Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 203867 / HA ZA 05-2333
Vonnis van 21 november 2007
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. A. Rigters,
1. de naamloze vennootschap
AEGON BANK N.V.,
handelende onder de naam SPAARBELEG,
gevestigd te Nieuwegein,
gedaagde,
procureur mr. J.M. van Noort,
2. [gedaagde sub 2],
handelende onder de naam [naam],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr. E.H. de Jonge-Wiemans.
Partijen zullen hierna respectievelijk [eiser], Spaarbeleg en [gedaagde sub 2] genoemd worden. Gedaagden zullen samen ook aangeduid worden als Spaarbeleg c.s.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
het tussenvonnis van 8 februari 2006,
het proces-verbaal van comparitie van 26 april 2006,
de conclusie van repliek, tevens houdende wijziging van eis,
de conclusie van dupliek van de zijde van Spaarbeleg,
de conclusie van dupliek van de zijde van [gedaagde sub 2].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1. Spaarbeleg is een financiële instelling die overeenkomsten sluit met betrekking tot financiële producten, waaronder het zogenaamde SprintPlan. Bij een SprintPlan-overeenkomst wordt gedurende een periode van vijf jaar belegd met een door Spaarbeleg verstrekte lening. Met het geleende bedrag worden voor de belegger participaties aangekocht in het Spaarbeleg Garantiefonds. De participaties worden op naam van de Stichting Aegon BeleggingsGiro (door de jaren heen soms anders genaamd) gesteld die deze voor rekening en risico van de cliënt gaat houden. Na afloop van de looptijd van de overeenkomst worden de participaties in het Garantiefonds verkocht en wordt de lening afgelost. Het SprintPlan-product kent een gegarandeerde einduitkering (de zogenaamde garantiewaarde) waarmee het geleende bedrag kan worden terugbetaald.
2.2. Deze rechtbank heeft in verband met de SprintPlan-overeenkomsten in de afgelopen jaren reeds vonnis gewezen in een tweetal collectieve acties tegen Spaarbeleg, aanhangig gemaakt door de Gedupeerden SprintPlan (GeSp) (vonnis van 22 december 2004, NJF 2005/60) en door de Vereniging Consument & Geldzaken (vonnis van 4 januari 2006, NJF 2006/152), alsmede in diverse procedures die door individuele deelnemers aan het SprintPlan tegen Spaarbeleg zijn aangespannen. In deze vonnissen is bij de opsomming van de feiten steeds uitgebreid geciteerd uit het door Spaarbeleg aan de deelnemers van het SprintPlan verstrekte informatiemateriaal. De rechtbank acht de formulering van de voor de beoordeling relevante passages in dit informatiemateriaal inmiddels bekend en zal in dit vonnis niet opnieuw tot het citeren hiervan overgaan.
2.3. De rechtbank acht de vonnissen die zij in verband met de SprintPlan-overeenkomsten heeft gewezen en die (bijna) allemaal zijn gepubliceerd op (in ieder geval) rechtspraak.nl, eveneens inmiddels bekend bij de advocaten die namens hun cliënten tegen Spaarbeleg procederen. Voor zover de rechtbank van oordeel is dat op stellingen en verweren die in deze procedure worden aangevoerd, in één of meer van haar eerdere vonnissen reeds is beslist, zal zij bij de motivering van haar oordeel over deze stellingen en verweren volstaan met een verwijzing naar deze eerdere vonnissen.
3.1. Begin 2000 heeft [eiser] aan Spaarbeleg aangegeven dat hij f 100.000,-beschikbaar had, waarover hij een hoger rendement wilde genereren dan de 3,75% rente die hij op dat moment op zijn (bij Aegon lopende) spaarrekening ontving.
[eiser] had het bedrag ontvangen als schadevergoeding in verband met een ongeval.
3.2. Spaarbeleg heeft op 10 februari 2000 een inschrijfformulier en een brochure over Sprintplan aan [eiser] toegestuurd. [eiser] heeft de brochure na ontvangst niet gelezen.
3.3. [gedaagde sub 2] is tussen 1995 en 2002 als cliëntremisier werkzaam geweest voor Spaarbeleg.
3.4. Omdat Spaarbeleg geen reactie van [eiser] kreeg op de hem toegezonden informatie, is [gedaagde sub 2] door Spaarbeleg geïnformeerd.[gedaagde sub 2] is op 6 april 2000 bij [eiser] thuis geweest.
3.5. [eiser] heeft na het ondertekenen van het Inschrijfformulier van Spaarbeleg een welkomstpakket ontvangen met daarin in elk geval een Certificaat, de Algemene Voorwaarden de Specifieke Bepalingen van het Spaarbeleg c.s.
Garantiefonds en de Brochure.
3.6. [eiser] heeft twee Sprintplanovereenkomsten afgesloten onder de nummers 072.47.54.210 en 072.47.54.237. De door [eiser] afgesloten SprintPlannen hadden elk een looptijd van 1 mei 2000 tot en met 2 mei 2005 en kenden ieder een maandelijkse inleg van f 600,- en een (geleend) bedrag van f 90.000,-.
[eiser] heeft daarnaast een bedrag van f 25.000,- ingelegd in een Wereldplan, een ander beleggingsproduct van Spaarbeleg.
3.7. In februari 2002 heeft [eiser] aan [gedaagde sub 2] gemeld dat hij één van de Sprintplannen wilde afkopen om een voor hem belangrijke uitgave te kunnen financieren. [gedaagde sub 2] is op 5 februari 2002 bij [eiser] thuis geweest en heeft met hem de gevolgen van een tussentijdse verlaging of beëindiging besproken.
3.8. Bij brief van 17 juni 2002 heeft de toenmalig raadsman van [eiser] aan Spaarbeleg geschreven en de overeenkomsten vernietigd op grond van dwaling althans bedrog, dan wel ontbonden op grond van wanprestatie. Tevens is daarbij aanspraak gemaakt op schadevergoeding en is, ter beperking van de schade, een directe verlaging van de maandelijkse inleg naar EUR 50,- per Sprintplan met maand voorgesteld.
3.9. Spaarbeleg heeft in reactie op voornoemde brief aangegeven de vernietiging, ontbinding en aansprakelijkstelling af te wijzen. De maandelijkse rentebetalingen zijn per 1 oktober 2002 verlaagd naar EUR 50,- per maand per overeenkomst.
3.10. De Spaarplanovereenkomsten zijn geëindigd op 2 mei 2005. Op dat moment bestond een restschuld, welke conform de garantieregeling is kwijtgescholden. [eiser] had op dat moment een betalingsachterstand van EUR 2.316,81.
3.11. In het kader van onderhandelingen tussen partijen heeft Spaarbeleg c.s. aan [eiser] EUR 4.374,85 betaald, zijnde het bedrag dat [eiser] meer heeft betaald dan hij gedaan zou hebben indien het maandbedrag van aanvang af EUR 50,- per overeenkomst zou zijn geweest.
4.1. [eiser] vordert, na wijziging van eis, dat de rechtbank, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
1. zal verklaren voor recht dat de Sprintplanovereenkomsten ontbonden, althans vernietigd zijn met hoofdelijke schadeplichtigheid van Spaarbeleg c.s., althans schadeplichtigheid als de rechtbank in goede justitie meent te behoren,
2. Spaarbeleg c.s. hoofdelijk zal veroordelen aan [eiser] te betalen EUR 11.760,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de betaaldata, subsidiair vanaf de dag der dagvaarding, tot die der algehele voldoening,
3. Spaarbeleg c.s. zal veroordelen in de proceskosten.
4.2. [eiser] legt hieraan ten grondslag dat [gedaagde sub 2] jegens hem is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van een bemiddelingsovereenkomst en tevens onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld, door hem onvoldoende te informeren en hem slechts een beleggingsproduct van één aanbieder te adviseren, waardoor [eiser] schade lijdt.
Ook Spaarbeleg heeft nagelaten [eiser] van deugdelijke voorlichting te voorzien en heeft de op haar rustende zorgplicht geschonden. Ook ten aanzien van Spaarbeleg is zowel van wanprestatie als van onrechtmatig handelen sprake, aldus [eiser].
[eiser] beroept zich voorts op dwaling en bedrog. De schade die [eiser] heeft geleden is volgens hem ten minste EUR 11.760,00, het bedrag dat [eiser] uit hoofde van de Sprintplanovereenkomsten aan Spaarbeleg heeft voldaan,
4.3. Spaarbeleg c.s. voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5.1. De kern van de stellingen van [eiser] wordt gevormd door zijn stelling dat hij aan Spaarbeleg c.s. heeft aangegeven dat hij geen beleggingsproduct wilde. Hij beschikte over een schadevergoedingsuikering, waarvan hij een groot bedrag niet meteen nodig had, maar waarmee hij geen risico wilde lopen. Hij zocht een spaarvorm met hoger rendement dan zijn renterekening, aldus [eiser].
Spaarbeleg c.s. betwist dat [eiser] dit uitgangspunt kenbaar heeft gemaakt.
Ten aanzien van Spaarbeleg:
5.2. In aansluiting op bovengenoemde stellingen doet [eiser] een beroep op dwaling. Nog daargelaten het door Spaarbeleg gedane beroep op verjaring van dit verweer kan dit verweer niet slagen.
De rechtbank heeft reeds in diverse vonnissen, recent nog in haar vonnis van de meervoudige kamer van 24 januari 2007 (LJN AZ7231), geoordeeld dat deelnemers aan het SprintPlan uit de door Spaarbeleg verstrekte schriftelijke informatie zelfs bij oppervlakkige lezing niet kunnen en mogen afleiden dat het SprintPlan een spaarproduct was. Bij oplettende bestudering van de informatie hadden zij bovendien kunnen en moeten begrijpen dat het SprintPlan inhield dat zij maandelijks een bedrag aan rente zouden betalen over een bij Spaarbeleg afgesloten lening en dat Spaarbeleg vervolgens met deze lening voor rekening en risico van hen participaties zou kopen in het GarantieFonds. In de Algemene Voorwaarden staat immers met zoveel woorden vermeld dat het door de deelnemer betaalde maandbedrag rente is over de aankoopsom van de voor hem of haar gekochte (fracties van) participaties en dat de aankoopsom wordt gefinancierd door Spaarbeleg. Ook staat vermeld dat na afloop van een SprintPlan-contract een eindafrekening plaatsvindt en dat Spaarbeleg aan de deelnemer alsdan betaalt het bedrag dat na de einddatum wordt uitgekeerd op de alsdan voor de deelnemer gehouden (fracties van) participaties, verminderd met de voor het SprintPlan-contract geldende aankoopsom en verder verminderd met al hetgeen de deelnemer alsdan uit hoofde van het SprintPlan-contract aan Spaarbeleg verschuldigd mocht zijn.
5.3. In hetzelfde vonnis heeft de rechtbank overwogen dat de deelnemers de op het Certificaat vermelde garantiewaarde niet hebben kunnen en mogen begrijpen als een gegarandeerde einduitkering. Zoals uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt, mochten de deelnemers er - bij bestudering van het informatiemateriaal - juist niet van uitgaan dat de overeenkomst een spaarproduct was, zodat zij er ook niet van uit mochten gaan dat zij aan het einde van de looptijd recht zouden hebben op enig spaarbedrag, laat staan op een bedrag dat vele malen hoger is dan het totaal van de maandelijkse betalingen.
5.4. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] geen feiten of omstandigheden heeft gesteld die aanleiding geven om van dit oordeel af te wijken. [eiser] heeft immers erkend dat hij alle informatie over het SprintPlan heeft ontvangen. Van [eiser] mocht worden verwacht dat hij dit informatiemateriaal heeft gelezen en het niet (tijdig) kennisnemen komt voor zijn risico. Als hij dan toch stelt te hebben gedwaald omtrent de inhoud van de overeenkomst, omdat hij dacht dat hij ging sparen, dan moet deze dwaling naar het oordeel van de rechtbank voor zijn eigen rekening blijven. Het beroep op dwaling wordt dan ook afgewezen.
De enkele, voor [eiser] naar hij stelt, onduidelijke, verhouding tussen Spaarbeleg en [gedaagde sub 2] is onvoldoende om tot bedrog door Spaarbeleg te concluderen.Voor een beroep op bedrog zijn voor het overige onvoldoende concrete feiten of omstandigheden gesteld zodat dit beroep eveneens faalt.
5.5. Voor zover [eiser] zijn stellingen omtrent de gewenste spaarvorm ten grondslag legt aan de gestelde wanprestatie door schending van de zorgvuldigheidsnorm heeft het volgende te gelden.
Deze rechtbank heeft in haar vonnis van 18 oktober 2006, LJN AZ0660, geoordeeld dat zij schending van de zorgplicht door Spaarbeleg niet langer zal kwalificeren als een toerekenbare tekortkoming, doch enkel als een onrechtmatige daad. De rechtbank heeft dit oordeel nadien in diverse andere vonnissen met betrekking tot het SprintPlan herhaald. De rechtbank ziet geen aanleiding om nu anders te oordelen.
5.6. Uit het voorgaande volgt, dat de gevorderde verklaring voor recht niet toewijsbaar is voor zover het de vernietiging (wegens daling of bedrog) betreft en evenmin voor zover het de ontbinding (wegens wanprestatie door schending van de zorgplicht) betreft.
5.7. [eiser] heeft voorts gesteld dat Spaarbeleg jegens hem de op haar rustende zorgplicht heeft geschonden en op grond van onrechtmatige daad verplicht is de door hem daardoor geleden schade te vergoeden.
5.8. De rechtbank heeft reeds in diverse uitspraken (onder meer 22 december 2004, NJF 2005/60; 4 januari 2006, NJF 2006/152; 24 januari 2007, LJN AZ7231) geoordeeld dat op Spaarbeleg een bijzondere zorgplicht rust, waarvan de omvang wordt bepaald door de resultante van twee verplichtingen, te weten het verstrekken van informatie aan en het inwinnen van informatie bij de potentiële deelnemer, en tevens dat Spaarbeleg aan de op haar, in het kader van deze zorgplicht, rustende verplichtingen niet heeft voldaan. Zo heeft Spaarbeleg onvoldoende gewezen op het risico dat de opbrengst van het SprintPlan lager dan het totaal van de door deelnemer betaalde maandtermijnen, en zelfs nihil kon zijn. Spaarbeleg had, zeker nu zij ervoor heeft gekozen om het SprintPlan aan te bieden aan een breed, niet gesegmenteerd publiek, dienen te verifiëren of de deelnemer uit het door Spaarbeleg verstrekte informatiemateriaal het bestaan van dit risico had begrepen en of het SprintPlan wel beantwoordde aan de beleggingsdoelstelling van deze individuele deelnemer.
5.9. Ook in het onderhavige geval komt de rechtbank tot het oordeel dat Spaarbeleg haar zorgplicht jegens [eiser] heeft geschonden. Zoals reeds in eerdere vonnissen is geoordeeld, diende de potentiële deelnemer de informatie uit de verschillende toegezonden bescheiden te combineren en enkele denkstappen te maken om de risicio’s geheel te kunnen doorgronden. Spaarbeleg heeft niet bij [eiser] geverifieerd of hij al die denkstappen had gemaakt om het SprintPlan-product op haar merites te kunnen beoordelen en om te beoordelen of het SprintPlan wel beantwoordde aan de beleggingsdoelstelling van [eiser]. Hetgeen Spaarbeleg hierover verder heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.
5.10. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van Spaarbeleg dat het causaal verband tussen de schending van de zorgplicht en de door [eiser] gestelde schade ontbreekt. [eiser] heeft aangevoerd dat zijn doel met het SprintPlan was het verkrijgen van meer rendement op zijn vermogen. Hij heeft tevens verklaard dat hij nooit aan het SprintPlan begonnen zou zijn als hem duidelijk was geweest dat er aan het SprintPlan risico’s verbonden waren. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij het SprintPlan niet zou hebben afgesloten als Spaarbeleg aan haar zorgplicht had voldaan.
5.11. De stelling van Spaarbeleg dat het verlies van de maandelijks verrichte betalingen (zijnde de rente over de lening) niet als schade kan worden aangemerkt, is door de rechtbank in voorgaande vonnissen (waaronder 24 januari 2007, LJN AZ7231) steeds verworpen. De rechtbank gaat ook nu aan die stelling voorbij. In de recente arresten van het Hof Amsterdam van 1 maart 2007 (LJN AZ9722) en 16 augustus 2007 (LJN BB1855) ziet de rechtbank geen aanleiding anders te oordelen dan zij tot nu toe heeft gedaan. De verplichting waarin Spaarbeleg is tekortgeschoten, strekt ertoe te voorkomen dat een belegger lichtvaardig of met ontoereikend inzicht een beleggingsovereenkomst sluit. De informatieverstrekking ten aanzien van het verloren kunnen gaan van de rente was, zoals reeds is geoordeeld, onvolledig. De schending van de zorgplicht door het onvoldoende wijzen op dit risico en de onzekere financiële last van de overeenkomst vanwege de onzekere opbrengst bij de verkoop van de aandelen maken naar het oordeel van de rechtbank dat de rente in beginsel wél dient te worden beschouwd als schade ontstaan vanwege de schending van de zorgplicht. Voldoende aannemelijk is immers dat de overeenkomst niet tot stand zou zijn gekomen en de betaalde rente dus niet verloren was gegaan, indien de verplichtingen uit hoofde van de zorgplicht zouden zijn nagekomen. Dat de rentelast van tevoren bij [eiser] bekend kon zijn maakt dit niet anders. Bovendien overweegt hetzelfde Hof in zijn arrest van 24 mei 2007 (LJN BA5684) dat betaalde rente wel als schade ten gevolge van het schenden van de zorgplicht van een aanbieder van effectenleaseovereenkomsten kan worden aangemerkt.
5.12. In voorgaande vonnissen betreffende het SprintPlan heeft de rechtbank een beroep van Spaarbeleg op eigen schuld bij de deelnemer al verscheidene keren gehonoreerd (onder meer 18 oktober 2006, LJN AZ0660; 29 november 2006, LJN AZ3654). De rechtbank heeft bij deze beslissingen steeds van belang geacht dat de deelnemer er bij oplettende bestudering van het informatiemateriaal niet zonder meer ervan uit had mogen gaan dat het SprintPlan als een spaarproduct kon worden gezien en dat hij/zij, bij twijfel, zich nader had dienen te informeren.
5.13. De eigen schuld die de deelnemer heeft aan het ontstaan van zijn of haar schade door geen nader onderzoek naar het product SprintPlan in te stellen alvorens de overeenkomst te sluiten wordt door de rechtbank afgezet tegen de zorgplicht die op Spaarbeleg rustte. Bij die beoordeling wordt vooropgesteld dat een financiële instelling als Spaarbeleg zich behoort te realiseren dat producten als de onderhavige - die breed in de markt zijn gezet om ook de onervaren beleggers te bewegen tot het beleggen in uiterst koersgevoelige producten - beleggers aantrekt die zich van de risico’s van beleggen onvoldoende bewust zijn en/of het zich, gezien hun vermogens- en /of inkomenspositie in relatie tot hun uitgavenpatroon, niet kunnen veroorloven in dergelijke risicovolle producten te beleggen en dat Spaarbeleg hiermee bij het sluiten van de overeenkomst rekening dient te houden.
5.14. Tegen deze achtergrond is de rechtbank van oordeel dat als uitgangspunt geldt dat de schade die een deelnemer als gevolg van een schending van de zorgplicht heeft geleden, voor een groter deel voor rekening dient te komen van Spaarbeleg dan voor rekening van de deelnemer. Concreet betekent dit dat in beginsel 60% van de schade voor rekening van Spaarbeleg blijft. Bij het vaststellen van dit uitgangspunt heeft de rechtbank - samenvattend - rekening gehouden met het feit dat het SprintPlan, anders dan de meeste andere aandelenlease-producten, een voorziening behelst ter voorkoming van een restschuld, en daarom een lager risico kent, maar ook dat de informatie over de inhoud van het SprintPlan en de daaraan verbonden risico’s (door de versnipperde wijze van aanbieden hiervan) moeilijker te doorgronden is dan bij de meeste andere aandelenlease-producten het geval is.
5.15. Voor de vaststelling van de mate van eigen schuld zijn daarnaast de specifieke omstandigheden van het geval van belang, zoals:
de omvang van de risico’s die de deelnemer heeft genomen;
de leeftijd van de deelnemer bij het sluiten van de overeenkomst;
de vermogens- en inkomenspositie van de deelnemer;
de opleiding en/of (beleggings)ervaring van de deelnemer;
de informatie die de deelnemer in het concrete geval over het SprintPlan heeft ontvangen;
de rol van een eventuele tussenpersoon.
Deze omstandigheden zullen door de rechtbank, in onderlinge samenhang bezien en voor zover door partijen belicht, in ieder concreet geval worden gewogen. Ten aanzien van de rol van [gedaagde sub 2] wordt verwezen naar hetgeen hieronder is weergegeven bij punt 5.18 ev.
5.16. Vast staat dat [eiser] bij aanvang van de overeenkomsten 32 jaar oud was, van beroep installatiemonteur, dat hij de te beleggen som (grotendeels) via zijn spaarrekening voorhanden had en hij de hem toegezonden informatie niet gelezen heeft. Dat hij beleggingservaring had is gesteld noch gebleken, zodat er van wordt uit gegaan dat dit niet het geval is geweest. De stelling van [eiser] dat hij het geld op termijn nodig heeft als aanvulling op zijn WAO-uitkering is door Spaarbeleg slechts bij gebrek aan wetenschap betwist, maar is voor Spaarbeleg wel aanleiding geweest voor de onder 3.9 genoemde betaling. Ook de rechtbank volgt [eiser] in zijn stelling op dit punt. Dat [eiser] diffuus hersenletsel heeft, dat in de weg stond aan eigen onderzoek is door [eiser] op geen enkele wijze onderbouwd, zodat de rechtbank die stelling niet in haar beoordeling zal betrekken.
5.17. De rechtbank ziet in de bovenstaande omstandigheden - zoals die waren ten tijde van het afsluiten van de overeenkomst – aanleiding om af te wijken van haar hiervoor weergegeven uitgangspunt voor de schadeverdeling. Met name de leeftijd, opleidingsniveau en inkomenspositie van [eiser] leidt tot aanname van een geringere mate van eigen schuld bij [eiser], waardoor 25% van de schade voor rekening van [eiser] dient te blijven. De vordering van [eiser] is dan ook toewijsbaar voor 75% van de geleden schade, dus 75% van EUR 11.760,00 = EUR 8.820,00.
5.18. De gevorderde rente over de schadevergoeding is toewijsbaar vanaf het moment dat de onderscheidelijke maandelijkse betalingen zijn verricht. Spaarbeleg zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van [eiser], die worden begroot op:
- dagvaarding EUR 85,60
- overige explootkosten 0,00
- betaald vast recht 89,00
- in debet gesteld vast recht 741,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris procureur 678,00 (3 punten × tarief EUR 452 : 2)
Totaal EUR 1.593,60
Ten aanzien van [gedaagde sub 2]:
5.19. De stellingen van [eiser] gaan uit van het bestaan van een overeenkomst tussen [eiser] en [gedaagde sub 2]. [gedaagde sub 2] betwist dat een dergelijke overeenkomst zou bestaan. [eiser] heeft onvoldoende gesteld om tot het bestaan van een overeenkomst tussen partijen te kunnen concluderen. Vast staat slechts dat [eiser] informatie heeft opgevraagd en verkregen van Spaarbeleg, dat Spaarbeleg vervolgens heeft aangeboden [eiser] in contact te brengen met [gedaagde sub 2], dat Spaarbeleg de gegevens van [eiser] aan [gedaagde sub 2] heeft verstrekt en dat [gedaagde sub 2] hierop contact heeft gezocht met [eiser] en bij hem thuis is geweest om hem (tenminste) over de gevraagde producten te informeren. Dat op deze wijze een overeenkomst (van opdracht) tot stand gekomen zou zijn is niet aannemelijk, alleen al omdat enig overleg of afspraak over (de wijze van) betaling van [gedaagde sub 2] door [eiser] voor de in het kader van die overeenkomst door [gedaagde sub 2] te verrichten werkzaamheden is gesteld noch gebleken. Veeleer is uit de gang van zaken af te leiden dat [gedaagde sub 2], zoals hij ook stelt, als cliëntenremisier in opdracht van Spaarbeleg werkzaam was.
5.20. Nu geen overeenkomst tussen [eiser] en [gedaagde sub 2] bestaat, kan van wanprestatie in de uitvoering daarvan evenmin sprake zijn. Ook de door [eiser] gedane beroepen op dwaling en bedrog stranden hierop.
5.21. [eiser] stelt voorts dat [gedaagde sub 2] zich jegens hem onrechtmatig heeft gedragen door hem niet volledig te informeren over de risico’s en hem eenzijdig te adviseren. [gedaagde sub 2] betwist dat hij [eiser] geadviseerd heeft en stelt dat hij slechts informatie heeft verstrekt, en wel volledige, zoals van hem als cliëntenremisier verwacht mag worden. Hij heeft [eiser] ook gewezen op de mogelijkheid dat [eiser] de rentebetalingen zou verliezen en heeft informatie ingewonnen over de financiële positie vna [eiser], aldus [gedaagde sub 2].
5.22. Anders dan [eiser] stelt volgt uit de enkele vermelding van het woord “adviseur” in een brief van [gedaagde sub 2] uit 2002 niet dat [gedaagde sub 2] (ook) in 2000 als adviseur zou zijn opgetreden. Dat [gedaagde sub 2] zich tijdens het gesprek van april 2000 anders zou hebben gedragen dan van hem als cliëntenremisier verwacht mocht worden is onvoldoende geconcretiseerd door [eiser]. Het enkele gegeven dat [gedaagde sub 2] slechts producten van Spaarbeleg heeft toegelicht, is daarvoor onvoldoende. De stelling van [eiser] dat [gedaagde sub 2] “met klem” het Sprintplan heeft aangeraden, is hiervoor te vaag. Vast staat immers dat [gedaagde sub 2] ook met [eiser] gesproken heeft over het Wereldplan, dat ook door [eiser] is aangeschaft.
5.23. Nu noch op grond van een overeenkomst noch op grond van onrechtmatige daad een basis bestaat voor een vordering van [eiser] op [gedaagde sub 2], zullen deze worden afgewezen. [eiser] zal worden veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde sub 2] die worden begroot op
- dagvaarding EUR 0,00
- overige explootkosten 0,00
- betaald vast recht 830,00
- in debet gesteld vast recht 0,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris procureur 1.356,00 (3 punten × tarief EUR 452)
Totaal EUR 2.186,00
5.24. De rechter, ten overstaan van wie de comparitie na antwoord is gehouden, heeft dit vonnis niet kunnen wijzen wegens ziekte.
6.1. veroordeelt Spaarbeleg om aan [eiser] te betalen een bedrag van EUR 8.820,00 (achtduizend achthonderd en twintig euro), vermeerderd met de wettelijke rente over het toegewezen bedrag telkens vanaf het moment waarop de maandelijkse betalingen van [eiser] door Spaarbeleg zijn ontvangen, tot de dag van volledige betaling,
6.2. veroordeelt Spaarbeleg in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op EUR 1.593,00, te betalen aan de griffier,
6.3. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 2] tot op heden begroot op EUR 2.186,00,
6.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.5. wijst het meer of anders gevorderde af
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Engelbert-Clarenbeek en in het openbaar uitgesproken op 21 november 2007.
w.g. griffier w.g. rechter