ECLI:NL:RBUTR:2007:BC1125
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - meervoudig
- J.E. Kruijff-Bronsing
- F.L. Muskens
- G. Veldhoen
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in vordering tot tenuitvoerlegging van een Duits vonnis
Op 22 mei 2007 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een zaak waarin de officier van justitie een vordering tot tenuitvoerlegging indiende op basis van de Wet Overdracht Tenuitvoerlegging Strafvonnissen (WOTS). De rechtbank constateerde dat de officier van justitie niet had voldaan aan de vereisten van artikel 45, eerste lid van de WOTS, dat bepaalt dat een verzoek om tenuitvoerlegging pas in behandeling kan worden genomen nadat de beslissing aan de veroordeelde is betekend. In deze zaak ging het om een vonnis van het Amtsgericht Leverkusen, waarbij de veroordeelde was veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één jaar, met bijzondere voorwaarden. De rechtbank oordeelde dat de termijn voor de vordering door de officier van justitie met 16 weken was overschreden en dat er geen sprake was van een situatie die een schorsing van deze termijn rechtvaardigde. Hierdoor was de officier van justitie niet-ontvankelijk in haar vordering. De rechtbank benadrukte dat de niet-ontvankelijkheid geen gevolgen hoeft te hebben voor de overschrijding van de termijn, maar dat de procedurele vereisten van de WOTS strikt nageleefd moeten worden. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de rechtbank de relevante stukken en de argumenten van de officier van justitie in overweging heeft genomen.