ECLI:NL:RBUTR:2007:BC2180

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
18 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-711288-07
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot cocaïne

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 18 december 2007 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte, geboren in 1965 en thans gedetineerd, werd ervan beschuldigd in de periode van 1 juli 2004 tot en met 13 juli 2007 in Woerden, samen met anderen, opzettelijk cocaïne te hebben verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 13 juli 2007 ongeveer 43 gram cocaïne in zijn bezit had, wat door de politie werd aangetroffen in de auto van zijn medeverdachte. De verdediging voerde aan dat de politie ontoelaatbare druk had uitgeoefend op getuigen, wat zou hebben geleid tot belastende verklaringen tegen de verdachte. De rechtbank oordeelde echter dat, hoewel er sprake was van druk, dit niet onrechtmatig was en dat de getuigen niet in hun verdediging waren geschaad. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de ten laste gelegde feiten, waarbij de rol van de verdachte als medepleger werd vastgesteld. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 18 maanden op, met inachtneming van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren begaan. De rechtbank oordeelde dat de verdachte had bijgedragen aan de instandhouding van de verslaving van anderen en dat drugsgebruik leidt tot vermogenscriminaliteit. De rechtbank heeft ook diverse in beslag genomen goederen verbeurd verklaard en onttrokken aan het verkeer, en gelast dat andere goederen aan de verdachte worden teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/711288-07
Datum uitspraak: 18 december 2007
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak
tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1965 te [geboorteplaats],
wonende te [woonadres] te [woonplaats],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Utrecht, locatie Wolvenplein.
Raadsman: mr. S.A.S. Jansen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
4 december 2007.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 01 juli 2004 t/m 13 juli
2007 te Woerden, althans in het arrondissement Utrecht, tezamen en in
vereniging met een nader of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk
heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval
opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal
(telkens) bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (een) middel(en) vermeld op de
bij de Opiumwet behorende lijst I;
art 2 ahf/ond B Opiumwet
2.
hij op of omstreeks 13 juli 2007 te Woerden, althans in het arrondissement
Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 43 gram, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel
als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsman heeft als verweer gevoerd dat het openbaar ministerie op diverse gronden niet ontvankelijk in de vervolging dient te worden verklaard, subsidiair dat deze gronden moeten leiden tot bewijsuitsluiting, en meer subsidiair tot strafvermindering. Op die gronden zal de rechtbank hieronder ieder afzonderlijk ingaan.
Door de politie op kopers van cocaïne uitgeoefende druk
Volgens de raadsman heeft de politie ontoelaatbare druk uitgeoefend op personen en aanzien van wie het vermoeden was gerezen dat zij in de week voorafgaand aan de aanhouding van verdachte cocaïne van verdachte en/of zijn medeverdachte [medeverdachte 1] hadden gekocht. Als gevolg van die druk hebben die kopers voor verdachte belastende verklaringen afgelegd bij de politie. De politie heeft hiermee op grove wijze dan wel welbewust de verdedigingsbelangen van de verdachte geschaad, aldus de raadsman.
De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Uit de verklaringen van drie personen die bij de rechter-commissaris in de zaak van verdachte als getuigen zijn gehoord blijkt in het geheel niet dat de politie enige druk op hen heeft uitgeoefend teneinde hen te bewegen een verklaring af te leggen. Dit betreft [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3].
Twee personen die in de zaak van verdachte bij de rechter-commissaris als getuigen zijn gehoord, hebben verklaard dat de politie tegen hen had gezegd dat ze wel naar het bureau moesten komen en/of wel een verklaring moesten komen afleggen, omdat ze anders “problemen” zouden krijgen. Dit betreft [getuige 4] en [getuige 5]. Uit de door hen bij de rechter-commissaris afgelegde verklaringen volgt echter dat de politie niet tegen hen heeft gezegd waaruit die problemen zouden kunnen bestaan. Bovendien zouden deze personen, indien zij ervoor hadden gekozen om geen verklaring bij de politie af te leggen, uiteindelijk gedagvaard kunnen worden om bij de rechter-commissaris of ter zitting als getuige een verklaring af te leggen. Desnoods zouden zij dan met een bevel medebrenging naar de rechter gebracht kunnen worden. Op grond van de wet waren zij dan verplicht geweest te verschijnen en antwoord te geven op vragen. Dergelijke omstandigheden kunnen doorgaans in de context van de door de politie gedane uitlatingen als “problemen” worden beschouwd. De rechtbank is van oordeel dat de politie hiermee weliswaar druk op hen heeft uitgeoefend, maar niet dat deze druk ontoelaatbaar is.
[getuige 6] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat de politie tegen hem heeft gezegd dat “ze wat geregeld hadden met justitie, en als we een verklaring zouden afleggen zou ons niks gebeuren, maar als we niet zouden meewerken zouden ze ons ophangen”. [getuige 6] heeft bij de politie een voor verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 1] zeer belastende verklaring afgelegd, inhoudende dat hij al 6 jaar lang cocaïne bij hen kocht. Daarbij heeft [getuige 6] gedetailleerd verklaard waar zich de woning bevond van waaruit verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 1] cocaïne verkochten, via welk telefoonnummer hij hen kon bereiken, welke prijs hij voor de cocaïne betaalde (en welke prijs door alle andere getuigen ook is genoemd) en dat hij ook wel eens cocaïne van verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 1] kocht op locaties in Woerden, waarbij verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 1] zich dan verplaatsten in een Opel Corsa (hetgeen ook voor vele andere getuigen is verklaard). Bij de rechter-commissaris heeft [getuige 6] echter verklaard dat hij nooit cocaïne van verdachte of medeverdachte [medeverdachte 1] had gekocht, terwijl medeverdachte [medeverdachte 1] in diens hoedanigheid van getuige ter zitting zelf heeft verklaard dat hij wel diverse malen cocaïne aan [getuige 6] had verkocht. Gelet op deze omstandigheden is de door [getuige 6] bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring naar het oordeel van de rechtbank ongeloofwaardig, en is daarmee tevens niet aannemelijk geworden dat de politie tegen [getuige 6] heeft gezegd hetgeen hiervoor geciteerd is weergegeven.
[getuige 7] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat de strekking van hetgeen de politie tegen hem zei was dat hij een verklaring moest afleggen omdat hij zich ook schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit “en dat zijn feit dan teniet zou worden gedaan”.
De rechtbank is van oordeel dat de politie ten aanzien van [getuige 7] de grens van het toelaatbare heeft overschreden. De druk was hiermee dusdanig hoog dat de politie hem in feite niet de keuze heeft gelaten om al dan niet een verklaring af te leggen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de politie hiermee onrechtmatig gehandeld en is hiermee sprake van een onherstelbaar vormverzuim. De rechtbank overweegt in verband hiermee het volgende.
Ondanks dat deze getuige onder grote druk van de politie naar het bureau is gekomen om een verklaring af te leggen, is niet gebleken dat de politie deze getuige woorden in de mond heeft gelegd. Deze getuige heeft bij de politie een gedetailleerde verklaring afgelegd over de rol van verdachte in de cocaïnehandel.
Voorts geldt met betrekking tot deze getuige ook dat indien hij ervoor had gekozen om geen verklaring bij de politie af te leggen, hij uiteindelijk gedagvaard had kunnen worden om bij de rechter-commissaris of ter zitting als getuige een verklaring af te leggen.
[getuige 7] is ook daadwerkelijk bij de rechter-commissaris als getuige gehoord. Onomstreden is dat van het verhoor door de rechter-commissaris geen ontoelaatbare druk is uitgegaan. De getuige is daar gehoord in aanwezigheid van de raadsman van verdachte en de raadsman heeft toen zelf rechtstreeks vragen aan deze getuige gesteld. Deze getuige heeft bij de rechter-commissaris een verklaring afgelegd welke zijn eerder bij de politie afgelegde – gedetailleerde - verklaring bevestigt. Gelet op deze omstandigheden concludeert de rechtbank dat verdachte, ondanks de door de politie op deze getuige uitgeoefende druk om een verklaring af te leggen, niet in zijn verdediging is geschaad. De rechtbank volstaat daarom met de constatering dat hier sprake is van een onherstelbaar vormverzuim.
Enkelvoudige fotoconfrontatie
De politie heeft aan de meeste getuigen vier foto’s laten zien: 1 van verdachte, 1 van medeverdachte [medeverdachte 1], 1 van medeverdachte [medeverdachte 2] en 1 foto waarop een broer van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] was afgebeeld. De raadsman van verdachte heeft het standpunt ingenomen dat meervoudige fotoconfrontaties hadden moeten plaatsvinden. Door dit niet te doen heeft de politie de getuigen geen keuze gelaten. Ook hierdoor heeft de politie op grove wijze dan wel welbewust de verdedigingsbelangen van de verdachte geschaad, aldus de raadsman.
De rechtbank overweegt hierover als volgt.
De aan de getuigen getoonde foto’s betroffen geen foto’s van onbekende verdachten, maar van verdachten die al waren aangehouden. Diverse getuigen hebben verklaard dat zij gedurende langere tijd geregeld – sommigen meerdere malen per week – cocaïne hadden gekocht van twee of meer personen. De getuigen wisten dus heel goed hoe de verkopers van cocaïne eruit zagen. Geconfronteerd met de foto’s hebben de meeste getuigen verdachte en/of zijn medeverdachte [medeverdachte 1] aangewezen als de personen van wie zij gedurende een langere periode cocaïne hadden gekocht. Onder deze omstandigheden is er naar het oordeel van de rechtbank geen enkel strafvorderlijk bezwaar dat aan getuigen foto’s worden getoond op de wijze zoals dat hier is gebeurd. De rechter-commissaris heeft dezelfde foto’s aan de getuigen getoond en ook daar hebben de getuigen de verdachte en/of zijn medeverdachte [medeverdachte 1] aangewezen als personen van wie zij cocaïne hadden gekocht. De rechtbank concludeert dat ten aanzien van het tonen van de foto’s van enige onrechtmatigheid geen sprake is.
Door de politie verstrekte informatie, die de inhoud van getuigenverklaringen kan hebben beïnvloed
Volgens de raadsman heeft de politie getuigen voorafgaand aan hun verhoor informatie verstrekt, die de inhoud van hun verklaringen op een voor verdachte nadelige wijze kan hebben beïnvloed. Hiervan is de rechtbank niets gebleken. In die gevallen waarin de politie de namen van verdachte en/of zijn medeverdachte [medeverdachte 1] heeft genoemd tegenover getuigen, hebben de desbetreffende getuigen aangegeven niet bekend te zijn met de namen van de perso(o)n(en) van wie zij de cocaïne hadden afgenomen. Het is dus niet zo dat getuigen door het noemen van een naam door de politie de link met verdachte hebben gemaakt. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dan ook.
Conclusie
De rechtbank concludeert dat geen van de door de verdediging genoemde gronden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie dan wel tot bewijsuitsluiting of strafvermindering leidt. Het verweer wordt verworpen.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op tijdstippen in de periode van 01 juli 2006 t/m 13 juli 2007 te Woerden of elders in het arrondissement Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en/of vervoerd, hoeveelheden van een materiaal
telkens bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
2.
hij op 13 juli 2007 te Woerden, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 43 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank komt tot deze bewezenverklaring op grond van het volgende:
Op basis van de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting, de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] en de verklaring van diverse getuigen, met name getuigen [getuige 7] en [getuige 1] , staat vast dat verdachte van 1 juli 2006 tot op het moment van zijn arrestatie op 13 juli 2007, betrokken is geweest bij de handel in cocaïne. Deze handel vond plaats vanuit de woning van verdachte, gelegen aan de [adres] te [woonplaats]. Ook werd cocaïne verkocht en afgeleverd op andere plaatsen in Woerden en in de omgeving daarvan. De gebruikers legden contact via een vast mobiel telefoonnummer, de zogenaamde bestellijn, waarna de transacties plaatsvonden.
Tevens staat vast dat in de auto van verdachtes medeverdachte [medeverdachte 1], waarin verdachte tijdens zijn aanhouding in Woerden op 13 juli 2007 zat, samen met zijn medeverdachte, in totaal ongeveer 43 gram cocaïne is aangetroffen.
Dat het om cocaïne ging wordt erkend door verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 1] en wordt bevestigd door het rapport van het NFI d.d. 13 augustus 2007 .
Medeplegen of medeplichtigheid
De officier van justitie heeft bewijsbaar geacht dat verdachte de ten laste gelegde gedragingen gedurende een periode van ruim drie jaar heeft gepleegd, samen met zijn medeverdachte [medeverdachte 1].
Ter zitting is door de raadsman het verweer gevoerd dat de rol van verdachte niet kan worden gekwalificeerd als medeplegen en dat verdachte daarom dient te worden vrijgesproken van beide aan hem ten laste gelegde feiten. Volgens de raadsman is er geen sprake geweest van een bewuste samenwerking, hoogstens kan verdachte medeplichtigheid worden verweten. Bovendien heeft medeverdachte [medeverdachte 1] slechts drie weken gehandeld vanuit verdachtes woning en is daarvoor gedeald door een persoon die door verdachte [X] werd genoemd. Ter onderbouwing van dit standpunt is door of namens verdachte nog het volgende naar voren gebracht.
Verdachte geeft weliswaar toe dat hij soms (bij de voordeur van) zijn woning drugs afgaf aan een koper en geld inde en dat hij ook wel eens de bestellijn beantwoordde maar dit gebeurde alleen wanneer medeverdachte [medeverdachte 1] en, in de periode daarvóór, [X] daartoe niet in staat waren. Voorts is verdachte wel regelmatig meegereden in de auto bij medeverdachte [medeverdachte 1] en ook bij [X] maar dit was louter vanwege de gezelligheid en had niets te maken met de verkoop van drugs. Als verdachte bij die gelegenheden wel eens door het raam van de auto pakjes cocaïne aangereikte aan afnemers en wel eens geld aanpakte van hen, deed hij dit alleen om dit snel weer door te geven aan zijn medeverdachte [medeverdachte 1] of aan [X]. De polstas waarin op 13 juli 2007 cocaïne is aangetroffen was niet van verdachte. Verdachte heeft geen voordeel genoten van de drugshandel. Hoogstens kreeg hij af en toe een beetje cocaïne voor eigen gebruik omdat hij zijn woning ter beschikking stelde. Verdachte kent doordat hij ADHD heeft geen grenzen en liet iedereen in zijn huis toe voor de gezelligheid en om te drinken. Hiervan is door medeverdachte [medeverdachte 1] en door [X] misbruik gemaakt, aldus de verdediging.
De rechtbank verwerpt het verweer. Alleen al op grond van hetgeen verdachte zelf heeft verklaard over zijn rol acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft medegepleegd. Allereerst was het de woning van verdachte van waaruit in cocaïne werd gehandeld. Verder leverde verdachte de cocaïne af aan gebruikers, inde het geld daarvoor en ging mee om de drugs elders te verkopen. Verdachte heeft ter zitting ook verklaard dat hij wel eens spul wegbracht op de fiets. Voorts heeft hij verklaard dat hij wist dat het om cocaïne ging en dat hij ook wist dat medeverdachte [medeverdachte 1] op de dag van de aanhouding cocaïne bij zich had.
Bij dit alles komt nog dat in verdachtes portemonnee een lijstje is aangetroffen met namen en bedragen , waarvan verdachte ter terechtzitting heeft toegegeven dat dit een overzicht is van gebruikers die nog een schuld hadden. Tenslotte hebben onder meer de eerder genoemde getuigen [getuige 1] en [getuige 7] verdachte herkend als één van de dealers waarvan zij de drugs kochten.
De verklaring van verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 1] dat deze laatste slechts de drie laatste weken in cocaïne heeft gedeald en dat de periode daarvoor een ander vanuit de woning van verdachte cocaïne verkocht die [X] werd genoemd, acht de rechtbank niet geloofwaardig. Verdachte noch zijn medeverdachte [medeverdachte 1] hebben immers ter terechtzitting nadere informatie kunnen of willen geven over de personalia van deze [X]. Bovendien vindt deze stelling geen steun in andere bewijsmiddelen. De meeste getuigen kennen geen [X] maar wijzen wel medeverdachte [medeverdachte 1] aan als degene van wie langere tijd cocaïne werd betrokken, waarbij regelmatig een periode van 1 jaar is genoemd.
De pleegperiode
Op basis van de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat er gedurende ongeveer 1 jaar vanuit zijn woning is gedeald en de verklaringen van onder andere de eerder genoemde getuigen [getuige 7] en [getuige 1], die hebben verklaard dat zij tenminste een jaar cocaïne hebben gekocht van verdachte en/of medeverdachte [medeverdachte 1], kan voorts de pleegperiode worden vastgesteld op ruim één jaar.
Voor een langere periode, zoals door de officier van justitie bewijsbaar is geacht, heeft de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten gevonden in het dossier.
Dit alles samen brengt de rechtbank tot de conclusie dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft gepleegd en dat hij daarbij in ieder geval nauw heeft samengewerkt met medeverdachte [medeverdachte 1].
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van het onder 1 weergegeven en bewezenverklaarde feit:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 2 weergegeven en bewezenverklaarde feit:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sancties
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de handel in cocaïne gedurende een periode van ruim een jaar. Door te handelen in cocaïne heeft verdachte bijgedragen aan de instandhouding van de verslaving van derden en zodoende het in gevaar brengen van hun gezondheid. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat drugsgebruik leidt tot vermogenscriminaliteit.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d.
20 november 2007, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld terzake van een soortgelijk delict;
- een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte van de Reclassering Nederland d.d. 27 september 2007, opgemaakt door B. Mes, reclasseringswerker.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van de ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot -kort gezegd- een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk. De officier van justitie is daarbij uitgegaan van een pleegperiode van ruim drie jaar.
Daarbij heeft de officier van justitie nog gevorderd dat de volgende in beslag genomen goederen dienen te worden verbeurd verklaard:
- 1 weegapparatuur, merk Soehnle;
- 1 weegapparatuur, merk Casio.
Van de navolgende goederen heeft de officier van justitie gevorderd dat ze onttrokken dienen te worden aan het verkeer:
- 1 doos, merk Hertog;
- 45 ponypacks;
- 1 zak;
- 1 doos;
- 1 doos;
- 2 zakjes met poeder.
Van de onderstaande goederen heeft de officier van justitie gevorderd dat deze aan de verdachte moeten worden teruggegeven:
- 1 toilettas, merk Abtronic;
- 2 mobiele telefoons, merk Nokia;
- 3 stuks papier;
- 1 laptop, merk Fujitsu Siemens;
- 1 accu, merk Fujitsu Siemens;
- 1 diskette, merk Fujitsu Siemens;
- 1 laptoptas.
De rechtbank komt tot een lagere gevangenisstraf dan door de officier van justitie gevorderd, omdat zij een pleegperiode van ‘slechts’ ruim een jaar bewezen acht. Voor de handel in harddrugs gedurende een vergelijkbare periode wordt doorgaans een gevangenisstraf van 18 maanden opgelegd. In het reclasseringsrapport en hetgeen verder ter zitting naar voren is gekomen ziet de rechtbank geen aanleiding hiervan af te wijken.
De rechtbank acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Onttrekking aan het verkeer:
De in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1 doos, merk Hertog (nr. 4 op de beslaglijst);
- 45 ponypacks (nrs. 10, 11, 12, 13 en 15);
- 1 zak (8)
- 1 doos (9)
- 1 doos (nr. 14);
- 2 zakjes met poeder (nr. 16),
zullen onttrokken worden verklaard aan het verkeer, aangezien met behulp van deze voorwerpen het onder bewezenverklaarde is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
Teruggave in beslag genomen goederen:
Met betrekking tot de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
- 1 toilettas, merk Abtronic (nr. 2 op de beslaglijst);
- 2 mobiele telefoons, merk Nokia (nrs. 6 en 28);
- 3 stuks papier (nr. 23);
- 1 laptop, merk Fujitsu Siemens (nr. 24);
- 1 accu, merk Fujitsu Siemens (nr. 25);
- 1 diskette, merk Fujitsu Siemens (nr. 26);
- 1 laptoptas (nr. 27),
- 1 portemonnee (niet opgenomen op de beslaglijst),
- Geld, Euro 27,45 (niet opgenomen op de beslaglijst)
- 1 identiteitskaart ten name van verdachte (niet opgenomen op de beslaglijst)
- 1 toilettas, merk Adidas,
- 1 paspoort op naam van verdachte,
- 3 mixers, merk Krups,
- 1 mixer, merk Braun,
- 2 agenda’s, respectievelijk rood en groen van kleur,
- 1 negatief (foto),
- 1 brief,
- 2 bankafschriften, serienummers respectievelijk [serienummer] (Rabobank) en [serienummer] (Abn-Amrobank),
zal de rechtbank de teruggave gelasten aan verdachte, bij wie deze voorwerpen in beslag zijn genomen.
Verbeurdverklaring:
De in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen die aan verdachte toebehoren, te weten:
- 1 weegapparatuur, merk Soehnle ( nr. 3 op de beslaglijst);
- 1 weegapparatuur, merk Casio ( nr. 7),
zullen worden verbeurd verklaard, aangezien met behulp van deze voorwerpen bewezenverklaarde is begaan.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
Behalve op het reeds vermelde wetsartikel zijn de op te leggen straffen voorts gegrond op de artikel 33, 33a, 36b, 36c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en op artikel 10 van de Opiumwet.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 18 MAANDEN.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in
verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart verbeurd: 1 weegschaal, merk Soehnle en 1 weegschaal, merk Casio.
Verklaart onttrokken aan het verkeer: 1 doos, merk Hertog, 45 ponypacks, 1 zak, 1 doos, 1 doos, 2 zakjes met poeder.
Gelast de teruggave van: 1 toilettas, merk Abtronic, 2 mobiele telefoons, merk Nokia, 3 stuks papier, 1 laptop, merk Fujitsu Siemens, 1 accu, merk Fujitsu Siemens, 1 diskette, merk Fujitsu Siemens, 1 laptoptas, 1 portemonnee, geld Euro 27,45, 1 identiteitskaart ten name van verdachte, 1 toilettas, merk Adidas, 1 paspoort op naam van verdachte, 3 mixers, merk Krups, 1 mixer, merk Braun, 2 agenda’s, respectievelijk rood en groen van kleur, 1 negatief (foto), 1 brief, 2 bankafschriften, serienummers respectievelijk [serienummer] (Rabobank) en [serienummer] (Abn-Amrobank).
Dit vonnis is gewezen door mrs. J.K.J. van den Boom, C.W. Bianchi en G.A. Bos, bijgestaan door F.P.L. van der Lee als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 december 2007.
Mr. Bos is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.