RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/600160-07
Datum uitspraak: 23 juli 2007
Verkort vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen:
[Verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1962 te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in [Penitentiaire Inrichting Utrecht]
Raadsvrouwe: mr. J.W. Verhoef.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 23 mei 2007 en 9 juli 2007.
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven.
Op vordering van de officier van justitie is wijziging van het onder 1 ten laste gelegde feit ter terechtzitting van 23 mei 2007 toegestaan.
Van de dagvaarding en van de vordering tot wijziging van de tenlastelegging zijn kopieën als bijlagen I en II aan dit vonnis gehecht. De inhoud van deze bijlagen geldt als hier ingevoegd.
De geldigheid van de dagvaarding
De raadsvrouwe van verdachte heeft ter zitting op 9 juli 2007 aangevoerd dat feit 2 op de dagvaarding onjuistheden bevat. Volgens de raadsvrouwe is een deel van de feitelijke omschrijving van het onder 2 ten laste gelegde feit niet te kwalificeren als een voorbereiding van opzettelijke brandstichting, maar als een poging tot brandstichting.
De rechtbank begrijpt dat de raadsvrouwe heeft bedoeld dat de tenlastelegging ten aanzien van feit 2 een innerlijke tegenstrijdigheid bevat tussen de kwalificatieve en de feitelijke omschrijving en op grond daarvan partieel nietig moet worden verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat de feitelijke omschrijving van het onder 2 ten laste gelegde feit niet een begin van uitvoering van opzettelijke brandstichting omvat en de feitelijke omschrijving derhalve niet als een poging tot brandstichting is te kwalificeren. De rechtbank is van oordeel dat de tenlastelegging ten aanzien van feit 2 geen innerlijke tegenstrijdigheid bevat en verwerpt het verweer van de raadsvrouwe.
De raadsvrouwe van verdachte heeft op de terechtzitting op 9 juli 2007 aangevoerd dat het binnentreden in de woning van verdachte op 3 februari 2007 zonder toestemming van verdachte en tevens zonder de daartoe benodigde machtiging heeft plaatsgevonden. Als gevolg van dit onrechtmatige binnentreden zouden volgens de raadsvrouwe de bewijsmiddelen ten aanzien van de in de achtertuin aangetroffen molotovcocktail niet mogen bijdragen aan het bewijs van het onder 2 ten laste gelegde feit.
De rechtbank acht het verweer van de raadsvrouwe gegrond. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het binnentreden in de woning van verdachte niet volgens de daartoe geldende wettelijke regels plaatsgevonden en dienen als gevolg daarvan de resultaten van het binnentreden, in concreto het ambtsedig proces-verbaal terzake van het aantreffen van een molotovcocktail in de tuin van verdachte, alsmede de foto’s daarvan, van het bewijs te worden uitgesloten.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze als vermeld in bijlage III en IV van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Ten aanzien van feit 1:
De rechtbank komt tot de bewezenverklaring van hetgeen onder 1 ten laste is gelegd op grond van de aangifte van [aangever], de verklaring van [getuige] en de verklaring van verdachte ter zitting. Verdachte heeft ter zitting bekend tegen [aangever] en [getuige] te hebben gezegd dat hij jerrycans met benzine in huis had staan en de boel in de fik zou steken of op zou blazen. De rechtbank is van oordeel dat deze woorden niet alleen bedreigend waren voor [aangever] en [getuige], de buren van verdachte, maar ook naar hun aard en strekking in het algemeen bedreigend zijn. Dat verdachte niet de intentie had om zijn huis daadwerkelijk in brand te steken, doet hier naar het oordeel van de rechtbank niet aan af.
Ten aanzien van feit 2:
De rechtbank komt tot de bewezenverklaring van hetgeen onder 2 ten laste is gelegd op grond van het proces-verbaal van bevindingen van [brigadier Y] en de verklaring van verdachte ter zitting. In de keuken van de woning van verdachte is op 29 januari 2007 een geopende jerrycan met benzine aangetroffen, terwijl op de tafel in de woonkamer een brandende kaars stond. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat het hem, mede doordat hij onder invloed van alcohol verkeerde, weinig kon schelen of er brand uit zou breken.
De rechtbank is van oordeel dat de geopende jerrycan en de brandende kaars in de woning van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvormen kennelijk bestemd waren voor het stichten van brand met voorwaardelijk opzet. De rechtbank overweegt hierbij dat verdachte ter zitting heeft verklaard dat hij bij verschillende instanties hulp heeft gezocht voor zijn problemen maar die hulp niet ontving en het hem, mede door het achterwege blijven van die hulp, weinig kon schelen of er brand zou uitbreken.
De rechtbank is op grond van deze verklaringen van oordeel dat verdachte door de geopende jerrycan met benzine in de woning te plaatsen en een kaars aan te steken, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er daadwerkelijk brand uit zou breken, wellicht om daarmee zijn roep om hulp nog meer kracht bij te zetten.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van feit 1:
Bedreiging met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen ontstaat en met brandstichting.
Ten aanzien van feit 2:
Voorbereiding van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
De strafbaarheid van de verdachte
De raadsvrouwe van verdachte heeft ter zitting ten aanzien het onder 1 ten laste gelegde feit aangevoerd dat verdachte bij een bewezenverklaring dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat verdachte zichzelf heeft belast met vervolging door vanuit zijn roep om hulp bedreigingen te uiten. De rechtbank is met de raadsvrouwe van oordeel dat, gezien onder meer de politiecontacten die voor 29 januari 2007 hebben plaatsgevonden, verdachte reeds in een eerder stadium aandacht had kunnen krijgen voor zijn problemen. De rechtbank is echter van oordeel dat het beroep van de raadsvrouwe niet gehonoreerd kan worden, aangezien het zichzelf belasten met vervolging geen gerechtvaardigd beroep oplevert op een wettelijke noch een buitenwettelijke strafuitsluitingsgrond.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sancties
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft met zijn bedreigingen [aangever] en [getuige], maar ook andere omwonenden, veel vrees aangejaagd. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van [aangever] en [getuige] blijkt dat zij bang zijn geworden door de geuite dreigementen van verdachte en slapeloze nachten hebben gehad.
Verdachte heeft ter zitting verklaard helemaal niet te hebben stil gestaan bij de mogelijke gevolgen van zowel zijn dreigementen als de geopende jerrycan en de brandende kaars in zijn woning, hetgeen de rechtbank verdachte erg kwalijk neemt. Weliswaar kan de rechtbank zich voorstellen dat verdachte gefrustreerd was doordat zijn roep om hulp niet beantwoord werd, maar dit biedt naar het oordeel van de rechtbank geen excuus om anderen te bedreigen of de kans op het ontstaan van een brand te vergroten.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 2 februari 2007, waaruit onder andere blijkt dat de verdachte op 18 juli 1989 door de rechtbank Utrecht tot terbeschikkingstelling met dwangverpleging is veroordeeld voor opzettelijke brandstichting en in 1989 en 2000 eerder is veroordeeld voor bedreiging.
- een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte van de Reclassering Nederland d.d. 7 mei 2007, opgemaakt door B.H.V. Dölle, reclasseringswerker, inhoudende onder meer - zakelijk weergegeven - :
De inschatting van recidive bij betrokkene wordt na RISc-afname als gemiddeld beoordeeld. Uit de RISc komen alcoholgebruik, emotioneel welzijn en denkpatronen en vaardigheden als sterk criminogene factoren naar voren. Deze factoren zijn tevens direct delictgerelateerd.
- een omtrent verdachte psychiatrisch rapport d.d. 5 mei 2007 van J.M.J.F. Offermans, psychiater, inhoudende onder meer - zakelijk weergegeven - :
Er is bij betrokkene sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van alcoholafhankelijkheid en van een gebrekkige ontwikkeling in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis NAO (Niet Anderszins Omschreven) met borderline en vermijdende en afhankelijke kenmerken.
Betrokkene kan als verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd voor het hem ten laste gelegde feit, indien bewezen.
Betrokkene is amper in staat om zelfstandig zijn leven vorm te geven door gebrek aan autonomie en door afhankelijkheid. Als hij aan zichzelf wordt overgelaten ontbreekt het hem aan voldoende hulp en structuur en blijft hij neigen tot destructief gedrag en middelenmisbruik c.q. afhankelijkheid. Hierdoor blijft er in situaties als ten tijde van het ten laste gelegde een aanzienlijk gevaar voor recidive bestaan.
Betrokkene moet beschouwd worden als een psychisch gehandicapte man met zeer beperkte draagkracht, zeer gevoelig voor frustraties, teleurstellingen, afwijzingen en verlatingen, bij wie spanning en stress gemakkelijk kunnen oplopen, leidend tot eerdergenoemd zelfdestructief gedrag en middelenmisbruik. Enige vorm van begeleiding en behandeling zal dan ook permanent noodzakelijk zijn. Zelfstandig wonen zoals ten tijde van het ten laste gelegde wordt door rapporteur geen haalbare kaart geacht. Op korte termijn kan qua begeleiding en behandeling gedacht worden aan een verblijf bij Exodus te Utrecht en aan een poliklinische of dagklinische behandeling bij ‘het Dok’ of ‘de Waag’ te Utrecht. Op langere termijn lijkt minimaal begeleid wonen noodzakelijk, waarbij een voorkeur uitgaat naar beschermd wonen. Om aan begeleiding en behandeling voldoende intensiteit en duur te bieden adviseert rapporteur de betrokkene een TBS met voorwaarden op te leggen, daar (een) bijzondere voorwaarde(n) bij een deels voorwaardelijke straf onvoldoende garanties biedt dat betrokkene zich hieraan bij frustraties en tegenslagen niet zal onttrekken.
- een omtrent verdachte psychologisch rapport d.d. 22 april 2007 van P.E. Geurkink, psycholoog, inhoudende onder meer - zakelijk weergegeven - :
Betrokkene is lijdende aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de zin van een borderline persoonlijkheidsstoornis met afhankelijke en vermijdende kenmerken. Daarnaast is er sprake van een ziekelijke stoornis der geestvermogens in de zin van een alcoholafhankelijkheid welke momenteel in remissie is door de gedwongen onthouding.
Betrokkene is naar de mening van rapporteur als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen voor de ten laste gelegde feiten.
Indien betrokkene niet wordt behandeld voor zijn pathologie, maar met name niet duurzaam wordt begeleid en ondersteund, is de kans groot dat er op termijn feiten plaatsvinden zoals thans ten laste gelegd.
Het is noodzakelijk dat er een vorm van behandeling maar zeker ook van duurzame begeleiding komt. Dit moet inhouden een vorm van psychotherapeutische behandeling van zijn persoonlijkheidsstoornis om hem wat minder instabiel te maken. Daarnaast is er een vorm van duurzame begeleiding nodig om betrokkene te steunen, te structureren en te reguleren. Er kan worden gedacht aan plaatsing van betrokkene in Exodus en aan een ambulante behandeling bij Het Dok te Utrecht. Op termijn lijkt een vorm van beschermd wonen passend.
Rapporteur adviseert de behandeling te laten plaatsvinden in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden. Hiermee kan voor de komende jaren een stevig kader worden gegenereerd waarbinnen de behandeling en de begeleiding kunnen plaatsvinden.
Met de hiervoor weergegeven conclusies van de deskundigen J.M.J.F. Offermans en P.E. Geurkink en de gegeven adviezen kan de rechtbank zich verenigen en zij maakt die conclusies tot de hare en neemt voormelde adviezen over.
- een maatregelrapport betreffende de verdachte van de Justitiële Verslavingszorg, Centrum Maliebaan Utrecht d.d. 2 juli 2007, opgemaakt door mw. L. Boelstra, reclasseringswerker, inhoudende onder meer - zakelijk weergegeven - :
Als voorwaarden in het kader van een TBS met voorwaarden wordt gesteld dat de heer Bergen:
- niet zal recidiveren;
- woonachtig zal zijn in een begeleide of beschermde woonvorm, zoals Stichting Exodus, Kwintes, of een soortgelijke instelling en niet zal verhuizen en/of elders gaat verblijven zonder overleg en uitdrukkelijke toestemming van de reclassering;
- zich zal houden aan de regels van Exodus of een soortgelijke woonvoorziening en zich zal houden aan het behandelplan en de behandelafspraken, opgesteld door de forensische polikliniek het Dok te Utrecht;
- een controleerbare dagbesteding dient te hebben;
- geen alcohol en/of drugs gebruikt en zijn volledige medewerking verleent aan controles op het gebruik van alcohol en drugs;
- inzage geeft in zijn financiële situatie aan zowel Stichting Exodus of een soortgelijke instelling, het Dok en aan de reclassering;
- de eventueel voorgeschreven medicatie van de psychiater, verbonden aan het Dok, zal accepteren en innemen;
- zich begeleidbaar en bemiddelbaar opstelt en zich gedraagt naar de aanwijzingen hem te geven door de reclassering.
Het verdient sterk de voorkeur de onvoorwaardelijke vrijheidsstraf te laten voortduren tot aan de mogelijke plaatsingsdatum (26-07-07) van Stichting Exodus zodat een soepele overgang gewaarborgd is en de kans op recidive geminimaliseerd wordt.
- de verklaring van verdachte ter zitting dat hij instemt met de voorwaarden die Centrum Maliebaan heeft geformuleerd voor een eventuele terbeschikkingstelling met voorwaarden.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot - kort gezegd - een gevangenisstraf voor de duur van 175 dagen met aftrek van het voorarrest alsmede de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting en voormelde rapportages is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, de terbeschikkingstelling van verdachte eist.
Het bewezenverklaarde feit 2 betreft een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.
Gelet op het advies dat een behandeling van verdachte’s problematiek voldoende gewaarborgd is binnen de setting van een terbeschikkingstelling met voorwaarden, dient naar het oordeel van de rechtbank de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden te worden opgelegd.
Gelet op de aard en de ernst van voormelde feiten is de rechtbank van oordeel dat, behoudens de op te leggen maatregel, aan verdachte tevens een gevangenisstraf dient te worden opgelegd. De rechtbank acht een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 37a, 38, 38a, 46, 57, 157 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals vermeld in bijlage III en IV van dit vonnis, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 175 dagen.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en stelt voor de duur van de terbeschikkingstelling de volgende voorwaarden betreffende het gedrag van de ter beschikking gestelde, inhoudende dat de ter beschikking gestelde:
- niet zal recidiveren;
- woonachtig zal zijn in een begeleide of beschermde woonvorm, zoals Stichting Exodus, Kwintes, of een soortgelijke instelling en niet zal verhuizen en/of elders gaan verblijven zonder overleg en uitdrukkelijke toestemming van de reclassering;
- zich houdt aan de regels van Exodus of een soortgelijke woonvoorziening en zich houdt aan het behandelplan en de behandelafspraken, opgesteld door de forensische polikliniek het Dok te Utrecht;
- een controleerbare dagbesteding dient te hebben;
- geen alcohol en/of drugs gebruikt en zijn volledige medewerking verleent aan controles op het gebruik van alcohol en drugs;
- inzage geeft in zijn financiële situatie aan zowel Stichting Exodus of een soortgelijke instelling, het Dok als aan de reclassering;
- de eventueel voorgeschreven medicatie van de psychiater, verbonden aan het Dok, accepteert en inneemt;
- zich begeleidbaar en bemiddelbaar opstelt en zich gedraagt naar de aanwijzingen hem te geven door de reclassering.
Gelast dat de verdachte op de dag dat de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van de opgelegde vrijheidsstraf, te weten op 26 juli 2007, vanuit zijn detentie wordt overgebracht naar Stichting Exodus te Utrecht.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op het moment dat verdachte daadwerkelijk binnen is bij die Stichting Exodus.
Dit vonnis is gewezen door mrs I. Bruna, L. Bakker-Splinter en J.M. Bruins, bijgestaan door mr M.A. Visser als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 juli 2007.