Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 223431 / HA ZA 06-2864
Vonnis van 8 augustus 2007
de besloten vennootschap
[eiseres],
kantoorhoudende te [plaats],
eiseres,
procureur mr. M.C. Reurings,
1. de besloten vennootschap
[gedaagde sub 1],
statutair gevestigd te [plaats],
gedaagde,
procureur mr. L.M. Bongers,
2. de besloten vennootschap
[gedaagde sub 2],
statutair gevestigd en kantoorhoudende te [plaats],
gedaagde,
procureur mr. M.L. Bondrager-Chap.
Partijen zullen hierna [eiseres], [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaardingen
- de conclusie van antwoord aan de zijde van [gedaagde sub 1]
- de conclusie van antwoord aan de zijde van [gedaagde sub 2]
- het tussenvonnis van 14 februari 2007
- het proces-verbaal van comparitie van 21 mei 2007.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [Eiseres] voert een onderneming die financiële dienstverlening en assurantiën aan particulieren en het midden- en kleinbedrijf aanbiedt.
2.2. [Eiseres] en [gedaagde sub 1] hebben begin 2006 een overeenkomst gesloten betreffende de overdracht van een assurantie-klantenportefeuille van [gedaagde sub 1] aan [eiseres] (hierna te noemen: de overeenkomst van overdracht). In de overeenkomst van overdracht is - voor zover thans relevant - opgenomen:
Artikel 17 Slotbepaling
a. (…)
b. Op deze overeenkomst is het Nederlands recht van toepassing. Eventuele
geschillen omtrent de uitvoering van deze overeenkomst zullen worden voorgelegd aan de Nederlandse Rechter.
2.3. Op 16 maart 2006 heeft [eiseres] als voorschot op de totale koopsom een bedrag van EUR 50.000,- betaald aan [gedaagde sub 1].
2.4. [Gedaagde sub 2] is een onderneming die oplossingen aanbiedt voor het systematisch beheren van arbeidsgerelateerde informatie vanuit een centrale gestandaardiseerde opslag. Met de door haar aangeboden diensten stelt [gedaagde sub 2] werkgevers in staat de arbeidsvoorwaarden van de bij hen werkzame werknemers op een centrale locatie te beheren en deze gegevens op een eenvoudige en veilige wijze aan de individuele werknemers ter beschikking te stellen.
2.5. Door [eiseres] en [gedaagde sub 2] is een op 21 februari 2006 gedateerde samenwerkingsovereenkomst ondertekend op grond waarvan [eiseres] is toegetreden tot het [gedaagde sub 2]-concept op basis van een prioriteitspositie (hierna te noemen: de samenwerkingsovereenkomst). In de samenwerkingsovereenkomst is - voor zover thans relevant - opgenomen:
Artikel 10 Geschillen
• [gedaagde sub 2] zal zorgdragen voor de instelling van een geschillencommissie,
teneinde geschillen tussen netwerkleden onderling en tussen netwerkleden en [gedaagde sub 2] te beslechten.
• Partijen verplichten zich alle geschillen voortvloeiende uit deze samenwerkingsovereenkomst en enige dienstverleningsovereenkomst uitsluitend overeenkomstig het geschillenreglement aan de geschillencommissie voor te leggen.
In een addendum bij de samenwerkingsovereenkomst is - onder meer - bepaald dat de samenwerkingsovereenkomst onlosmakelijk verbonden is met de overeenkomst van overdracht.
2.6. Op 6 maart 2006 is door (het bestuur van) [gedaagde sub 2] vastgesteld het ‘REGLEMENT OP DE BEHANDELING VAN KLACHTEN EN GESCHILLEN als bedoeld in de contracten van [gedaagde sub 2] met haar netwerkpartners, onder het artikel “Geschillen” ’ (hierna te noemen: het reglement). In het reglement is -voor zover thans relevant- opgenomen:
Artikel 2
2.1 De Commissie bestaat uit een door het Bestuur te bepalen aantal onafhankelijke leden, met een minimum van twee, waaronder een voorzitter en een secretaris. (…)
2.7. Op 28 augustus 2006 heeft deze Geschillen Commissie Arbeidsplein (hierna te noemen: de GCA) een beslissing genomen op een klacht van [gedaagde sub 1] tegen [eiseres]. Deze klacht hield in dat [eiseres] niet aan haar contractuele betalingsverplichting uit de overeenkomst van overdracht voldeed. De beslissing van GCA houdt -kort gezegd- in dat [eiseres] het nog openstaande deel van de te betalen hoofdsom per omgaande aan [gedaagde sub 1] dient te voldoen.
2.8. Op 11 september 2006 heeft de GCA voorts een beslissing genomen op een klacht van [gedaagde sub 2] tegen [eiseres]. Deze klacht hield in dat [eiseres] niet aan haar contractuele verplichtingen uit de samenwerkingsovereenkomst voldeed. De beslissing van GCA houdt -kort gezegd- in dat het verzoek van [gedaagde sub 2] om de samenwerkingsovereenkomst per direct te ontbinden wordt toegewezen.
2.9. Het bij beschikking van 15 november 2006 door de voorzieningenrechter van deze rechtbank verleende verlof om het arbitrale vonnis van 28 augustus 2006 ten uitvoer te leggen is met het vonnis in kort geding van 19 december 2006 door de voorzieningenrechter te Arnhem geschorst tot in de onderhavige vernietigingsprocedure onherroepelijk is beslist.
2.10. Met het vonnis van 10 januari 2007 heeft de rechtbank Arnhem besloten dat de door [eiseres] gestarte procedure tegen [gedaagde sub 1] - er kort gezegd toe strekkende dat voor recht wordt verklaard dat de overeenkomst van overdracht rechtsgeldig door haar is ontbonden en [gedaagde sub 1] wordt veroordeeld tot (terug)betaling van EUR 50.000,- op de parkeerrol wordt geplaatst eveneens in afwachting van een onherroepelijk vonnis in de onderhavige procedure over de gevorderde vernietiging van de uitspraak van de GCA van 28 augustus 2006.
3. De vordering
3.1. [eiseres] vordert dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
- het arbitrale vonnis van 28 augustus 2006 gewezen tussen [eiseres] en [gedaagde sub 1] vernietigt,
- het arbitrale vonnis van 11 september 2006 gewezen tussen [eiseres] en [gedaagde sub 2] vernietigt en
- [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk veroordeelt in de kosten van deze procedure.
3.2. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben afzonderlijk verweer gevoerd en tot afwijzing van de vordering geconcludeerd.
4.1. De vorderingen van [eiseres] strekken er in hoofdlijn toe de twee arbitrale vonnissen van de GCA te vernietigen.
4.2. Artikel 1065, lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat vernietiging van een arbitrale vonnis slechts kan plaatsvinden op een of meer van de navolgende gronden:
a. een geldige overeenkomst tot arbitrage ontbreekt,
b. het scheidsgerecht is in strijd met daarvoor geldende regelen samengesteld,
c. het scheidsgerecht heeft zich niet aan zijn opdracht gehouden,
d. het vonnis is niet overeenkomstig het in artikel 1057 bepaalde ondertekend of niet met redenen omkleed,
e. het vonnis, of de wijze waarop dit tot stand kwam, strijdt met de openbare orde of de goede zeden.
4.3. Daarnaast overweegt de rechtbank dat bij de beantwoor¬ding van de vraag of er gronden voor vernietiging van een arbitrale vonnis bestaan, uitgangspunt is dat de rechter terug¬hou¬dend¬heid moet betrach¬ten. Deze regel hangt onder meer hier¬mee samen dat een ver¬nie¬tigings¬pro¬cedure niet mag worden ge¬bruikt als een verkapt hoger beroep en dat het alge¬meen belang bij een effectief functio¬neren¬de arbitrale rechtspleging meebrengt dat de bur¬ger¬lijke rechter slechts in sprekende ge¬val¬len dient in te grijpen in ar¬bi¬trale beslissingen (vgl. HR 17 januari 2003, RvdW 2003, 17).
Het arbitrale vonnis van 28 augustus 2006
4.4. [Eiseres] legt aan haar vordering tot vernietiging van dit arbitrale vonnis ten grondslag dat een geldige overeenkomst tot arbitrage ontbreekt, de GCA in strijd met de daarvoor geldende regels is samengesteld en het vonnis en de wijze waarop dit tot stand kwam in strijd met de openbare orde en/of de goede zeden is.
4.5. Ter onderbouwing van haar stelling dat een geldige overeenkomst ontbreekt, voert [eiseres] aan dat weliswaar arbitrage in de samenwerkingsovereenkomst is overeengekomen maar dat daarvan in de overeenkomst van overdracht geen sprake is. Integendeel, zij en [gedaagde sub 1] zijn expliciet overeengekomen dat de Nederlandse rechter bevoegd is.
4.6. [Gedaagde sub 1] heeft in het licht van die stelling aangevoerd dat [eiseres] zich, evenals alle andere netwerkleden van [gedaagde sub 2], heeft verbonden om zich in geval van (onderlinge) geschillen neer te leggen bij de beslissing van de GCA. Zij heeft voorts een schrijven overgelegd van [naam], de voorzitter van de GCA (hierna te noemen: [voorzitter GCA]) die gemotiveerd aangeeft waarom hij van mening is dat de door [eiseres] aangevoerde gronden geen reden kunnen zijn voor vernietiging van het arbitrale vonnis.
4.7. De rechtbank stelt voorop dat in de overeenkomst van overdracht (de enige tussen [eiseres] en [gedaagde sub 1] gesloten overeenkomst) in artikel 17 is bepaald dat daarop het Nederlands recht van toepassing is en dat eventuele geschillen omtrent de uitvoering zullen worden voorgelegd aan de Nederlandse Rechter. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat in artikel 13, onder b van de overeenkomst van overdracht expliciet is bepaald dat wijzigingen in de overeenkomst slechts kunnen geschieden door middel van een door alle partijen ondertekend document. Gesteld noch gebleken is dat een dergelijk door [eiseres] en [gedaagde sub 1] ondertekend document bestaat. Weliswaar is in de samenwerkingsovereenkomst (gesloten tussen [eiseres] en [gedaagde sub 2]) overeengekomen dat diè partijen zich verplichten alle geschillen voortvloeiende uit diè overeenkomst en enige dienstverleningsovereenkomst uitsluitend overeenkomstig het geschillenreglement aan de GCA voor te leggen en is in het addendum daarbij bepaald dat de samenwerkingsovereenkomst onlosmakelijk verbonden is met de overeenkomst van overdracht maar die feiten (noch op zich noch in onderlinge samenhang bezien) betekenen dat [eiseres] (en [gedaagde sub 1]) er mee heeft ingestemd dat het bepaalde in artikel 17 van de overeenkomst van overdracht is komen te vervallen. De mogelijkheid dat de samenwerking tussen [eiseres] en [gedaagde sub 1] en die tussen [eiseres] en [gedaagde sub 2] in elkaars verlengde liggen omdat het in de bedoeling lag de door [eiseres] overgenomen assurantie-klantenportefeuille aan te sluiten op het [gedaagde sub 2]-concept, kan dat oordeel niet anders maken. Dit betekent dat tussen [eiseres] en [gedaagde sub 1] geen rechtsgeldige overeenkomst van arbitrage is overeengekomen.
4.8. Door de voorzitter van de GCA is nog gesteld dat de stelling van [eiseres] dat een geldige overeenkomst tot arbitrage ontbreekt, alleen al faalt omdat in het vonnis in kort geding van de rechtbank Arnhem van 19 december 2006 is aangegeven:
‘Omdat in het addendum bij deze laatste overeenkomst is bepaald dat de samenwerkingsovereenkomst onlosmakelijk is verbonden met de overeenkomst tussen [gedaagde sub 1] en [eiseres], is er wel sprake van een geldige arbitrageovereenkomst en was de GCA bevoegd om kennis te nemen van de door [gedaagde sub 1] ingediende klacht.’
Uit dit vonnis in kort geding blijkt evenwel dat dit citaat in rechtsoverweging 4.5 is opgenomen teneinde het standpunt van [gedaagde sub 1] weer te geven en dat daarmee geen (voorlopig) oordeel van de voorzieningenrechter wordt weergegeven. Ook dit verweer kan derhalve niet slagen.
4.9. Gelet op het vorenstaande dient het arbitrale vonnis van 28 augustus 2006 - zelfs bezien in het licht van de hiervoor in rechtsoverweging 4.3 genoemde terughoudendheid die de rechter moet betrachten - te worden vernietigd, reeds omdat tussen [eiseres] en [gedaagde sub 1] een geldige overeenkomst van arbitrage ontbreekt. De overige door [eiseres] aan haar vordering ten grondslag gelegde stellingen en door [gedaagde sub 1] gevoerde verweren behoeven dan ook geen behandeling.
Het arbitrale vonnis van 11 september 2006
4.10. [Eiseres] legt aan haar vordering tot vernietiging van dit arbitrale vonnis ten grondslag dat de GCA in strijd met de daarvoor geldende regels is samengesteld, het vonnis niet overeenkomstig het in artikel 1057 Rv bepaalde is ondertekend en het vonnis en de wijze waarop dit stand kwam in strijd met de openbare orde en of de goede zeden is.
4.11. Ter onderbouwing van haar stelling dat de GCA in strijd met de daarvoor geldende regels is samengesteld voert [eiseres] aan dat de GCA, in strijd met het bepaalde artikel 1026, lid 1 Rv, uit een even aantal arbiters bestaat
4.12. [Gedaagde sub 2] heeft op dit punt gesteld van de GCA te hebben vernomen dat de GCA drie leden telt. Voor zover bij de behandeling van dìt geschil sprake was van twee arbiters wijst [gedaagde sub 2] erop dat [eiseres] zich krachtens het bepaalde in artikel 1052, lid 3 Rv thans niet meer kan beroepen op de bepaling dat het scheidsgerecht in strijd met de daarvoor geldende regelen is samengesteld omdat zij met het reglement heeft ingestemd. Bovendien is zij in de arbitrageprocedure verschenen en heeft zij dit punt niet voor alle verweren bij de GCA aangevoerd.
4.13. De rechtbank stelt vast dat in artikel 1026, lid 1 Rv is bepaald dat een scheidsgerecht een oneven aantal arbiters heeft. Daarnaast stelt zij vast dat in de aanhef van het arbitrale vonnis van 11 september 2006 is aangegeven dat de GCA bestaat uit twee leden, te weten [voorzitter GCA], voorzitter en de heer [naam], secretaris (hierna te noemen: [secretaris]). Voor de stelling van [gedaagde sub 2] dat zij heeft vernomen dat de GCA uit drie leden bestaan, vind de rechtbank in dat arbitrale vonnis geen enkele aanwijzing zodat daaraan voorbij zal worden gegaan. Dat betekent dat de GCA, in ieder geval bij de behandeling van de klacht van [gedaagde sub 2], in strijd met de daarvoor geldende regel als neergelegd in artikel 1026, lid 1 Rv was samengesteld.
4.14. Het verweer dat [eiseres] zich op dit punt niet meer kan beroepen kan niet slagen. Uit artikel 1052, lid 3 Rv volgt immers dat dat slechts het geval zou zijn indien [eiseres] aan de samenstelling van het scheidsgerecht heeft meegewerkt of indien [eiseres] in het arbitrale geding is verschenen, maar van geen van beide situaties is sprake.
Dat [eiseres], zoals [gedaagde sub 2] stelt, heeft meegewerkt aan de samenstelling van de GCA is de rechtbank niet gebleken. Weliswaar heeft [gedaagde sub 2] in haar conclusie van antwoord (in nr. 11) gesteld: ‘Hiervoor is reeds aangegeven dat het arbitragebeding en het daarbij behorende reglement in overleg tussen [gedaagde sub 2] en [eiseres] is opgesteld.’ maar in die conclusie van antwoord heeft zij noch vóór die zin noch daarná aangegeven op welke wijze [eiseres] dan feitelijk aan die samenstelling zou hebben meegewerkt. Deze stelling, waarvoor de rechtbank ook overigens in het dossier geen enkele aanwijzing heeft aangetroffen, kan dan ook niet slagen.
Dat geldt onverkort voor de stelling dat [eiseres] in het arbitrale geding is verschenen. Het feit dat [eiseres] op de e-mail van de voorzitter van de GCA van 17 juli 2006 heeft gereageerd met een e-mail van 19 juli 2006 betekent niet dat geconcludeerd dient te worden dat [eiseres] is verschenen in die procedure. Dit geldt temeer nu in de in de e-mail van
17 juli 2006 door [voorzitter GCA] aan [eiseres] slechts wordt verzocht een datumvoorstel te doen voor overleg. In die e-mail is niet aangegeven dat de procedure reeds volgens het reglement was gestart en evenmin is [eiseres] daarin verzocht tot het indienen van een verweerschrift (nog daargelaten de vraag of zij daartoe feitelijk in de gelegenheid was, nu zij op dat moment nog geen afschrift van de schriftelijke klacht had ontvangen).
Nu dit verweer niet kan slagen komt [eiseres] op dit punt wel degelijk het recht toe zich te beroepen op het bepaalde in artikel 1026, lid 1 Rv.
4.15. Daarnaast stelt [eiseres] dat het arbitrale vonnis van 11 september 2006 niet overeenkomstig het in artikel 1057 Rv bepaalde is ondertekend. Zij wijst er in dat verband voorts op dat in het vonnis evenmin de woonplaatsen van de arbiters en de woonplaatsen van partijen zijn vermeld. Met [eiseres] constateert de rechtbank deze gebreken in het arbitrale vonnis. De mogelijkheid dat [secretaris] bereid zou zijn te getuigen dat hij ook kennis heeft kunnen nemen van de formulering van de uitspraak, zoals door [gedaagde sub 2] aangeboden, doet niet af aan het feit dat het vonnis niet is ondertekend en dit bewijsaanbod zal dan ook worden gepasseerd.
4.16. Tenslotte stelt [eiseres] dat het vonnis en de wijze waarop dit stand kwam in strijd is met de openbare orde en/of de goede zeden. Zij wijst er in dat verband op dat het beginsel van hoor en wederhoor, en het beginsel van onafhankelijkheid en onpartijdigheid is geschonden. [gedaagde sub 2] verweert zich op dit punt met een verwijzing naar de verslaglegging in het arbitrale vonnis en betwist dit punt voor het overige bij gebrek aan wetenschap. De rechtbank overweegt als volgt.
4.17. Zoals hiervoor in rechtsoverweging 4.14 reeds overwogen wordt in de e-mail van 17 juli 2006 door [voorzitter GCA], als voorzitter van de GCA, aan [eiseres] verzocht een datumvoorstel te doen voor overleg. In die e-mail is niet aangegeven dat de arbitrageprocedure reeds volgens het reglement was gestart. In de e-mail van 7 augustus 2006 (waarvan de ontvangst door [eiseres] overigens wordt betwist) is dat niet anders. Ook blijkt uit de processtukken dat na deze e-mailwisseling, tussen de GCA en [eiseres] over de procedure niet meer is gecorrespondeerd en is onbetwist gebleven dat [eiseres] niet eerder dan bij de ontvangst van het arbitrale vonnis, een afschrift van de schriftelijke klacht heeft ontvangen. Tenslotte stelt de rechtbank vast dat [eiseres] door de GCA nimmer in de gelegenheid is gesteld een verweerschrift in te dienen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat reeds op deze grond dient te worden geoordeeld dat door de GCA is gehandeld in strijd met het, overigens ook in het reglement uitdrukkelijk naar voren komende, beginsel van hoor en wederhoor.
4.18. Voor wat betreft de vraag of al dan niet sprake is van onpartijdige en onafhankelijke arbiters overweegt de rechtbank dat in het reglement in artikel 6 is opgenomen dat alle leden van de GCA onpartijdig en onafhankelijk dienen te zijn. Daarnaast neemt de rechtbank in overweging dat voor vernietiging van het arbitraal vonnis wegens strijd met de openbare orde in verband met een beroep op het niet onpartijdig of onafhankelijk van een arbiter, alleen dan plaats is wanneer feiten en omstandigheden aan het licht zijn gekomen op grond waarvan moet worden aangenomen dat hetzij een arbiter bij het geven van de arbitrale beslissing in feite niet onpartijdig dan wel onafhankelijk was, hetzij omtrent diens toenmalig onpartijdig of onafhankelijk zijn in zo ernstige mate twijfel mogelijk is dat het, de overige omstandigheden van het geval mede in aanmerking genomen, onaanvaardbaar zou zijn van de partij die bij de arbitrage in het ongelijk is gesteld, te vergen dat zij zich bij de uitspraak neerlegt (zie HR 18 februari 1994, NJ 1994, 765).
4.19. Ter comparitie is door of namens [gedaagde sub 2] aangeven dat de heer [naam], statutair directeur van [gedaagde sub 2], vanaf ongeveer 1990 een vriendschappelijke/zakelijke relatie met de [gedaagde sub 1] heeft en vanaf ongeveer 1995 met [voorzitter GCA] en [secretaris], maar dat die relaties meer zakelijk dan vriendschappelijk zijn. Hoewel een dergelijke meer zakelijke dan vriendschappelijke relatie van één van partijen met één of meer arbiters, niet per definitie tot de conclusie dient te leiden dat een arbitraal vonnis om die reden strijdt met de regels van openbare orde is daarvan naar het oordeel van de rechtbank in de zich thans voordoende omstandigheden wel sprake. Zij overweegt daartoe als volgt.
4.20. In de e-mail van 17 juli 2006 heeft [voorzitter GCA] zich, als voorzitter van de GCA, tot [eiseres] gericht. Zonder dat hij van een mogelijk verweer van [eiseres] op de hoogte was, en zonder dat hij [eiseres] bij die gelegenheid een afschrift van de ontvangen klachten, of een volledige samenvatting daarvan heeft doen toekomen, heeft hij [eiseres] daarbij duidelijk gemaakt dat hij reeds op dat moment van oordeel was dat er sprake was van ‘serieuze klachten’, dat hij op zeer korte termijn overleg wilde teneinde de reden van het huidig ‘wanpresteren’ te kunnen vernemen en dat het hem ‘als neutraal persoon en beide contracten gelezen hebbend’ voorkwam dat [eiseres] ‘in geval van beide contracten in gebreke blijft’. Daarnaast refereert [voorzitter GCA] in dit e-mailbericht aan het essentieel belang dat is gemoeid met het nakomen van de verplichtingen van [eiseres] voor ‘het wel functioneren van het [gedaagde sub 2]concept’ en heeft [gedaagde sub 2] niet weersproken dat [voorzitter GCA] een deelnemer van [gedaagde sub 2] is en aldus een eigen belang heeft in de onderhavige kwestie.
4.21. De rechtbank is dan ook van oordeel dat daarmee feiten en omstandigheden aan het licht zijn gekomen op grond waarvan omtrent het onpartijdig of onafhankelijk zijn van [voorzitter GCA] in zo ernstige mate twijfel mogelijk is dat het, de overige omstandigheden van het geval mede in aanmerking genomen, onaanvaardbaar is om van [eiseres] te vergen dat zij zich bij het arbitrale vonnis neerlegt.
4.22. Hoewel de rechter, zoals hiervoor in rechtsoverweging 4.3 overwogen, terughoudendheid moet betrachten bij de beslissing een arbitraal vonnis te vernietigen en slechts in sprekende gevallen dient in te grijpen in arbitrale beslissingen is de rechtbank van oordeel dat er in de onderliggende omstandigheden dusdanige ernstige gebreken kleven aan het arbitrale vonnis en de wijze waarop dat tot stand is gekomen dat tot vernietiging dient te worden overgegaan.
4.23. Gelet op het vorenstaande zal het arbitraal vonnis van 11 september 2006 worden vernietigd omdat het scheidsgerecht in strijd met de daarvoor geldende regels is samengesteld, het vonnis niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 1057 Rv is ondertekend en de wijze waarop het vonnis tot stand kwam strijdt met de openbare orde.
4.24. [Gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaardingenEUR 142,64
- (gecorrigeerd) vast recht 248,00
- salaris procureur 904,00 (2,0 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 1.294,64
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. vernietigt het arbitrale vonnis van 28 augustus 2006,
5.2. vernietigt het arbitrale vonnis van 11 september 2006,
5.3. veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op EUR 1.294,64,
5.4. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Maanen en in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2007.