.
2.7 Op een schriftelijke vraag van de rechtbank of het beroep van eiser tevens een verzoek bevat tot het treffen van een voorlopige voorziening heeft eiser aan de rechtbank medegedeeld dat dit niet het geval is. De rechtbank heeft eiser erop geattendeerd dat de gemeentelijke verordening waarop het bestreden besluit berust niet voorziet in schorsende werking ten aanzien van verleende vergunningen, hangende een beroepsprocedure. Vaststaat dat de bomen waarvoor de kapvergunningen zijn verleend, inmiddels zijn gekapt.
Overwegingen
Toepasselijk recht
3.1 Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
3.2 Ingevolge artikel 7:13, derde lid, van de Awb in samenhang met het eerste lid van dat artikel, geschiedt, indien ten behoeve van de beslissing op het bezwaar een adviescommissie is ingesteld het horen door de commissie.
3.3 Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Verordening commissie bezwaarschriften van de gemeente Nieuwegein (de Verordening commissie bezwaarschriften) is in de gemeente Nieuwegein een commissie ingesteld ter voorbereiding van de beslissing op bezwaren tegen besluiten van de raad, het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester (de Commissie).
3.4 Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Verordening commissie bezwaarschriften bepaalt de voorzitter van de commissie plaats en tijdstip van de zitting waarin de belanghebbenden en het verwerend orgaan in de gelegenheid worden gesteld zich door de commissie te laten horen.
3.5 Ingevolge artikel 10, tweede lid, van de Verordening commissie bezwaarschriften, kunnen belanghebbenden binnen drie dagen na de uitnodiging onder opgaaf van redenen de voorzitter verzoeken het tijdstip van de zitting te wijzigen.
3.6 Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Bomenverordening 1999 van de gemeente Nieuwegein (de Bomenverordening), vastgesteld door de gemeenteraad op 24 juni 1999, is het verboden zonder vergunning van het college van burgemeester en wethouders houtopstand te vellen of te doen vellen.
3.7 Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Bomenverordening kan een vergunning geweigerd worden dan wel onder voorschriften verleend worden in het belang van onder meer:
- natuur- en milieuwaarden;
- landschappelijke waarden;
- cultuurhistorische waarden;
- waarden van stads- en dorpsschoon;
- waarden voor recreatie en leefbaarheid.
Ingevolge het tweede lid van dat artikel kan bij weigering of het onder voorschriften verlenen van een vergunning tevens de boomwaarde als motivering worden gehanteerd, zoveel mogelijk onder verwijzing naar gemeentelijke bestemmings-, groen-, bomen- of landschapsplannen.
3.8 Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Bomenverordening, kan tot de aan een vergunning te verbinden voorschriften behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn moet worden herplant. Indien het gemeentelijk beleid de te vellen houtopstand direct of indirect als waardevol omschrijft, wordt zoveel mogelijk een herplantplicht opgelegd.
Beoordeling van het geschil
3.9 Ten aanzien van de ontvankelijkheid van eiser overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank overweegt allereerst dat naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (bijvoorbeeld LJN: AZ4822) als belanghebbende bij een kapvergunning wordt aangemerkt, degene die een hem persoonlijk aangaand belang heeft dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen. In de regel kan slechts als belanghebbende worden aangemerkt degene die op geringe afstand van de bomen woont (het nabijheidscriterium) of vanuit zijn woning daarop zicht heeft (het zichtcriterium). Desgevraagd heeft eiser ter zitting niet nader kunnen specificeren op welke bomen hij vanuit zijn woning zicht heeft, dan wel welke bomen naar zijn mening vallen onder het nabijheidscriterium. Eisers betoog dat hem onvoldoende duidelijk was op welke bomen de verleende vergunningen zagen, slaagt niet, reeds gelet op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de wijze van bekendmaking van de besluiten en de inzagemogelijkheden. Eiser had zich op relatief eenvoudige wijze kunnen laten informeren op welke bomen in zijn omgeving de verleende vergunningen betrekking hadden. Dat hij dit niet heeft gedaan, kan niet aan verweerder worden tegengeworpen.
3.10 Blijkens het verklaarde ter zitting heeft verweerder bij de beoordeling van eisers bezwaren zowel het nabijheidscriterium als het zichtcriterium toegepast. Deze stelling vindt steun in het overgelegde kaartmateriaal (nummer 12 en 17). De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiser terecht ontvankelijk heeft geacht in zijn bezwaar ten aanzien van de bomen met nummers:
- kaartnummer 12: 0384; 0378; 0001 en 0387 (dit betreft bomen in de wijk Lekboulevard);
- kaartnummer 17: 0010-0012; 0042; 0103; 0105; 0106; 0107; 0109; 0111-0113; 0115; 0117-0119; 0121; 0122; 0126; 0128-0130 (dit betreft bomen in de wijk Zandveldseweg/ Hoogzandveld).
Ten aanzien van de boom op kaartnummer 12, met nummer 0388, waarover ter zitting is gesproken, oordeelt de rechtbank als volgt. Verweerder stelt dat deze boom niet valt binnen het zichtcriterium en derhalve dat eiser in bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Vastgesteld moet echter worden dat de boom op korte afstand van (de zijkant) van eisers flat stond, en derhalve met zekerheid valt onder het - eveneens door verweerder gehanteerde - nabijheidscriterium. Voor zover het beroep betrekking heeft op de kapvergunning verleend ten behoeve van die boom, zal het beroep dan ook gegrond worden verklaard, omdat verweerder eiser ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn bezwaar.
3.11 De rechtbank overweegt voorts ambtshalve met betrekking tot het procesbelang van eiser dat naar vaste jurisprudentie (bijvoorbeeld LJN: AZ0835) dat belang in beginsel niet kan worden aangenomen indien het beroep een vergunning betreft voor een eenmalige activiteit die reeds ten uitvoer is gelegd. In het geval van een kapvergunning kan dan immers met het beroep niet meer worden bereikt hetgeen wordt beoogd, namelijk het voorkomen van de kap van de bomen, dan wel bescherming van de natuurwaarden. Dit kan evenwel anders zijn indien het gestelde belang bestaat uit het verkrijgen van een schadevergoeding of het opnemen van vergunningvoorschriften. Nu eiser heeft gesteld dat verweerder ten onrechte geen herplantplicht aan de vergunningen heeft verbonden, is het beroep in zoverre ontvankelijk.
3.12 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat eiser in beroep ontvankelijk is ten aanzien van de volgende bomen:
- kaartnummer 12: 0001; 0378; 0384, 0387 en 0388 (dit betreft bomen in de wijk Lekboulevard)
- kaartnummer 17: 0103; 0105; 0106; 0107; 0109; 0111-0113; 0115; 0117-0119; 0121; 0122; 0126; 0128-0130 (dit betreffen bomen in de wijk Zandveldseweg/ Hoogzandveld).
Eisers beroep voor zover gericht tegen de beslissing op zijn bezwaar inzake de vergunningverlening ten aanzien van de bomen met de aanduiding 0010-0012 en 0042 (Zandveldseweg) wordt niet-ontvankelijk geacht omdat verweerder met betrekking tot deze vergunningen in het bestreden besluit reeds het voorschrift tot herplant heeft opgenomen. Ook eisers beroep gericht tegen de overige, niet gespecificeerde kapvergunningen wordt niet-ontvankelijk geacht gelet op hetgeen hiervoor is overwogen.
3.13 Ten aanzien van eisers grief dat de Commissie niet bevoegd was tot het uitbrengen van advies en het houden van een hoorzitting overweegt de rechtbank dat hiervan niet is gebleken. Ingevolge artikel 7:13 van de Awb in samenhang met de Verordening commissie bezwaarschriften, zoals hiervoor weergegeven, is door verweerder de Commissie ingesteld, die ingevolge de genoemde regelgeving bevoegd is tot het houden van een hoorzitting en het uitbrengen van advies.
Ten aanzien van de stelling van eiser dat zijn verzoek om uitstel van de hoorzitting ten onrechte ongemotiveerd is afgewezen overweegt de rechtbank dat uit eisers verzoek blijkt dat hij uitstel wenste van behandeling van het bezwaar en van de hoorzitting, opdat door een deskundige nader onderzoek zou kunnen worden verricht naar de juistheid van het gemeentelijk beleid en de verstrekte kapvergunningen. De voorzitter van de Commissie heeft op eisers verzoek gereageerd door hem in de gelegenheid te stellen zijn argumenten voor uitstel van de behandeling van het bezwaar nader toe te lichten tijdens de geplande hoorzitting. Nu niet is gebleken van door eiser destijds aangevoerde feitelijke omstandigheden waardoor het voor hem onmogelijk was om bij die hoorzitting aanwezig te zijn, acht de rechtbank deze gang van zaken niet onjuist. Voor zover eiser bedoeld heeft zelf een deskundige aan te stellen constateert de rechtbank dat hij daarvoor in de fase voor de hoorzitting voldoende tijd en gelegenheid heeft gehad. Niet aannemelijk is geworden dat hij ten tijde van de geplande hoorzitting al een deskundige had ingeschakeld. Eisers betoog met betrekking tot de Commissie faalt derhalve.
3.14 Ingevolge artikel 5, in samenhang met artikel 9 van de Bomenverordening, kan aan een kapvergunning het voorschrift tot herplant worden verbonden, in het bijzonder indien de te vellen houtopstand als waardevol is omschreven. Voorop dient te worden gesteld dat uit deze bepalingen volgt dat bij de verlening van een kapvergunning beleidsvrijheid aan de orde is, zodat de bestuursrechter het resultaat van de belangenafweging terughoudend heeft te toetsen. Ter beoordeling staat slechts of verweerder in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen aan de verleende vergunningen niet een voorschrift tot herplant verbinden.
3.15 De litigieuze kapvergunningen zijn door de vergunninghouder aangevraagd in het kader van de uitvoering van gemeentelijk beleid ten aanzien van bomen. In juni 2001 is door de gemeenteraad van Nieuwegein het Bomenbeleidsplan 2001-2011 vastgesteld, getiteld "Ruimte voor bomen" (het Bomenbeleidsplan). Eiser betoogt dat het beleid onjuist is en niet op de juiste wijze tot stand is gekomen. Voor de juistheid van die stelling bestaat naar het oordeel van de rechtbank geen aanknopingspunt. De rechtbank constateert dat verweerder in het bestreden besluit niet heeft volstaan met een enkele verwijzing naar het Bomenbeleidsplan, maar dat hij gedeelten van het beleid als neergelegd in het Bomenbeleidsplan als motivering in de besluiten heeft overgenomen. De rechtbank concludeert hieruit dat verweerder het beleid als neergelegd in het Bomenbeleidsplan tot het zijne heeft gemaakt.
3.16 Verweerder heeft in zijn verweerschrift en ter zitting, onder verwijzing naar de overige gedingstukken, nader uiteengezet dat het Bomenbeleidsplan tot doel heeft te komen tot een gezond en fraai bomenbestand, dat past bij het ontwerp van de stad. Aan het beleid ligt onder meer ten grondslag dat ten tijde van het ontstaan van Nieuwegein in 1971 gekozen is voor aanplant van veel bomen om de nieuw gebouwde wijken snel een groen aanzien te geven. Er is destijds gekozen voor snelgroeiende boomsoorten en vele bomen zijn geplant op plaatsen die daarvoor ongeschikt waren, in de wetenschap dat na verloop van tijd een groot aantal van die bomen zou moeten worden gekapt - onder meer omdat de bomen zo dicht op elkaar staan, dat dit verdere groei onmogelijk maakt. Voldoende aannemelijk is dat niet ingrijpen op termijn juist een negatief effect heeft op de bomenstand binnen de gemeente Nieuwegein.
Het Bomenbeleidsplan maakt onderscheid naar bomen die in de toekomst behouden moeten blijven ('toekomstbomen'), bomen die moeten worden verwijderd op korte termijn ('te verwijderen') en bomen waarvan verwacht wordt dat deze moeten worden verwijderd op langere termijn ('wijkers'). Alle 42.000 gemeentelijke bomen zijn, teneinde deze typering per boom te kunnen doen, beoordeeld door bomendeskundigen. Daarbij is elke boom beoordeeld door middel van een zogeheten VTA-inspectie (Virtual Tree Assessment), waarbij wordt gekeken naar de veiligheid en gezondheidstoestand van de boom. Voorts is gekeken naar de ecologische waarde van de boom, de bijdrage van de boom of bomenrij aan de stedenbouwkundige structuur of ecologische infrastructuur, naar de cultuurhistorische waarde van de boom en naar de boven- en ondergrondse groeimogelijkheden. Bij bomen geduid als toekomstboom geldt, anders dan bij de andere twee typen bomen, als uitgangspunt dat bij kap een herplantverplichting aan de kapvergunning wordt verbonden.
Naar het oordeel van de rechtbank is het beleid zoals dat is neergelegd in het Bomenbeleidsplan niet aan te merken als onredelijk, zodat verweerder dat beleid in beginsel (mede) aan zijn besluit ten grondslag heeft kunnen leggen.
3.17 Verweerder heeft voorts, in aanvulling op de verwijzing naar het Bomenbeleidsplan, met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit aangevoerd dat hij de visie van eiser dat het verwijderen van bomen een negatieve invloed heeft op de luchtkwaliteit niet zonder meer deelt. Daartoe stelt verweerder dat, kort gezegd, nog geen eenstemmigheid bestaat onder deskundigen over de vraag welke bomen het vuil uit de lucht aan het blad kunnen binden, waardoor dit bij regenval wordt weggespoeld. Voorts kunnen bomen ook een negatief effect hebben op de luchtkwaliteit, doordat ze langs rijbanen staan en daar een bladerdak vormen waardoor de vervuilde lucht niet kan opstijgen, aldus verweerder. Verweerder heeft ten slotte aangegeven, net als eiser, te streven naar schone lucht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, anders dan in de zaak waaraan eiser heeft gerefereerd, aldus het aspect luchtkwaliteit reeds in zijn belangenafweging betrokken. De rechtbank wijst er ten overvloede op dat verweerder ter zitting heeft verklaard zich ook in de toekomst te zullen laten informeren over de actuele wetenschappelijke inzichten ten aanzien van de invloed van bomenkap op de luchtkwaliteit.
3.18 Ten aanzien van de door eiser gestelde te verwachten toename van het geluid als gevolg van de kap van de bomen voert verweerder aan dat de bomen aan grote wegen kritisch zijn beoordeeld, en dat niet vaststaat dat bomen het geluid daarvan verminderen. De rechtbank constateert dat ook het aspect geluid door verweerder in zijn belangenafweging is betrokken, en dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat dit aspect niet kan leiden tot afwijking van het gehanteerde beleid.
3.19 De grief van eiser met betrekking tot de aanwezigheid van vleermuizen in de bomen nabij zijn woning kan naar het oordeel van de rechtbank niet leiden tot het kennelijk daarmee beoogde doel, nu eiser op geen enkele wijze heeft onderbouwd dat deze beschermde inheemse diersoort in haar bestaan wordt bedreigd, wanneer geen voorschrift tot herplant aan de kapvergunningen wordt verbonden.
3.20 De rechtbank constateert dat de bomen ten aanzien waarvan eiser in beroep wordt ontvangen, boom 0388 buiten beschouwing gelaten, alle zijn aangeduid als wijker dan wel als te verwijderen boom. Aan kapvergunningen voor deze typen bomen wordt ingevolge het door verweerder gehanteerde Bomenbeleidsplan in beginsel geen herplantverplichting verbonden. Het voorgaande overziend, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de door eiser aangevoerde omstandigheden geen aanleiding geven om van dat uitgangspunt, of enig ander uitgangspunt als neergelegd in het Bomenbeleidsplan zoals hiervoor weergegeven onder 3.16, af te wijken. In het bijzonder acht de rechtbank van belang dat de uitgangspunten van het Bomenbeleidsplan dermate grote belangen vertegenwoordigen, evident gericht op duurzame ontwikkeling van de bomenstand binnen de gemeente Nieuwegein en niet op het decimeren daarvan, dat geen van de door eiser aangevoerde beroepsgronden in redelijkheid kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Het beroep is in zoverre ongegrond.
3.21 Ten aanzien van de boom met aanduiding 0388 heeft de rechtbank hiervoor reeds overwogen dat eisers beroep gegrond is, nu hij ten onrechte door verweerder niet-ontvankelijk is verklaard. Het bestreden besluit ten aanzien van boom 0388 zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 1:2 van de Awb en de rechtbank zal bepalen dat verweerder in zoverre een nieuw besluit neemt ten aanzien van de vraag of alsnog een vergunningvoorschrift tot herplant aan de kapvergunning dient te worden verbonden.
3.22 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. De rechtbank zal bepalen dat de gemeente Nieuwegein het door eiser betaalde griffierecht aan hem vergoedt.
De rechtbank beslist als volgt.
Beslissing
De rechtbank Utrecht,
recht doende,
4.1 verklaart het beroep gegrond, voor zover het betreft het besluit van verweerder van 20 september 2006 met betrekking tot boom 0388, zoals hiervoor onder 3.21 overwogen,
4.2 vernietigt het besluit van 20 september 2006, voor zover betrekking hebbend op boom 0388, zoals hiervoor overwogen onder 3.21,
4.3 bepaalt dat verweerder binnen zes weken nadat deze uitspraak onherroepelijk is geworden een nader besluit neemt op eisers bezwaar met betrekking tot boom 0388, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen,
4.4 verklaart het beroep ongegrond voor zover het betreft het besluit van verweerder van 20 september 2006 met betrekking tot de bomen 0001; 0103; 0105; 0106; 0107; 0109; 0111-0113; 0115; 0117-0119; 0121; 0122; 0126; 0128-0130; 0378; 0384; 0387,
4.5 verklaart het beroep voor het overige niet-ontvankelijk,
4.6 bepaalt dat de gemeente Nieuwegein het door eiser betaalde griffierecht ad € 141,- aan hem vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M.P. Gerrits-Janssens en in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2007.
De griffier: De rechter:
mr. E.C.J. Mulder mr. M.P. Gerrits-Janssens
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA te 's-Gravenhage.
Let wel
Ook als u in deze uitspraak (gedeeltelijk) in het gelijk bent gesteld, kan het van belang zijn hoger beroep in te stellen voor zover de rechtbank gronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen en u daar niet in wilt berusten.