Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 188694 / HA ZA 05-30
Vonnis in vrijwaring van 12 december 2007
1. [eiser sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [eiser sub 2],
wonende te [woonplaats],
3. [eiser sub 3],
wonende te [woonplaats],
4. [eiser sub 4],
wonende te [woonplaats],
5. [eiser sub 5],
wonende te [woonplaats],
6. [eiser sub 6],
wonende te [woonplaats],
7. [eiser sub 7],
wonende te [woonplaats],
8. [eiser sub 8],
wonende te [woonplaats],
9. [eiser sub 9],
wonende te [woonplaats],
eisers,
procureur mr. E.H. de Jonge-Wiemans,
1. de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
3. de vennootschap naar het recht van haar plaats van vestiging
DRESDNER BANK LATEINAMERIKA AG,
gevestigd te Hamburg (Duitsland),
4. de vennootschap naar het recht van haar plaats van vestiging
DEUTSCHE BANK A.G.,
gevestigd te Frankfurt am Main (Duitsland),
5. de naamloze vennootschap
DEUTSCHE BANK DE BARY N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
6. de vennootschap naar het recht van haar plaats van vestiging
LLYODS TSB BANK PLC,
gevestigd te Cardiff (Verenigd Koninkrijk van Groot Brittanië en Noord-Ierland),
7. de vennootschap naar het recht van haar plaats van vestiging
DEUTSCHE BANK AG LONDON,
gevestigd te Frankfurt am Main (Duitsland),
8. de vennootschap naar het recht van de staat New York,
CITIBANK N.A.,
gevestigd te New York (Verenigde Staten van Amerika),
gedaagden,
procureurs mr. J.M. van Noort (gedaagden sub 1. tot en met 7.) en mr. I.M. Jebbink (gedaagde sub 8).
Eisers zullen hierna gezamenlijk “de bestuurders en commissarissen” worden genoemd. Gedaagden worden hierna gezamenlijk “de banken” genoemd.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord aan de zijde van gedaagden sub 1. tot en met 7.
- de conclusie van antwoord in vrijwaring aan de zijde van Citibank
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek aan de zijde van gedaagden sub 1. tot en met 7.
- de conclusie van dupliek in vrijwaring aan de zijde van Citibank
- de pleidooien en de ter gelegenheid daarvan overgelegde stukken
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1. Eisers sub 1. tot en met 3. zijn bestuurder geweest van de topholding van het Ceteco N.V. concern, Ceteco N.V. (hierna: Ceteco N.V.). Eisers sub 4. tot en met 9. zijn commissarissen bij Ceteco N.V. geweest.
2.2. Op 17 mei 2000 is Ceteco N.V. bij vonnis van deze rechtbank in staat van faillissement verklaard.
2.3. Bij exploot van 3 oktober 2003 hebben de curatoren de bestuurders en commissarissen, Hagemeyer N.V. (hierna: Hagemeyer) en [maatschap] (hierna: [maatschap]) gedagvaard. Ten aanzien van de bestuurders en commissarissen vorderen curatoren in die procedure ondermeer -sterk samengevat- een verklaring voor recht dat de bestuurders en commissarissen aansprakelijk zijn voor het tekort in het faillissement, alsmede een veroordeling van de bestuurders en commissarissen tot vergoeding van de door Ceteco N.V. geleden schade, nader op te maken bij staat.
2.4. De bestuurders en commissarissen hebben in de door curatoren aanhangig gemaakte hoofdzaak gevorderd dat zij toegelaten worden de crediteuren in het faillissement van Ceteco N.V. in vrijwaring op te roepen. Bij vonnis van 28 juli 2004 heeft de rechtbank dit verlof verleend.
3.1. De bestuurders en commissarissen vorderen - samengevat - dat de banken worden veroordeeld om aan de bestuurders en commissarissen te betalen al hetgeen waartoe zij in de hoofdzaak zijn veroordeeld, met veroordeling van de banken in de kosten van de hoofdzaak en de vrijwaring.
3.2. De banken voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
De onderbouwing van de vordering
4.1. De bestuurders en commissarissen hebben aangevoerd dat de verwijten van de curatoren in de hoofdzaak uiteenvallen in twee categorieën. De eerste categorie concentreert zich op het ontbreken van een deugdelijke organisatie (gebreken in de AO/IC en IT, het ontbreken van managementinformatie, een falend management en de niet-naleving van interne procedures). Deze categorie wordt door de bestuurders en commissarissen aangeduid als “de directe oorzaak”. De bestuurders en commissarissen hebben zich bij pleidooi uitdrukkelijk op het standpunt gesteld (zie pleitnota onder 2.6) dat de vordering jegens de banken niet is gebaseerd op veronderstelde kennis van feiten ten aanzien van de directe oorzaak, anders dan voorzover die kenbaar is uit gepubliceerde cijfers en mededelingen waar de banken over konden beschikken.
De tweede categorie verwijten van de curatoren richt zich tegen de wijze waarop Ceteco N.V. de economische factoren en risico’s heeft ingeschat. Deze categorie wordt door de bestuurders en commissarissen aangeduid als “de indirecte oorzaak”.Voorzover dit een terecht verwijt zou zijn, kan dit naast de bestuurders en commissarissen ook aan de banken worden verweten. De banken hadden deskundigheid over de markten en kennis van Ceteco N.V. waardoor de aan de kredietverschaffing verbonden risico’s door hen konden worden beoordeeld. Door het (blijven) verschaffen van krediet hebben de banken deze voor hen bekende risico’s kennelijk geaccepteerd en hun tarieven verdisconteerd, en de strategie van Ceteco N.V. willens en wetens gefaciliteerd. De gevolgen van deze door de banken gemaakte keuze kunnen dan niet, gelet op artikel 6:101 BW, op de bestuurders en commissarissen worden afgewenteld.
4.2. De schuldeisers namens wie de curatoren optreden zijn uitsluitend dan wel vrijwel uitsluitend de banken. De bestuurders en commissarissen stellen in dit verband dat ten gevolge van het feit dat in de hoofdzaak de vordering door de curatoren namens de gezamenlijke schuldeisers is ingesteld, hen de mogelijkheid is ontnomen om de eigen schuld van de banken als verweer tegen de hoogte van de vordering te voeren. Doordat de bestuurders en commissarissen jegens de curatoren -behoudens een beroep op matiging- geen beroep kunnen doen op eigen schuld dan wel medeschuld van de banken bij de totstandkoming van tekort in de boedel, zou het toewijzen van de vordering van de curatoren jegens de bestuurders en commissarissen ertoe leiden dat de banken onrechtvaardig worden verrijkt.
Het verweer van de banken
4.3. De banken voeren in het kader van hun verweer onder andere aan dat de aansprakelijkheid van de bestuurders en commissarissen niet gelegen is in de beslissing om te gaan expanderen en investeren in Latijns Amerika als zodanig, maar in de wijze waarop zij die beslissing hebben uitgevoerd. De banken stellen dat dit verwijt toeziet op het gevoerde beleid door de bestuurders en commissarissen. Met dat beleid hebben de banken geen bemoeienis gehad. De banken waren kredietverschaffer van Ceteco N.V., hetgeen een wezenlijk andere rol is dan de rol van bestuurder of commissaris. De banken hebben als kredietverschaffer nimmer over dezelfde kennis uit (interne) stukken en cijfers kunnen beschikken als de bestuurders en commissarissen. De informatie waarop de banken hun beslissingen om krediet te verschaffen hebben gebaseerd was grotendeels publieke informatie die deels ook nog betrekking had op het verleden.
De banken betwisten uitdrukkelijk dat zij als kredietverschaffer een bijzondere zorgplicht hadden jegens Ceteco N.V. Volgens de banken rust op hen geen bijzondere plicht om bijvoorbeeld onderzoek te doen naar beleid van de onderneming voorafgaand aan haar beslissing tot het verstrekken van krediet. De banken betwisten voorts dat zij op grond van de kredietovereenkomsten over alle financiële en beleidsbepalende gegevens konden beschikken. Een kredietovereenkomst geeft hen uitsluitend recht hebben op financiële gegevens nadat deze op de gebruikelijke wijze zijn vastgesteld. Hoewel een verplichting uit de kredietovereenkomsten weliswaar is dat de kredietnemer gehouden is voor de kredietverstrekker relevante informatie te verstrekken, konden de banken in dit geval geen aanspraak maken op alle niet-publieke informatie waarop het beleid en strategie van de vennootschap werd gebaseerd. Ook hieruit volgt dat aan de banken in ieder geval beperktere informatie ter beschikking stond dan die waar de bestuurders en commissarissen over konden beschikken.
De overwegingen van de rechtbank
4.4. De rechtbank stelt voorop dat de bestuurders en commissarissen in de hoofdzaak, waarin heden eveneens vonnis is gewezen, aansprakelijk zijn gehouden voor -kort gezegd- het tekort in het faillissement en de door Ceteco N.V. geleden schade ten gevolge van het feit dat zij de hen opgedragen taak onbehoorlijk hebben vervuld. Die aansprakelijkheid is gebaseerd op -samengevat- het feit dat de bestuurders en commissarissen er in augustus 1997 voor hebben gekozen prioriteit te blijven geven aan het doorzetten van de groei van Ceteco N.V., ondanks dat zij op dat moment wisten of behoorden te weten dat de omvang van de onderneming te groot was geworden ten opzichte van de kwaliteit van de onderliggende processen en daarmee feitelijk onbestuurbaar was geworden. De rechtbank heeft in dat verband onder meer overwogen dat er op dat moment onmiskenbaar signalen waren dat de organisatie van Ceteco N.V. ernstig verzwakt was, dat er op een groot aantal punten sprake was van afwijkingen van eigen beleidsafspraken en uitgangspunten, dat risico’s die al op voorhand waren onderkend zich leken te realiseren en dat er onvoldoende betrouwbare informatie beschikbaar was om de beslissing op verantwoorde wijze te nemen. Een onderzoek naar de vraag of het ingezette beleid kon worden voortgezet is echter achterwege gebleven.
4.5. Uit het bovenstaande volgt dat de aansprakelijkheid van de bestuurders en commissarissen is gebaseerd op de categorie verwijten die zij aanduiden als de “directe oorzaak” en niet is gebaseerd op het verwijt dat zij economische factoren en risico’s verkeerd hebben ingeschat, noch op het verwijt dat zij een onjuiste inschatting hebben gemaakt van de risico’s welke samenhingen met de expansieplannen van Ceteco N.V. (de “indirecte oorzaak”).
Ten overvloede overweegt de rechtbank in dit verband dat het dossier ook geen aanknopingspunten bevat voor het oordeel dat de banken over dezelfde kennis en informatie beschikten dan wel konden beschikken als de bestuurders en commissarissen. De banken hebben nimmer de rol van medebeleidsbepaler binnen Ceteco N.V. gehad. De banken hebben onbetwist gesteld dat zij uit de informatie die hen ter beschikking stond niets konden afleiden omtrent de omvang en de ernst van de problemen op het gebied van de interne organisatie van Ceteco N.V. Ook de aanvullende informatie die de banken op basis van de kredietovereenkomsten zouden kunnen verkrijgen is, zo is onbetwist gesteld, vele malen beperkter dan de informatie waarover de bestuurders en commissarissen bij de uitvoering van het beleid konden beschikken.
4.6. De bestuurders en commissarissen stellen dat de bijzondere positie die de banken als professionele kredietverschaffers in hun betrekking tot Ceteco N.V. innamen, hen verplichtte tot een bijzondere jegens Ceteco N.V. in acht te nemen zorg, en tot inachtneming van een zorg voor de belangen van derden. Ook deze stelling is gebaseerd op de vooronderstelling dat de bestuurders en commissarissen verweten kan worden dat zij de economische factoren en risico’s verkeerd hebben ingeschat. Nu de bestuurders en commissarissen op dit punt geen verwijt te maken valt, ontvalt daarmee ook de feitelijke grondslag aan deze stelling.
4.7. Uit het bovenstaande volgt dat de vordering van de bestuurders en commissarissen moet worden afgewezen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen behoeven de overige verweren geen verdere bespreking.
4.8. De bestuurders en coommissarissen zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de banken behoudens Citibank worden begroot op:
- explootkosten EUR 0,00
- vast recht 3.863,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris procureur 12.844,00 (4,0 punten × tarief EUR 3.211,00)
Totaal EUR 16.707,00
De kosten van Citibank worden begroot op:
- explootkosten EUR 0,00
- vast recht 3.863,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris procureur 12.844,00 (4,0 punten × tarief EUR 3.211,00)
Totaal EUR 16.707,00
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt bestuurders en commissarissen in de proceskosten, aan de zijde van Citibank tot op heden begroot aan de zijde van Citibank op EUR 16.707,00, en aan de zijde van de overige banken gezamenlijk EUR 16.707,00.
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M.G. de Weerd, mr. C.S. Schoorl en mr. Ch.E. Bethlem en in het openbaar uitgesproken op 12 december 2007.
w.g. griffier w.g. rechter