ECLI:NL:RBUTR:2007:BB5493

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
11 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-600446-07
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen met minderjarigen en feitelijke aanranding van de eerbaarheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 11 oktober 2007 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere ontuchtige handelingen met minderjarigen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De voorwaarden van de voorwaardelijke straf omvatten dat de veroordeelde zich moet houden aan aanwijzingen van de Reclassering Nederland, inclusief mogelijke behandeling bij een forensisch psychiatrische instelling en deelname aan een cognitieve vaardigheidstraining. De verdachte is schuldig bevonden aan het plegen van ontuchtige handelingen met een meisje onder de 16 jaar, het seksueel binnendringen van een meisje tussen de 12 en 16 jaar, en het opzettelijk bewegen van een minderjarige tot ontuchtige handelingen door misleiding. Daarnaast is hij veroordeeld voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers, die de verdachte beschuldigden, als geloofwaardig en consistent beoordeeld. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische schade die de slachtoffers hebben geleden en de impact van de daden van de verdachte op hun leven. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot het betalen van schadevergoedingen aan de slachtoffers. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd in overweging genomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn bereidheid tot behandeling en de gevolgen van zijn daden voor zijn leven in de gemeenschap.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/600446-07
Datum uitspraak: 11 oktober 2007
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak
gewezen in de zaak tegen:
[Verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1966 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in [P.I. te Utrecht].
Raadsman: mr. S. de Korte.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
27 september 2007.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven.
Op vordering van de officier van justitie is wijziging van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten ter terechtzitting toegestaan.
Van de dagvaarding en van de vordering tot wijziging van de tenlastelegging zijn kopieën als bijlagen I en II aan dit vonnis gehecht. De inhoud van deze bijlagen geldt als hier ingevoegd.
De bewezenverklaring
De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de - navolgende- motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering van het in wettelijke vorm opgemaakt stamproces-verbaal, genummerd PL0981/07-003122.
Van de handelswijze van verdachte is aangifte gedaan door:
- [Aangeefster A] (pag. 18-22);
- [Aangeefster B] (pag. 10-15 B-verbaal);
- [Aangeefster C] (pag. 21-26 B-verbaal).
De verdachte heeft ter zitting in grote lijnen bekend hetgeen door de aangeefsters in het proces-verbaal verklaard is. Op een tweetal punten - zoals in de onderstaande alinea is weergegeven- heeft hij echter anders verklaard dan de [aangeefsters A en C].
Met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde feit heeft verdachte weliswaar toegegeven dat hij de hand van [aangeefster A] meerdere malen om zijn penis heeft gebracht maar hij heeft ontkend dat er sprake was van aftrekken.
Met betrekking tot het onder 5 ten laste gelegde feit heeft de verdachte ter zitting verklaard dat hij en [aangeefster C] achter een vrachtwagen hebben gezoend maar dat hierbij geen sprake was van enige dwang. Op het moment dat zij te kennen gaf dat zij het niet wilde, is verdachte naar eigen zeggen gestopt en heeft [aangeefster C] weg kunnen lopen.
Met betrekking tot de feiten 2 t/m 4 heeft verdachte ter zitting een geheel bekennende verklaring afgelegd, overeenkomstig de aangifte van [aangeefster B].
De rechtbank gaat bij de bewezenverklaring van feit 1 en 5 geheel uit van de aangiften van zowel [aangeefster A] als [aangeefster C], daar zij geen enkele aanwijzing heeft om de juistheid van deze aangiften in twijfel te trekken. Daarentegen ziet de rechtbank wel aanleiding om kanttekeningen te plaatsen bij de verklaringen van verdachte omtrent de mate van vrijwilligheid waarmee aangeefsters de door hem geïnitieerde seksuele handelingen hebben ondergaan. Uit de verklaringen van aangeefsters en van verdachte zelf rijst een consistent beeld op van verdachte als een man die zichzelf met volstrekte veronachtzaming van de gevoelens van de jonge meisjes die het betreft, fysiek opdringt.
Met betrekking tot feit 5 overweegt de rechtbank voorts dat het achter een vrachtwagen geleiden en onverhoeds vastpakken van aangeefster bij de nek, als een feitelijkheid kan worden aangemerkt waardoor aangeefster gedwongen was de ten laste gelegde ontuchtige handelingen te ondergaan, ook nadat zij te kennen had gegeven dat zij dat niet wilde en hem probeerde weg te duwen. De rechtbank acht daarbij van belang dat gelet op het fysieke overwicht van verdachte en de snelheid waarmee de handelingen zich in de verklaring van aangeefster hebben voltrokken, aangeefster geen andere keus had dan de ontuchtige toenaderingen van verdachte, te weten het twee keer op de mond zoenen en het betasten van haar borsten, te dulden.
De rechtbank acht -gelet op het vorenstaande- wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze als hieronder is vermeld, te weten dat
1.
hij op 03 februari 2007 te [W.], Duitsland,
met [aangeefster A], geboren op [geboortedatum] 1992, die toen de leeftijd van zestien
jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd,
bestaande in het ontuchtig
- onder de trui betasten van het (boven)lichaam van die [aangeefster A] en
- onder de kleding betasten en/of knijpen van/in de borst van die [aangeefster A] en
- door die [aangeefster A] laten vastpakken en trekken van/aan zijn,
verdachte's ontblote penis.
2.
hij in de periode van 01 januari 2004 tot 14 juni 2006
in de [gemeente W.], met [aangeefster B], geboren op [geboortedatum] 1990 te
[geboorteplaats], die de leeftijd van twaalf, maar nog niet die van zestien jaren
had bereikt, buiten echt,, ontuchtige handelingen heeft
gepleegd die hebben bestaan uit of mede hebben bestaan uit het seksueel
binnendringen van het lichaam, immers heeft hij, verdachte,
- meermalen zijn tong in de mond van die [aangeefster B] gebracht en
- eenmaal zijn penis in de vagina van die [aangeefster B] gebracht
en/of verder bewogen.
3.
hij in de periode van 01 januari 2004 tot 14 juni 2006 in de [gemeente W.],
met [aangeefster B], geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats],
die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt,
meermalen ontuchtige handelingen heeft gepleegd,
bestaande in het telkens ontuchtig, door die [aangeefster B] laten
vastpakken en/of trekken van/aan zijn, verdachtes, ontblote penis.
4.
hij in de periode van 01 januari 2007 tot 01 maart 2007 in de [gemeente W.],
door misleiding, te weten door, in strijd met de waarheid, te zeggen dat hij,
verdachte, een filmpje in zijn bezit had waarop een vriend van
het slachtoffer te zien was, een persoon, [aangeefster B], geboren op [geboortedatum] 1990
te [geboorteplaats], waarvan verdachte wist dat deze de leeftijd van achttien jaren
nog niet had bereikt, opzettelijk heeft bewogen ontuchtige handelingen te plegen,
immers heeft hij, verdachte, zich door die [aangeefster B] laten pijpen.
5.
hij in de periode van 3 september 2005 tot en met 4 september
2005 te [B.], door een feitelijkheid, [aangeefster C], heeft gedwongen
tot het dulden van ontuchtige handelingen, immers heeft hij, verdachte,
- zijn handen in de nek van die [aangeefster C] gelegd
- terwijl die [aangeefster C] tegen hem, verdachte, meermalen zei "ik wil dit niet"
en hem verdachte, probeerde weg te duwen, die [aangeefster C] gedwongen tot het
ondergaan van ontuchtige handelingen, bestaande uit:
- het meermalen zoenen van die [aangeefster C] op de mond en
- het betasten van de borsten van die [aangeefster C].
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen telkens meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2, 3, 4, en 5 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
T.a.v. de feiten 1 en 3
Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd.
T.a.v. feit 2
Met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
T.a.v. feit 4
Door misleiding een persoon, waarvan de dader weet dat deze de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, opzettelijk bewegen ontuchtige handelingen te plegen.
T.a.v. feit 5
Feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sancties
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van de onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot -kort gezegd-:
- een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek van het voorarrest, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaren, met als bijzondere voorwaarden:
- dat verdachte zich moet houden aan de aanwijzingen van de Reclassering Nederland, ook indien dit inhoudt een behandeling bij Het Dok en/of een training Cognitieve Vaardigheden (CoVa);
- dat verdachte op geen enkele wijze contact zal hebben met de slachtoffers [aangeefster A] en [aangeefster B].
- toewijzing van de civiele vordering van [aangeefster A] tot een bedrag van € 1150,00, haar voor het overige gedeelte niet-ontvankelijk te verklaren, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
- toewijzing van de civiele vordering van [aangeefster B] tot een bedrag van € 2000,00, haar voor het overige gedeelte niet-ontvankelijk te verklaren, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
- toewijzing van de civiele vordering van [aangeefster C] tot een bedrag van € 539,80, haar voor het overige gedeelte niet-ontvankelijk te verklaren, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft bij meerdere jonge meisjes ontuchtige handelingen gepleegd, waarbij hij zelfs eenmaal met een meisje geslachtsgemeenschap heeft gehad. Laatst genoemd meisje heeft verdachte bovendien door een leugen verleid om hem oraal te bevredigen. Voortdurend heeft verdachte zijn eigen lustgevoelens laten prevaleren boven de lichamelijke integriteit van de meisjes. Het vertrouwen dat de meisjes en hun ouders stelden in verdachte als man van een collega of als werkgever, heeft hij ernstig geschonden. Uit de schriftelijke slachtoffer-verklaringen blijkt welke psychische schade verdachte heeft veroorzaakt en het is zeer aannemelijk dat sommige van zijn slachtoffers nog lange tijd de nadelige gevolgen zullen ondervinden van zijn handelen. Ook tijdens de zitting is gebleken dat de feiten nog steeds gevoelens van verdriet, boosheid en verontwaardiging oproepen.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie
d.d. 19 april 2007, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld;
- een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte van de Reclassering Nederland
d.d. 18 juni 2007, opgemaakt door J.M.W. Liebrand, reclasseringswerker;
- een omtrent verdachte opgemaakt rapport d.d. 19 juni 2007 van drs. F. Nhass, psychiater, inhoudende als conclusie dat verdachte ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten - indien bewezen - lijdende was aan een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, zodat verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
De rechtbank neemt de conclusie van deze deskundige over en maakt deze tot de hare.
De rechtbank weegt in het nadeel van verdachte mee dat hij zich volgens een tweetal aangiften en ook zijn eigen bekentenis eerder (periode eind jaren tachtig tot begin jaren negentig) heeft schuldig gemaakt aan het misbruiken van minderjarige meisjes. De rechtbank leidt hieruit af dat, hoewel verdachte niet eerder veroordeeld is voor soortgelijke feiten, wel degelijk sprake is van een reëel recidiverisico. Een gedeeltelijk voorwaardelijke straf acht de rechtbank dan ook passend en geboden. De rechtbank ziet geen aanleiding om met betrekking tot de bijzondere voorwaarde aan verdachte een langere proeftijd op te leggen dan de gebruikelijke duur van 2 jaren.
In het voordeel van verdachte weegt echter dat hij openheid van zaken heeft gegeven, hij naar het oordeel van de rechtbank oprecht spijt heeft en bereid is om zijn gedrag te veranderen. Ter terechtzitting heeft hij ook aangegeven gemotiveerd te zijn voor het volgen van een behandeling bij Het Dok. De rechtbank houdt er voorts rekening mee dat verdachte in een klein dorp woont waar velen op de hoogte zullen zijn van zijn strafbare gedragingen en dat die hem nog lang nagedragen zullen worden. Het is gelet op het voorgaande niet ondenkbaar dat verdachte hierdoor dagelijks geconfronteerd zal worden met zijn daden. Verdachte zal deze publieke afkeuring van de gemeenschap waar hij deel van uitmaakt naar de overtuiging van de rechtbank als een straf ervaren.
De rechtbank acht gelet op de kleine gemeenschap die [woonplaats] is een contactverbod met [aangeefster A] en [aangeefster B] - zoals door de officier van justitie gevorderd - niet reëel. De opstelling van verdachte ter zitting geeft de rechtbank ook geen aanleiding voor het opleggen van een dergelijk verbod.
Gelet op hetgeen in het voorgaande in het voordeel van verdachte is overwogen, is naar het oordeel van de rechtbank een kortere dan door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf op zijn plaats, met zowel een onvoorwaardelijk als voorwaardelijk gedeelte.
De vordering van de benadeelde partij [aangeefster A]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 1 ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 491,36 wegens materiële schade en een bedrag van € 4000,00 wegens immateriële schade.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte onder 1 bewezen verklaarde feit.
De immateriële schade wordt naar billijkheid vastgesteld op € 1000,00 en de materiële schade wordt begroot op € 150,00 (vakantie [aangeefster A]).
De vordering zal daarom tot een totaalbedrag van € 1150,00 worden toegewezen.
Ten aanzien van hetgeen door de benadeelde partij meer of anders is gevorderd, te weten de schade als gevolg van het niet kunnen werken, de telefoonkosten en de reiskostenkosten, zal zij niet-ontvankelijk verklaard worden, nu niet eenvoudig is vast te stellen of er sprake is van rechtstreekse, als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit, aan de benadeelde partij zelf toegebrachte schade. Dit deel van vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De vordering van de benadeelde partij [aangeefster B]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van de onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, te weten een bedrag van € 133,04 wegens materiële schade en een bedrag van € 4000,00 wegens immateriële schade.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door de ten aanzien van verdachte onder 2, 3 en 4 bewezenverklaarde feiten.
De immateriële schade wordt naar billijkheid vastgesteld op € 2000,00.
De vordering zal daarom tot voormeld bedrag worden toegewezen.
Ten aanzien van hetgeen door de benadeelde partij meer of anders is gevorderd, te weten de telefoonkosten en de reiskostenkosten, zal zij niet-ontvankelijk verklaard worden, nu niet eenvoudig is vast te stellen of er sprake is van rechtstreekse, als gevolg van de onder 2, 3 en 4 bewezenverklaarde feiten, aan de benadeelde partij zelf toegebrachte schade. Dit deel van vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De vordering van de benadeelde partij [aangeefster C]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 5 ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 89,98 wegens materiële schade en een bedrag van € 2500,00 wegens immateriële schade.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks materiële schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte onder 5 bewezen verklaarde feit. De vordering zal daarom tot een totaalbedrag van € 89,98 (reiskosten en telefoonkosten)worden toegewezen.
Het gevorderde bedrag aan immateriële schade zal worden afgewezen daar er sprake is van een relatief gering feit en de benadeelde bovendien tegenover de politie heeft verklaard dat zij geen last heeft van hetgeen gebeurd is (blz. 25 van proces-verbaalnr. PL0981/07-158421B).
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 57, 245, 246, 247 en 248a van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte telkens meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van
18 (ACHTTIEN) MAANDEN.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 6 (ZES) MAANDEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
- de veroordeelde na te melden bijzondere voorwaarde niet naleeft:
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de door of namens de Reclassering Nederland te geven aanwijzingen, zolang die reclasseringsinstelling dat nodig acht, ook indien dit inhoudt een behandeling bij de forensisch psychiatrische poli- en dagkliniek Het Dok en/of het volgen van een cognitieve vaardigheidstraining (CoVa), met opdracht aan voornoemde instelling de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangeefster A], wonende te [woonplaats], ten dele toe tot een bedrag van
€ 1150,00 (zegge elfhonderdvijftig euro).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor wat betreft het overige gedeelte van de vordering en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen
€ 1150,00 (zegge elfhonderdvijftig euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 23 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangeefster B], wonende te [woonplaats], ten dele toe tot een bedrag van
€ 2000,00 (zegge tweeduizend euro).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor wat betreft het overige gedeelte van de vordering en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen
€ 2000,00 (zegge tweeduizend euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 40 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangeefster C], wonende te [woonplaats], ten dele toe tot een bedrag van
€ 89,98 (zegge negenentachtig euro en achtennegentig cent).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen
€ 89,98 (zegge negenentachtig euro en achtennegentig cent) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 dag, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Dit vonnis is gewezen door mrs. P.M.E. Bernini, J.K.J. van den Boom en C.W. Bianchi, bijgestaan door J.J. Veldhuizen als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 oktober 2007.