RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 november 2007
[verzoeker]
verblijvende te Utrecht,
verzoeker,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht,
verweerder.
Inleiding
1.1 Het verzoek heeft betrekking op het besluit van verweerder van 22 november 2007, waarbij verweerder verzoeker, onder aanzegging van bestuursdwang, heeft gelast om uiterlijk donderdag 22 november 2007 voor 17.00 uur, de tourcaravan van de woonwagenlocatie op het terrein aan de [adres] (hierna: de woonwagenlocatie) te verwijderen en verwijderd te houden.
1.2 Het verzoek is op 28 november 2007 ter zitting behandeld, waar verzoeker is verschenen bij zijn gemachtigde drs. C. van Oosten, werkzaam bij Bureau Rechtsbescherming te Utrecht. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.E.J.M. Tomlow en mr. G.J. Scholten, beiden advocaat te Utrecht
Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet bij haar beslissing in die procedure.
2.3 Bij besluit van 16 november 2007 heeft verweerder verzoeker eerst, onder oplegging van een dwangsom, gelast om uiterlijk maandag 19 november voor 15.00 uur, de tourcaravan van de woonwagenlocatie te verwijderen en verwijderd te houden. Bij uitspraak van 20 november 2007 (met zaaknummer SBR 07/3235) heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening naar aanleiding van dit besluit afgewezen.
2.4 Bij brief van 21 november 2007 heeft verweerder aan verzoeker schriftelijk het voornemen meegedeeld om door middel van bestuursdwang de tourcaravan van de woonwagenlocatie te verwijderen. Naar aanleiding van dit voornemen heeft verzoeker op diezelfde datum schriftelijk zijn zienswijze ingediend. Bij besluit van 22 november 2007 heeft verweerder het besluit tot bestuurdwang genomen.
2.5 Verzoeker heeft inmiddels aan de last voldaan door de tourcaravan van de woonwagenlocatie te verwijderen. Nu verzoeker is gelast om de tourcaravan verwijderd te houden en verzoekers verzoek om voorlopige voorziening erop is gericht om deze op de woonwagenlocatie terug te mogen plaatsen, is er naar het oordeel van de voorzieningenrechter sprake van spoedeisend belang, zoals is vereist op grond van artikel 8:81, van de Awb.
2.6 Ingevolge artikel 4:8, eerste lid, van de Awb stelt het bestuursorgaan voordat het een beschikking geeft waartegen een belanghebbende die de beschikking niet heeft aangevraagd naar verwachting bedenkingen zal hebben, die belanghebbende in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen indien:
a. de beschikking zou steunen op gegevens over feiten en belangen die de belanghebbende betreffen, en
b. die gegevens niet door de belanghebbende ter zake zijn verstrekt.
2.7 Verweerder heeft verzoeker in de gelegenheid gesteld zijn zienswijzen over het voornemen tot handhavend optreden kenbaar te maken. Anders dan verzoeker stelt, legt artikel 4:8 van de Awb noch enig ander wettelijk voorschrift verweerder de verplichting op om degene tot wie de belastende beschikking is gericht in de gelegenheid te stellen zijn zienswijze mondeling toe te lichten. De voorzieningenrechter volgt dan ook niet het standpunt van verzoeker dat verweerder in strijd met artikel 4:8 van de Awb heeft gehandeld door hem niet te horen naar aanleiding van zijn schriftelijke zienswijzen. Aan verzoeker moet worden toegegeven dat het verweerder niet had misstaan om in ieder geval te reageren op het verzoek. Verweerder heeft echter niet gehandeld in strijd met enige rechtsregel door een mondelinge toelichting niet toe te staan. De voorzieningenrechter is overigens uit de mondelinge toelichtingen van verzoeker en verweerder ter zitting gebleken dat er geen sprake was van feiten of omstandigheden die, indien verweerder daarvan op de hoogte was geweest, tot een ander besluit hadden geleid.
2.8 Voor de toepasselijke bepalingen van de huisvestingsverordening verwijst de voorzieningenrechter naar de uitspraak van 20 november 2007. Verzoeker beschikt niet over een huisvestingsvergunning voor de standplaats op de woonwagenlocatie, zodat verzoeker heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 2.2.1, eerste lid, van de huisvestingsverordening dat het in gebruik nemen van een woonruimte zonder een huisvestingsvergunning verbiedt. Verweerder is dan ook bevoegd om handhavend op te treden. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan van het bestuursorgaan worden verlangd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.9 In de uitspraak van 20 november 2007 heeft de voorzieningenrechter overwogen om welke redenen er geen concreet zicht bestaat op legalisering. De voorzieningenrechter kan zich geheel in deze overwegingen vinden en ziet geen grond hierover thans anders te oordelen.
2.10 Verzoeker stelt dat verweerder er aan voorbij gaat dat het een gezin betreft met kleine kinderen zonder kans op andere huivesting. Gelet op deze bijzondere omstandigheid heeft verweerder volgens verzoeker ten onrechte het belang van handhaving zwaarder laten wegen dan zijn belang bij (tijdelijke) huisvesting. Volgens verzoeker heeft verweerder geen spoedeisend belang bij de uitoefening van bestuursdwang, terwijl verzoeker gelet op zijn gezinssituatie, een groot belang heeft bij een (tijdelijke) oplossing voor zijn dakloosheid. Verzoeker stelt in dit verband dat de beide standplaatsen van de woonwagenlocatie reeds ruim een jaar leeg staan als gevolg van een meningsverschil tussen verweerder en de betrokkenen die voor de standplaatsen in aanmerking komen. De aanmeldings- en selectieprocedure voor standplaats nr. 156 zal volgens verzoeker nog minstens een aantal weken in beslag nemen, zodat deze standplaats de komende weken of maanden niet zal worden bezet. Onder deze omstandigheden valt volgens verzoeker niet in te zien dat hij niet enkele weken standplaats op de woonwagenlocatie zou kunnen innemen.
2.11 De voorzieningenrechter stelt voorop dat het innemen van een standplaats op de woonwagenlocatie in strijd is met de toepasselijke regelgeving. Ter zitting van 20 november 2007 heeft verweerder toegelicht dat onmiddellijk tegen het illegaal innemen van een standplaats wordt opgetreden om precedentwerking te voorkomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat er meer standplaatszoekenden zijn die evenals verzoeker van deze plaats gebruik zouden willen maken. Verweerder heeft benadrukt dat de standplaatsen vrij moeten blijven zodat deze spoedig na aanvaarding door de betrokkenen kunnen worden ingenomen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder in redelijkheid belang kunnen hechten aan deze omstandigheden.
Uit de dossierstukken en hetgeen daarover ter zitting door verweerder is toegelicht blijkt dat verweerder ten tijde van de besluitvorming tot toepassing bestuursdwang, evenals bij het besluit van 16 november 2007 tot oplegging van de dwangsom, op de hoogte was van de gezinssituatie. Verzoeker heeft betoogd dat als bijzondere omstandigheid moet worden aangemerkt dat het hier gaat om een gezin met kleine kinderen dat over geen andere huisvesting dan de tourcaravan beschikt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter betreft dit echter geen zodanig bijzondere omstandigheid dat verweerder om die reden niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot handhaven gebruik zou kunnen maken, maar zou moeten toestaan dat verzoeker, in strijd met de regelgeving en met voorrang op degenen die op grond van de regelgeving voor deze standplaats in aanmerking komen, een standplaats inneemt. In dit verband acht de voorzieningenrechter van belang dat het inherent is aan de beëindiging van een illegale woonsituatie dat dit gevolgen heeft voor het hele gezin. Op grond van het voorgaande is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake van een situatie waarin handhavend optreden in verhouding tot de daarmee te dienen belangen zodanig onevenredig zou zijn, dat verweerder daarvan om die reden zou behoren af te zien.
2.12 Het argument van verzoeker dat hem ten onrechte niet wordt toegestaan om zolang de standplaatsen niet zijn bezet gedurende enkele weken standplaats op de woonwagenlocatie in te nemen, heeft betrekking op de hem verleende begunstigingstermijn. In dit verband overweegt de voorzieningenrechter dat voor de vraag of de begunstigingstermijn onredelijk kort is, met name van belang is of het mogelijk is om binnen de gestelde termijn aan de last te voldoen. Daarnaast kan bijvoorbeeld de omstandigheid dat de illegale situatie langdurig is gedoogd een rol spelen bij de duur van de begunstigingstermijn. De voorzieningenrechter merkt op dat de tourcaravan eenvoudig en binnen korte tijd kan worden verwijderd, zodat de begunstigingstermijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet te kort is om aan de last te voldoen. De voorzieningenrechter acht ook van belang dat verzoeker de illegale situatie op deze locatie kort geleden zelf in het leven heeft geroepen. Verweerder heeft vervolgens onmiddellijk duidelijk gemaakt dat het innemen van de standplaats niet wordt gedoogd. Onder deze omstandigheden ziet de voorzieningenrechter onvoldoende grond voor het oordeel dat het besluit wegens de daarin opgenomen begunstigingstermijn niet in stand zou kunnen blijven.
2.13 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit tot toepassing van bestuursdwang bij de beslissing op bezwaar niet in stand zal blijven. De voorzieningenrechter ziet dan ook, mede gelet op de betrokken belangen, geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter acht in dat verband nog van belang dat ter zitting is gebleken dat door of namens verzoeker geen initiatief is genomen tot enige vorm van overleg met verweerder, het bestuur van een andere gemeente of een andere bevoegde instantie over een structurele oplossing voor verzoekers woonsituatie. De voorzieningenrechter beschikt over onvoldoende aanknopingspunten voor de verwachting dat de situatie, na afloop van een langere begunstigingstermijn van twee of drie weken, anders zal zijn.
2.14 De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om verweerder te veroordelen tot vergoeding van proceskosten.
Beslissing
De voorzieningenrechter,
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus vastgesteld door mr. R.P. den Otter en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2007.
De griffier: De voorzieningenrechter:
mr. S. Meurs mr. R.P. den Otter