RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer(s): 16/600688-07
Datum uitspraak: 19 december 2007
Verkort vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak
gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1962 te [geboorteplaats] (Marokko),
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichtingen Utrecht te Nieuwegein.
Raadsman: mr. L. Palanciyan.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 3 oktober 2007 en 5 december 2007.
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding, zoals op de voet van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering nader omschreven, vermeld staat.
Een kopie van die dagvaarding en van de vordering aanpassing omschrijving zijn als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd.
Overweging ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde:
Ten aanzien van de verdenking dat verdachte met anderen in de periode van 1 mei tot 19 juni 2007 (meerdere malen) middelen als vermeld op lijst I en/of lijst II van de Opiumwet heeft uitgevoerd, overweegt de rechtbank het volgende.
Geen van de onder dit feit omschreven transporten is door de politie onderschept en de verdenking is uitsluitend ontstaan op grond van de inhoud van de verklaringen van de verdachten in deze zaak die hebben bekend (meerdere) drugstransporten naar Engeland te hebben uitgevoerd. In die verklaringen wordt evenwel niet verklaard over heroïne of cocaïne, maar wordt aangegeven dat de verdachten de indruk hadden hasjiesj of wiet te hebben uitgevoerd. Er zijn aanwijzingen in het strafdossier dat de door de verdachten beschreven uitvoering van deze transporten overeenkomsten vertoont met het op 19 juni 2007 onderschepte transport waarbij een grote hoeveelheid heroïne is aangetroffen. Deze aanwijzingen verschillen onderling echter teveel en worden naar het oordeel van de rechtbank overigens onvoldoende ondersteund door ander bewijs. De pas ter terechtzitting afgelegde verklaringen van de verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] als zouden zij bij gelegenheid van één van de ten laste gelegde transporten een deel van de verdovende middelen hebben gebruikt en hebben herkend als hasjiesj, zou het wettig bewijs kunnen vormen voor een veroordeling ter zake van uitvoer van een middel van lijst II van de Opiumwet. De rechtbank is door deze verklaringen echter in het geheel niet overtuigd van wat de werkelijke aard van de uitgevoerde middelen is geweest en heeft ook overigens in het strafdossier daarover geen aanwijzingen gevonden. Om deze reden dient verdachte te worden vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze als hieronder is vermeld, namelijk dat:
1.
hij op 19 juni 2007 te Barendrecht, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, ongeveer 9784 gram heroïne, zijnde heroïne een middel vermeld op de bij die wet behorende lijst I, immers heeft hij verdachte en zijn mededaders opzettelijk voornoemde hoeveelheid heroïne in het laadruim van een vrachtauto –met bestemming Engeland- geplaatst.
3. hij in de periode van 1 april 2007 tot en met 19 juni 2007 te Wijk bij Duurstede heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een organisatie samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid, 10a, eerste lid, en 11, vijfde lid van de Opiumwet, waaronder:
-handel in drugs zoals genoemd op lijst 1 van de Opiumwet en
-buiten het grondgebied brengen (al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet) van heroïne, althans drugs zoals genoemd op lijst 1 van de Opiumwet (naar Engeland), terwijl hij, verdachte, binnen die organisatie een rol als leider heeft vervuld.
4. hij in de periode van 1 mei 2007 tot en met 19 juni 2007, te Wijk bij Duurstede en Driebergen en Barendrecht en Woerden, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, van een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld, de werkelijke aard en de herkomst heeft verborgen en/of verhuld, terwijl hij verdachte en/of zijn mededaders, wisten dat dat voorwerp –onmiddellijk of middellijk- afkomstig was uit enig misdrijf, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders met voornoemde wetenschap:
- op 19 juni 2007 een hoeveelheid bankbiljetten ter waarde van ongeveer 90.000 euro verworven en voorhanden gehad, afkomstig uit internationale drugshandel en
-omstreeks 8 juni 2007 een hoeveelheid bankbiljetten voorhanden gehad en overgedragen ter betaling van een door hem, verdachte, aangeschafte auto en
-op 16 juli 2007 een hoeveelheid bankbiljetten ter waarde van 21.600 euro voorhanden gehad in een door hem, verdachte, gehuurde kluis bij een ABN Amrobank te Driebergen.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 3 en 4 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde:
Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid, 10a, eerste lid, of 11, vijfde lid van de Opiumwet.
Ter zake van het onder 4 bewezenverklaarde:
Medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Bewezen is verklaard dat verdachte zich met anderen schuldig heeft gemaakt aan de uitvoer naar Engeland van een aanzienlijke hoeveelheid heroïne, te weten 9784 gram. Het is algemeen bekend dat het gebruik van heroïne gevaren oplevert voor de volksgezondheid. Bovendien is het gebruik van heroïne kostbaar en is het een zeer verslavend middel, waardoor verslaafden vaak hun toevlucht moeten nemen tot criminaliteit om hun gebruik te kunnen bekostigen.
Voorts is bewezen verklaard dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, die tot doel had grote winsten te behalen door onder meer de uitvoer van drugs naar Engeland. Ook hielden leden van de organisatie zich bezig met de straathandel in drugs.
De verdachte had in deze organisatie, voor zover het betrof de uitvoer van drugs naar Engeland, een leidinggevende rol. Hij was één van degenen die de partijen drugs aanleverde aan de vrachtwagenchauffeurs die deze in Engeland afleverden en van hen de betaling voor die drugs ontving. Verdachte heeft daarmee een belangrijke rol vervuld binnen de organisatie. De rechtbank acht dit een zeer ernstig feit.
Verdachte heeft voorts door middel van witwaspraktijken de opbrengsten in het gewone betalingsverkeer gebracht of de geldbedragen in contanten bewaard om dit op een later tijdstip alsnog te doen. De vermenging van crimineel geld met legaal geld ontwricht het economische evenwicht in de samenleving.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 21 juni 2007, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld;
- een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte van het Centrum Maliebaan d.d. 3 december 2007, opgemaakt door mevr. M.N. van der Wilt, reclasseringswerker.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte voor feit 2 wordt vrijgesproken en ter zake van de onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde feiten onder meer wordt veroordeeld tot -kort gezegd- een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar, met aftrek van het voorarrest.
De rechtbank acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zoals door de officier van justitie gevorderd, passend en geboden.
De rechtbank heeft hierbij met name overwogen dat verdachte een leidinggevende rol heeft gehad in een tamelijk professionele organisatie die onder meer aanzienlijke hoeveelheden drugs heeft uitgevoerd naar Engeland. Voor het op deze wijze deelnemen aan internationale drugshandel past, ook al is verdachte nog niet eerder veroordeeld, uitsluitend een jarenlange gevangenisstraf.
De in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen die aan verdachte toebehoren, te weten:
- een personenauto, merk Audi, type A4 Avant, kleur blauw, kenteken [kenteken];
- een mobiele telefoon, kleur zilver, merk Samsung, type SGH-D840;
- een mobiele telefoon, kleur zilver, merk Nokia, type 6230I;
- een geldbedrag van € 33,90;
- een geldbedrag van € 10.500,--;
- een geldbedrag van € 11.100,--;
zullen worden verbeurd verklaard, aangezien
deze voorwerpen geheel of grotendeels door middel van het onder 1 en/of 3 bewezenverklaarde zijn verkregen c.q. met behulp van deze voorwerpen het onder 1 en 3 bewezenverklaarde is begaan of voorbereid.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
Behalve op de reeds vermelde wetsartikelen zijn de op te leggen straffen gegrond op de artikelen 33, 33a, 47, 57 en 420 bis van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 10 en 11a van de Opiumwet.
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte de onder 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het onder 1, 3 en 4 bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 6 JAAR.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart verbeurd:
- een personenauto, merk Audi, type A4 Avant, kleur blauw, kenteken [kenteken];
- een mobiele telefoon, kleur zilver, merk Samsung, type SGH-D840;
- een mobiele telefoon, kleur zilver, merk Nokia, type 6230I;
- een geldbedrag van € 33,90;
- een geldbedrag van € 10.500,--;
- een geldbedrag van € 11.100,--.
Gelast de teruggave van een zwarte tas, inhoudende Marokkaanse bankbescheiden en paspoort aan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mrs A.J. Smit, J.R. Krol en D.A.C. Koster, bijgestaan door H.J. Nieboer als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 december 2007.