ECLI:NL:RBUTR:2007:BA9574

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
28 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 06-4046
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Korting op AOW-pensioen voor zoon van gesneuvelde KNIL-militair in verband met niet-verzekerde jaren

In deze zaak heeft eiser, geboren op 9 juli 1941 in Indonesië, beroep ingesteld tegen een besluit van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) dat zijn AOW-pensioen met 4% heeft gekort. Deze korting was gebaseerd op het feit dat eiser van 9 juli 1956 tot en met 16 december 1958 niet verzekerd was voor de AOW. Eiser stelt dat deze korting het gevolg is van zijn te late repatriëring vanuit Nederlands-Indië naar Nederland, en dat de Staat der Nederlanden verantwoordelijk is voor deze repatriëring. De rechtbank dient te beoordelen of de Svb op goede gronden heeft vastgesteld dat eiser niet verzekerd was voor de AOW gedurende de genoemde periode.

De rechtbank overweegt dat eiser zich op 17 december 1958 in Nederland heeft gevestigd en dat hij pas vanaf dat moment voldeed aan de voorwaarden voor AOW-verzekering. De rechtbank wijst erop dat de AOW bepaalt dat iemand verzekerd is als hij ingezetene is, en dat eiser pas na zijn vestiging in Nederland aan deze eis voldeed. De rechtbank concludeert dat de Svb terecht heeft vastgesteld dat eiser niet verzekerd was in de periode van 1 januari 1957 tot en met 16 december 1958.

Eiser heeft aangevoerd dat de Staat der Nederlanden verantwoordelijk is voor zijn late repatriëring en dat dit niet mag leiden tot een korting op zijn AOW-pensioen. De rechtbank is van oordeel dat het niet aan de Svb is om te beoordelen of de Staat der Nederlanden eiser eerder had moeten repatriëren. De rechtbank oordeelt dat de dwingendrechtelijke bepalingen van de AOW van toepassing zijn en dat de argumenten van eiser niet kunnen leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 06/4046
uitspraak van de enkelvoudige kamer d.d. 28 juni 2007
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
tegen
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb),
verweerder.
Inleiding
1.1 Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 13 oktober 2006, waarbij verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 30 juni 2006 gegrond heeft verklaard, in die zin dat het niet-verzekerde tijdvak in het kader van de Algemene Ouderdomswet (AOW) wordt vastgesteld op de periode vanaf 1 januari 1957 tot en met 16 december 1958. De korting op het ouderdomspensioen is daarbij vastgesteld op 2 %.
1.2 Het geding is behandeld ter zitting van 6 juni 2007, waar eiser in persoon is verschenen. Namens verweerder is verschenen mr. G. van der Schuur, werkzaam bij de Svb.
Overwegingen
Feiten
2.1 Eiser, geboren op 9 juli 1941 in Indonesië, heeft zich op 17 december 1958, vanuit Indonesië, in Nederland gevestigd. De vader van eiser is tijdens oorlogshandelingen overleden in het toenmalige Nederlands-Indië. Deze was KNIL-militair. Op 4 februari 2006 heeft eiser bij verweerder een aanvraag ingediend om in aanmerking te komen voor een AOW-pensioen.
Bij besluit van 30 juni 2006 heeft verweerder het AOW-pensioen met 4% gekort, omdat eiser van 9 juli 1956 tot en met 16 december 1958 niet verzekerd is geweest ingevolge de AOW.
2.2 Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Daartoe heeft verweerder overwogen dat eiser op grond van artikel 2 van het Besluit gelijkstelling van wonen buiten het Rijk met wonen binnen het Rijk (Besluit), voldoet aan de voorwaarden voor het recht op overgangsvoordelen. Eiser wordt alsnog geacht verzekerd te zijn geweest in de periode gelegen tussen 9 juli 1956 en 1 januari 1957. De korting op het AOW-pensioen is daarbij vastgesteld op 2%.
Standpunten van partijen
2.3 Eiser heeft in beroep - kort samengevat - aangevoerd dat voormelde korting is ontstaan als gevolg van zijn te late repatriëring vanuit Nederlands-Indië naar Nederland. Volgens eiser was de Staat der Nederlanden verantwoordelijk voor de repatriëring van kinderen van KNIL-militairen en mag hij niet de dupe worden van diens omissie. De vader van eiser is tijdens oorlogshandelingen overleden in het toenmalige Nederlands-Indië.
2.4 Verweerder is van mening dat het te ver voert om de vraag te beantwoorden of de Nederlandse overheid in de situatie van eiser had moeten zorgdragen voor een eerdere repatriëring en ontkent dat een positief antwoord op deze vraag ertoe had moeten leiden dat het moment waarop eiser ingezetene werd van Nederland op een eerder tijdstip had moeten worden vastgesteld dan dat van de feitelijke datum waarop eiser in Nederland is aangekomen. Ter zitting heeft verweerder gewezen op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 29 april 1998, LJN:ZB7595.
Toepasselijk recht
2.5 Ingevolge artikel 2 van de AOW is ingezetene in de zin van de wet degene, die in Nederland woont.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, onder a, van de AOW is verzekerd degene, die nog niet de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt en ingezetene is.
Ingevolge het derde lid, van artikel 6 van de AOW kan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, in afwijking van het eerste en tweede lid, uitbreiding dan wel beperking worden gegeven aan de kring der verzekerden
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de AOW heeft recht op ouderdomspensioen degene, die:
a. de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, en
b. ingevolge deze wet verzekerd is geweest in het tijdvak, aanvangende met de dag waarop de leeftijd van 15 jaar is bereikt en eindigende met de dag voorafgaande aan de dag waarop de leeftijd van 65 jaar is bereikt.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, onder a, van de AOW wordt op het AOW-pensioen een korting toegepast van 2% voor elk kalenderjaar, dat de pensioengerechtigde na het bereiken van de 15-jarige, doch vóór het bereiken van de 65-jarige leeftijd niet verzekerd is geweest.
Beoordeling van het geschil
2.6 In dit geding dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verweerder eiser op goede gronden niet verzekerd voor de AOW heeft geacht over de periode van 1 januari 1957 tot en met 16 december 1958.
2.7 Verzekerd ingevolge artikel 6 van de AOW is de ingezetene, dat wil zeggen degene die in Nederland woont. Waar iemand woont, wordt naar de omstandigheden beoordeeld. Daarnaast zijn verzekerd degenen die geen ingezetenen zijn (buiten Nederland wonen) maar hier te lande in loondienst werken en dientengevolge aan de loonbelasting zijn onderworpen.
2.8 De rechtbank is van oordeel dat verweerder met toepassing van artikel 6 van de AOW op goede gronden heeft vastgesteld dat eiser gedurende de periode in geding niet verzekerd is geweest.
2.9 De rechtbank stelt vast dat eiser zich eerst op 17 december 1958, komende uit Indonesië, in Nederland heeft gevestigd. Eerst vanaf dat moment voldeed eiser aan de voorwaarden zoals gesteld in artikel 6, eerste lid, onder a, van de AOW. Voorts bevat het op artikel 6, derde lid, van de AOW gebaseerde Besluit uitbreiding en beperking kring der verzekerden volksverzekeringen (Besluit van 24 december 1998, Stb. 746, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 7 juni 2006, Stb. 276) geen bepalingen op grond waarvan eiser gedurende de periode in geding als verzekerd kan worden beschouwd.
2.10 Ten aanzien van eisers grief dat hij door toedoen van de Staat der Nederlanden eerst in 1958 naar Nederland is gerepatrieerd en daarom niet mag worden gekort op zijn AOW-pensioen, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat het te ver gaat dat verweerder de vraag moet beantwoorden of de Staat der Nederlanden eiser op een eerdere datum naar Nederland had moeten repatriëren. De stelling dat het de Staat der Nederlanden mogelijkerwijs valt aan te rekenen dat eiser pas op 17 december 1958 naar Nederland is gerepatrieerd kan er niet toe leiden dat verweerder niet gehouden zou zijn de dwingendrechtelijke bepalingen van de AOW toe te passen op het geval van eiser. Het is niet aan de SVB om te beoordelen of eiser eerder naar Nederland had moeten worden gerepatrieerd. Het voldoen aan deze eis zou leiden tot een te ver gaande doorkruising van de bevoegdheidsverdeling tussen de Staat der Nederlanden en verweerder. De rechtbank vindt steun voor deze opvatting in de door verweerder aangehaalde uitspraak van de CRvB van 29 april 1998, 96/6638 AKW.
2.11 Hetgeen door eiser in beroep is aangevoerd kan dan ook niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Het beroep is ongegrond.
De rechtbank beslist als volgt.
Beslissing
De rechtbank Utrecht,
recht doende,
3.1 verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.P. Gerrits-Janssens en in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2007.
De griffier: De rechter:
mr. P. Ruitenberg mr. M.P. Gerrits-Janssens
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Let wel
Ook als u in deze uitspraak (gedeeltelijk) in het gelijk bent gesteld, kan het van belang zijn hoger beroep in te stellen voor zover de rechtbank gronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen en u daar niet in wilt berusten.