ECLI:NL:RBUTR:2007:BC1205

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
27 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-601009-07
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting en ontucht met minderjarigen door een vader

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 27 december 2007 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van verkrachting en ontucht met zijn minderjarige dochters. De verdachte, geboren in 1960, was gedetineerd in P.I. Utrecht en werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder het seksueel binnendringen van zijn vrouw en ontuchtige handelingen met zijn drie dochters, die op het moment van de feiten tussen de 11 en 16 jaar oud waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 1 januari 2007 zijn vrouw door geweld heeft gedwongen tot seksuele handelingen, waarbij hij haar keel dichtkneep en met zijn vinger(s) in haar vagina binnendrong. Daarnaast heeft de rechtbank bewezen verklaard dat de verdachte in de periode van 1 november 2000 tot en met 25 januari 2007 ontucht heeft gepleegd met zijn dochters door hen onder de kleding te betasten en over hun ontblote lichamen te wrijven. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele andere ten laste gelegde feiten wegens gebrek aan bewijs.

De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers in overweging genomen. De verdachte heeft erkend dat hij zijn vrouw en dochters ernstig heeft gekwetst en heeft openheid van zaken gegeven. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 18 maanden opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden waaronder reclasseringstoezicht en behandeling. De rechtbank heeft ook een contactverbod opgelegd ten aanzien van de vrouw en dochters van de verdachte voor de duur van 2 jaar. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de gevorderde kosten niet rechtstreeks voortvloeiden uit het bewezenverklaarde feit.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/601009-07
Datum uitspraak: 27 december 2007
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak
gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1960 te [geboorteplaats],
wonende [woonadres] te [geboorteplaats], gemeente [gemeente],
thans gedetineerd in P.I. Utrecht, Huis van Bewaring Nieuwegein te Nieuwegein.
Raadsman: mr. M.J. Lamers.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 december 2007.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven.
Op vordering van de officier van justitie is wijziging van de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten ter terechtzitting van 13 december 2007 toegestaan.
Van de dagvaarding en van de vordering tot wijziging van de tenlastelegging zijn kopieën als bijlagen I en II aan dit vonnis gehecht. De inhoud van deze bijlagen geldt als hier ingevoegd.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage III van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de navolgende bewijsoverwegingen, verwijzen naar de paginanummering van het in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0981/ 07-014601 A en PL0981/ 07-014601 B.
Overweging ten aanzien van feit 1:
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 1 januari 2007 in de woning te Wilnis, gemeente [gemeente], zijn vrouw [aangever] door geweld bestaande uit het dichtknijpen en dichtgeknepen houden van haar keel, heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam. De rechtbank acht mitsdien bewezen dat verdachte een of meer vinger(s) in de vagina van deze [aangever] heeft geduwd / gebracht.
De rechtbank leidt dit af uit de volgende feiten en omstandigheden.
Aangeefster [aangever] heeft verklaard dat zij na oudjaar 2006/2007 naar bed ging. Verdachte begon aan haar te zitten. Ze zei dat ze dat niet wilde. Verdachte luisterde niet. Ze riep om hulp. Omdat aangeefster riep, pakte verdachte haar bij haar keel en kneep deze dicht. Het lukte aangeefster om los te komen maar het lukte verdachte om haar weer vast te pakken en haar keel wederom dicht te knijpen. Op het moment dat hij bij haar vagina kwam, ging hij weer met zijn vinger pompen. Aangeefster wilde dit absoluut niet, het was tegen haar zin.
Uit hetgeen de aangeefster daaromtrent heeft verklaard met betrekking tot een eerder incident (B-pv, p.9 regel 11 en 12), maakt de rechtbank op dat de aangeefster met “pompen” erop doelt dat de verdachte met zijn vinger(s) in- en uitgaande bewegingen maakte in de vagina van de aangeefster.
[aangever] heeft tijdens een intake-gesprek met de politie over het incident van
1 januari 2007 verklaard dat verdachte heel hard met zijn hand “in” haar is gedrongen. Hij was niet te kalmeren. Hij pakte met beide handen haar keel vast en kneep er in. Ze kreeg geen lucht meer en riep om hulp.
De verklaringen van [aangever] vinden voor een deel steun in de waarneming van haar zoon [zoon aangever]. [zoon aangever] heeft verklaard dat hij op 1 januari 2007 door zijn moeder werd gebeld om naar huis te komen. Hij hoorde dat zijn moeder overstuur was. Toen hij thuis kwam, zag hij dat zijn moeder een rood verkleurde keel had.
Verdachte onderschrijft voorts een gedeelte van de verklaring van aangeefster. Verdachte heeft ter terechtzitting van de rechtbank op13 december 2007 verklaard dat het klopt dat hij op 1 januari 2007 tot twee maal toe de keel van aangeefster heeft dichtgeknepen en 1 keer hard in haar kruis heeft getast. Verdachte heeft echter ontkend dat hij met zijn vinger in haar vagina is geweest.
De raadsman heeft ter terechtzitting betoogd dat verdachte vrijgesproken dient te worden van deze verkrachting omdat het wettig en overtuigend bewijs voor een voltooide verkrachting ontbreekt. Verdachte heeft namelijk ontkend haar vagina binnen te zijn gedrongen en aangeefster heeft hierover ongeloofwaardig verklaard, aldus de raadsman.
De rechtbank overweegt als volgt.
Verdachte heeft tijdens zijn verhoor bij de behandeling door de rechter-commissaris van de vordering inbewaringstelling het volgende verklaard: “Ik ben wel eens bij mijn vrouw binnengedrongen met mijn vinger. Het is alleen heel erg moeilijk om te zeggen wat misbruik is of niet, want we zijn wel getrouwd met elkaar. Met oud en nieuw weet ik dat ze niet wilde, dat heeft ze toen ook duidelijk gezegd.”
Daarbij betrekt de rechtbank hetgeen verdachte bij de politie over dit incident op 1 januari 2007 heeft verklaard: “Ik heb haar één keer hard bij haar schaamstreek vastgepakt en daarin geknepen. Misschien ben ik per ongeluk met mijn vinger(s) in haar vagina gekomen.”
De voorgaande bewijsmiddelen in hun onderlinge samenhang bezien, brengen de rechtbank tot het oordeel dat de verklaring van aangeefster geloofwaardig wordt geacht en dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte op 1 januari 2007 met zijn vinger(s) de vagina van aangeefster is binnengedrongen.
De rechtbank merkt op dat de tenlastelegging eveneens ziet op twee andere verkrachtingen van aangeefster, te weten een verkrachting in 1997 en een verkrachting in 2002.
Alhoewel de rechtbank geen directe reden heeft te twijfelen aan hetgeen aangeefster hierover heeft verklaard en er derhalve sterke aanwijzingen zijn dat deze verkrachtingen hebben plaatsgevonden, is de rechtbank van oordeel dat deze verkrachtingen niet wettig kunnen worden bewezen. Gezien het ontbreken van een voldoende feitelijke beschrijving van deze incidenten door aangeefster en het ontbreken van ondersteunende bewijsmiddelen, spreekt de rechtbank verdachte hiervan vrij.
Overweging ten aanzien van feit 2:
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op tijdstippen in de periode van 1 november 2000 tot en met 1 oktober 2003 in de woning te [woonplaats], gemeente [gemeente], ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige dochter [aangever 2], geboren op [geboortedatum], bestaande die ontucht telkens hierin dat verdachte meermalen onder de kleding de borsten van [aangever 2] heeft betast en over de ontblote vagina van [aangever 2] heeft gewreven.
De rechtbank leidt dit af uit het proces-verbaal van aangifte van [aangever 2] en uit de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van de rechtbank op 13 december 2007 .
Uit een in het dossier aanwezig uittreksel van het geboorteregister blijkt dat [aangever 2] geboren is op [geboortedatum] en derhalve minderjarig was ten tijde van de ontuchtige handelingen.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aan de vagina van [aangever 2] heeft gelikt. Verdachte heeft deze handeling ter terechtzitting ontkend en ook [aangever 2] heeft niet verklaard dat dit zou zijn gebeurd.
Overweging ten aanzien van feit 3:
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op tijdstippen in de periode van 1 oktober 2003 tot en met 25 januari 2007 in de woning te [woonplaats], gemeente [gemeente], ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige dochter [aangever 3], geboren op [geboortedatum], bestaande die ontucht telkens hierin dat verdachte meermalen onder de kleding de borsten van [aangever 3] heeft betast en over de ontblote vagina van [aangever 3] heeft gewreven.
De rechtbank leidt dit af uit het proces-verbaal van het studioverhoor van [aangever 3] en uit de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van de rechtbank op 13 december 2007 .
Uit een in het dossier aanwezig uittreksel van het geboorteregister blijkt dat [aangever 3] geboren is op [geboortedatum] en derhalve minderjarig was ten tijde van de ontuchtige handelingen.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aan de vagina van [aangever 3] heeft gelikt. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij óf aan de vagina van [aangever 3] óf aan de vagina van [aangever 4] heeft gelikt. Verdachte weet niet meer bij wie van beide dochters hij dit heeft gedaan. Daarbij moet worden betrokken dat [aangever 3] niet heeft verklaard dat deze handeling heeft plaatsgevonden en dat er geen andere aanknopingspunten in het dossier te vinden zijn die dit staven.
Overweging ten aanzien van feit 4:
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op tijdstippen in de periode van 1 oktober 2003 tot en met 25 januari 2007 in de woning te [woonplaats], gemeente [gemeente], ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige dochter [aangever 4], geboren op [geboortedatum], bestaande die ontucht telkens hierin dat verdachte meermalen onder de kleding de borsten van [aangever 4] heeft betast, over de ontblote vagina van [aangever 4] heeft gewreven en [aangever 4] zijn ontblote geslachtsdeel heeft laten vasthouden.
De rechtbank leidt dit af uit de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van de rechtbank op 13 december 2007 en een proces-verbaal van bevindingen inhoudende een intake-gesprek met de moeder van [aangever 4], [aangever 1], waaruit blijkt dat [aangever 4] tegen (onder meer) haar moeder heeft verteld dat haar vader aan haar borsten heeft gezeten en dat zij zijn geslachtsdeel heeft moeten vasthouden.
Uit een in het dossier aanwezig uittreksel van het geboorteregister blijkt dat [aangever 4] geboren is op [geboortedatum] en derhalve minderjarig was ten tijde van de ontuchtige handelingen.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van feit 1:
Verkrachting.
Ten aanzien van feit 2, 3 en 4 telkens:
Ontucht plegen met zijn minderjarig kind, meermalen gepleegd.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van de onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot -kort gezegd-:
- een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren met de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de door of namens de Reclassering Nederland te geven aanwijzingen ook als dat inhoudt behandeling bij Eleos, De Waag of een soortgelijke instelling;
- een contactverbod ten aanzien van zijn vrouw en dochters voor 2 jaren.
De raadsman heeft bij pleidooi aangevoerd dat de eis van de officier van justitie zijns inziens te hoog is. De raadsman heeft de rechtbank verzocht een straf gelijk aan het voorarrest op te leggen. Verdachte is de fout in gegaan en beseft dit. Hij heeft zijn les geleerd en is (voldoende) gestraft door zijn verblijf in de Penitentiaire Inrichting en door de maatschappelijke consequenties de strafzaak voor hem heeft gehad (waaronder het neerleggen van vrijwilligersfuncties binnen zijn kerkgemeenschap).
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft het vertrouwen van zijn vrouw ernstig beschaamd door toch seksuele handelingen bij haar te verrichten terwijl hij wist dat zijn vrouw op dat moment daar niet van gediend was. Hij heeft haar door middel van geweld gedwongen deze toch te ondergaan. Dit rekent de rechtbank hem aan.
Voorts heeft verdachte ontucht gepleegd met zijn drie dochters. Het betreffen hier meisjes die op de momenten van ontucht tussen de 11 en 16 jaar oud waren. Van meisjes in deze levensfase kan in het algemeen worden gesteld dat zij zich nog in de ontwikkeling van hun seksualiteit bevinden. Dergelijke delicten hebben doorgaans, naast een grote inbreuk op hun lichamelijke en geestelijke integriteit, een schadelijke invloed op hun seksuele ontwikkeling. Als feit van algemene bekendheid kan immers worden aangenomen dat slachtoffers van dit soort delicten vaak nog lang psychische gevolgen ondervinden van hetgeen hen is overkomen.
Dit klemt des te meer nu verdachte hun vader is. Een kind moet zijn vader kunnen vertrouwen en moet zich in de ouderlijke woning veilig kunnen wanen. Onder het mom van seksuele voorlichting heeft verdachte misbruik gemaakt van de tussen hem en zijn dochters aanwezige vertrouwensrelatie. De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij steeds, nadat een dochter aangaf de ontuchtige handelingen niet meer te wensen, over is gegaan tot het plegen van dezelfde ontuchtige handelingen bij een jongere dochter. Hij heeft dochter na dochter tot slachtoffer gemaakt. Bovendien moet verdachte gelet op het tijdsverloop tussen de ontuchtige handelingen en de overgang tussen de verschillende dochters momenten van bezinning hebben gehad, hetgeen hem er niet van heeft weerhouden om meermalen ontuchtige handelingen te plegen bij zijn drie dochters. De verdachte heeft prioriteit gegeven aan zijn lustgevoelens onder voorbijgaan aan de kwetsbaarheid van zijn dochters.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 12 september 2007, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld;
- een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte van de Reclassering Nederland d.d. 4 december 2007, opgemaakt door mw. G. Valenkamp, reclasseringswerker met als advies aan betrokkene in elk geval een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een verplicht reclasseringstoezicht en een therapeutische behandeling bij Eleos, De Waag of soortgelijke instelling;
- een pro justitia rapport betreffende de verdachte d.d. 14 november 2007, opgemaakt door F.R. Kruisdijk, psychiater, inhoudende onder meer als beantwoording van de vraagstelling
–zakelijk weergegeven-:
Er is sprake van een ziekelijke stoornis in de vorm van een parafilia die nog het meest verwant is aan frotteurisme, doch niet in de meest bekende vorm is opgetreden maar binnen het gezin met voornamelijk fixatie op vrouwelijke borsten. Tevens worden fetisjistische en sadistische elementen gevonden. De persoonlijkheid vertoont afhankelijke, vermijdende en compulsieve trekken zonder dat gesproken kan worden van een persoonlijkheidsstoornis. Bovenstaande was aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. Ondergetekende acht betrokkene voor alle feiten slechts enigszins verminderd toerekeningsvatbaar.
De rechtbank neemt de conclusie van deze deskundige over en maakt deze tot de hare;
- een pro justitia rapport betreffende de verdachte d.d.15 november 2007, opgemaakt door drs. M.F. Raven, psycholoog, inhoudende onder meer als beantwoording van de vraagstelling –zakelijk weergegeven- :
Ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten –indien bewezen- was betrokkene lijdende aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van parafilie NAO. Daarnaast is er sprake van defensieve persoonlijkheid met ontwijkende, afhankelijke en obsessieve-compulsieve trekken. Geadviseerd wordt betrokkene voor het ten laste gelegde –indien bewezen- als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank neemt de conclusie van deze deskundige over en maakt deze tot de hare;
De rechtbank acht, alles afwegende, een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
De rechtbank betrekt bij het vaststellen van de hoogte van de straf het feit dat verdachte openheid van zaken heeft gegeven, zich oprecht berouwvol heeft getoond en uiteindelijk, nadat zijn misdragingen aan het licht waren gekomen, uit zichzelf hulp is gaan zoeken voor zijn problemen.
De rechtbank ziet in het opleggen van een contactverbod geen noodzaak nu verdachte heeft aangegeven geen contact met zijn gezin te zullen zoeken als zij dat niet wensen. De rechtbank acht hem hierin geloofwaardig.
De vordering van de benadeelde partij [aangever 1]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 1 ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 3.211,52 in verband met juridische bijstand.
De proceskosten zijn niet rechtstreeks voortgekomen uit het onder 1 bewezenverklaarde feit. Nu niet om schadevergoeding voor rechtstreeks geleden schade is gevraagd, kunnen de proceskosten niet worden toegewezen. De benadeelde partij dient in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 57, 242 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde feiten, zoals vermeld in bijlage III van dit vonnis, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
- de veroordeelde na te melden bijzondere voorwaarde niet naleeft: dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de door of namens de Reclassering Nederland te geven aanwijzingen, ook als dat inhoudt behandeling bij Eleos, De Waag of een soortgelijke instelling.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart de benadeelde partij [aangever 1] niet ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door mrs W. Foppen, P. Bender en A.J.P. Schotman, bijgestaan door mr. M.C. Grotenhuis als griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 december 2007.