ECLI:NL:RBUTR:2007:BB9764

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
12 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
236049/ HA ZA 07-1645
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. van Delft-Baas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervoersovereenkomst en aansprakelijkheid onder het CMR-verdrag

In deze zaak, die voor de Rechtbank Utrecht werd behandeld, ging het om een geschil tussen de besloten vennootschap POST-KOGEKO TRANSPORT B.V. en een gedaagde die niet verschenen was. De rechtbank oordeelde over de aansprakelijkheid van de gedaagde in het kader van een vervoersovereenkomst, waarbij het CMR-verdrag van toepassing was. De eiseres vorderde schadevergoeding voor schade aan de lading, die volgens haar het gevolg was van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst door de gedaagde.

De rechtbank overwoog dat het toepasselijke recht, gezien de omstandigheden van de zaak, het Nederlands recht was, en dat de aansprakelijkheid van de vervoerder beperkt was tot 8,33 SDR per kilogram, zoals bepaald in het CMR-verdrag. De rechtbank concludeerde dat de eiseres onvoldoende bewijs had geleverd voor opzet of bewuste roekeloosheid van de gedaagde, wat zou leiden tot een doorbreking van de aansprakelijkheidsbeperkingen. Hierdoor werd de vordering van de eiseres afgewezen voor het grootste deel, en werd de schadevergoeding beperkt tot het wettelijk vastgestelde bedrag.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de eiseres niet had aangetoond dat zij de overeenkomst buitengerechtelijk had ontbonden, maar dat de vordering tot ontbinding van de overeenkomst wel toewijsbaar was, omdat de gedaagde tekort was geschoten in de nakoming. De rechtbank wees ook de vordering tot betaling van beslagkosten toe, maar wees de vordering tot nakosten af. Uiteindelijk werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding, de beslagkosten en de proceskosten, met wettelijke rente vanaf een bepaalde datum. Het vonnis werd uitgesproken op 12 december 2007.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 236049 / HA ZA 07-1645
Vonnis van 12 december 2007
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
POST-KOGEKO TRANSPORT B.V.,
statutaire zetel Maasland,
gevestigd te Maasdijk, gemeente Westland,
eiseres,
procureur mr. L.A. Agterberg,
tegen
[gedaagde],
wonende en kantoorhoudende te Veenendaal,
gedaagde,
niet verschenen.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 24 oktober 2007
- de akte na tussenvonnis van 7 november 2007.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De beoordeling
2.1. Bij tussenvonnis van 24 oktober 2007 heeft de rechtbank eiseres in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het op de tussen partijen gesloten overeenkomst toepasselijke recht.
2.2. Bij akte van 7 november 2007 heeft Post-Kogeko naar voren gebracht dat op de tussen partijen gesloten charterovereenkomst Nederlands recht en het CMR-verdrag van toepassing zijn.
2.3. Ten aanzien van het op de onderhavige vordering toepasselijke recht overweegt de rechtbank als volgt.
De bepaling van het toepasselijke recht dient plaats te vinden aan de hand van het Verdrag van Rome van 19 juni 1980 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (EVO-verdrag), nu Nederland bij dit verdrag partij is en de vordering betrekking heeft op door het verdrag bestreken onderwerpen. Nu niet is gesteld, noch gebleken, dat door partijen een keuze is gedaan ten aanzien van het toepasselijke recht, is ingevolge artikel 4 lid 4 van dit verdrag het recht van toepassing van het land van vestiging van de vervoerder. Derhalve is op de onderhavige vordering Nederlands recht van toepassing. Voorts is voldaan aan de door het CMR-verdrag gestelde eisen voor toepasselijkheid, zodat het CMR-verdrag van toepassing is op het onderhavige geschil.
2.4. Uit het systeem van het CMR-verdrag volgt dat een vervoerder in beginsel slechts beperkt aansprakelijk is voor schade die tijdens het vervoer aan de goederen is toegebracht (artikel 17 en 23 CMR-verdrag), namelijk tot 8,33 SDR per beschadigde kilogram. Daarnaast is een vervoerder op grond van lid 4 van artikel 23 CMR-verdrag in beginsel slechts aansprakelijk voor terugbetaling van de vrachtprijs, de douanerechten en de overige met betrekking tot het vervoer gemaakte kosten. Verdere schadevergoeding, waaronder gevolgschade, is niet verschuldigd.
2.5. Voormelde beperking van de aansprakelijkheid kan alleen worden doorbroken, indien sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid van de vervoerder in de zin van artikel 29 CMR-verdrag. Volgens de Hoge Raad is sprake van gedrag, dat moet worden aangemerkt als roekeloos en met de wetenschap dat de schade er waarschijnlijk uit zou voortvloeien, wanneer degene die zich aldus gedraagt het aan de gedraging verbonden gevaar kent en zich ervan bewust is dat de kans dat het gevaar zich zal verwezenlijken aanzienlijk groter is dan de kans dat dit niet zal gebeuren, maar zich door dit een en ander niet van dit gedrag laat weerhouden. De enkele stelling van eiseres dat gedaagde wist of kon weten dat de bijlading bestond uit drugs en dat dit een misdrijf oplevert, is onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid die was gericht op het veroorzaken van de schade waarvan eiseres vergoeding vordert.
Dit betekent dat eiseres niet het recht op vergoeding toekomt van alle aan de lading ontstane schade, maar dat dit is beperkt tot 8,33 SDR per kilogram.
2.6. Uit het voorgaande volgt dat gedaagde niet volledig aansprakelijk is voor alle door eiseres en haar opdrachtgevers geleden schade, zodat het gevorderde bedrag (dat wel van volledige aansprakelijkheid uitgaat) niet voor toewijzing vatbaar is. De vordering komt de rechtbank in zoverre ongegrond voor.
Eiseres heeft onvoldoende informatie verstrekt over het bedrag aan schadevergoeding dat op grond van het voorgaande wel voor toewijzing in aanmerking komt (8,33 SDR per kilogram, de vrachtprijs, de douanerechten en de overige met betrekking tot het vervoer gemaakte kosten), zodat de rechtbank de schade niet zelf kan begroten en daarvoor naar de schadestaatprocedure zal verwijzen.
Artikel 6:119a BW is niet van toepassing op een vordering tot betaling van een bedrag bij wijze van schadeloosstelling, zodat de gevorderde handelsrente over de nader vast te stellen schadevergoeding niet toewijsbaar is. In plaats daarvan zal de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW worden toegewezen.
2.7. Eiseres heeft niet gesteld dat zij de charterovereenkomst met gedaagde reeds buitengerechtelijk heeft ontbonden dan wel vernietigd, zodat de daartoe strekkende verklaring voor recht niet voor toewijzing vatbaar is. Voorts heeft zij geen rechtsgrond aangegeven voor de vernietiging van de overeenkomst door de rechtbank. De vordering is wel voor toewijzing vatbaar voor zover deze strekt tot ontbinding van de tussen partijen gesloten charterovereenkomst door de rechtbank, nu eiseres heeft gesteld dat gedaagde in de nakoming van deze overeenkomst tekortgeschoten is.
2.8. Eiseres vordert gedaagde te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op EUR 545,34 voor verschotten en EUR 452,00 voor salaris procureur (1 rekest x EUR 452,00).
2.9. De gevorderde veroordeling in nakosten moet worden afgewezen, nu in artikel 237 lid 4 Rv voor het verhaal van deze kosten een bijzondere procedure is voorgeschreven.
2.10. Gedaagde zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Omdat een aanzienlijk deel van het gevorderde bedrag wordt afgewezen, begroot de rechtbank de proceskosten aan de zijde van eiseres op basis van het toegewezen bedrag op:
- dagvaarding EUR 70,85
- overige explootkosten 0,00
- vast recht 251,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris procureur 452,00 (1,0 punt × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 773,85
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. veroordeelt gedaagde om aan eiseres te betalen de door haar geleden en te lijden schade als gevolg van de toerekenbare tekortkoming van gedaagde, met inachtneming van hetgeen in dit vonnis is overwogen nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 21 augustus 2007 tot de dag van voldoening,
3.2. ontbindt de tussen partijen gesloten charterovereenkomst in die zin dat eiseres gerechtigd is om het openstaande bedrag aan facturen van gedaagde te verrekenen met de schadevergoeding die haar toekomt op basis van het onder 3.1 bepaalde,
3.3. veroordeelt gedaagde in de beslagkosten, tot op heden begroot op EUR 997,34,
3.4. veroordeelt gedaagde in de proceskosten, aan de zijde van eiseres tot op heden begroot op EUR 773,85, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de veertiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.5. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.6. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Delft-Baas en in het openbaar uitgesproken op 12 december 2007.
w.g. griffier w.g. rechter