RECHTBANK UTRECHT
Sector kanton
zaaknummer: 546857 AV EXPL 07-155 PvH
kort geding vonnis d.d. 29 november 2007
[B,],
wonende te Amersfoort,
verder ook te noemen [B.],
eisende partij,
gemachtigde: mr. B.G. Liefferink,
de besloten vennootschap J.J. DARBOVEN B.V.,
gevestigd te Amersfoort,
verder ook te noemen Darboven,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. H.J. Borghuis.
[B.] heeft Darboven in kort geding doen dagvaarden.
De zitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2007. Daarvan is aantekening gehouden.
Hierna is uitspraak bepaald.
Het geschil en de beoordeling daarvan
[B.], geboren op 10 augustus 1971, is op 1 september 2003 in dienst getreden van Darboven in de functie van Routevertegenwoordiger Midden-Oost Nederland. Zijn laatstgenoten salaris bedraagt € 1.897,48 te vermeerderen met 8 % vakantietoeslag en enige emolumenten.
In de arbeidsovereenkomst tussen partijen is -voor zover hier van belang- onder meer het volgende bepaald:
"(...)
12. Concurrentie
12.1 Het is de werknemer, zonder voorafgaande toestemming van de werkgever, niet toegestaan binnen een periode van één jaar aansluitend aan het einde van de arbeidsovereenkomst in enige vorm werkzaam te zijn of rechtstreeks of indirect betrokken te zijn bij een onderneming of instelling, behorende tot dezelfde branche als die waarin de werkgever werkzaam is ten tijde van beëindiging van het dienstverband. Dit verbod geldt voor het land Nederland.
12.2 Het is de werknemer zonder voorafgaande toestemming van de werkgever verboden gedurende een periode van één jaar aansluitend aan het einde van de arbeidsovereenkomst rechtstreeks of indirect werkzaamheden te verrichten ten behoeve van natuurlijke of rechtspersonen in wiens middellijke of onmiddellijke opdracht de werkgever gedurende de laatste drie jaren voorafgaande aan de beëindiging van de arbeidsovereenkomst werkzaamheden heeft verricht.
12.3 Bij overtreding van dit beding is de werknemer een direct opeisbare boete ten gunste van de werkgever verschuldigd van € 11.350,-- per overtreding en voor iedere dag waarop zodanige overtreding voortduurt, zonder dat enige schade of verlies behoeft te worden aangetoond en onverminderd het (te)recht van de werkgever om volledige schadevergoeding te vorderen (...)"
Darboven heeft [B.] begin maart 2007 geïnformeerd dat zijn functie van routevertegenwoordiger zou gaan vervallen in verband met bedrijfseconomische redenen.
Darboven is de Nederlandse tak van een internationaal opererend familiebedrijf, dat zich bezig houdt met het branden van koffie en het verkopen van diverse koffiemerken en koffiegerelateerde producten aan de detailhandel en de horeca.
De arbeidsovereenkomst tussen [B.] en Darboven is op verzoek van Darboven bij beschikking van de kantonrechter van 31 augustus 2007 (zaaknr. 530552 AE VERZ 07-490) ontbonden met ingang van 16 september 2007. Aan [B.] is daarbij een ontbindingsvergoeding toegekend van € 9.200,-- bruto.
[B.] heeft te kennen gegeven bij Café Automatic te Weesp in dienst te willen treden. [B.] stelt dat dit bedrijf hem de functie van Verkoper/Vertegenwoordiger voor Midden Nederland heeft aangeboden met een salaris van € 2.250,-- bruto per maand exclusief vakantiebijslag en emolumenten.
Café Automatic opereert in exact dezelfde branche als Darboven. Beide bedrijven verkopen vergelijkbare koffieproducten aan vergelijkbare clientèle en zij richten zich op hetzelfde marktsegment, kwalitatief hoogstaande (koffie)producten. [B.] zou bij indiensttreding bij Café Automatic in dezelfde regio werkzaam zijn als de regio waarvoor hij bij Darboven werkzaam is geweest.
[B.] heeft vanaf week 38 (ongeveer 17 september 2007) tot en met 9 november 2007 (week 45) werkzaamheden verricht via een uitzendbureau. Uit de opgave van [B.] blijkt dat hij met deze werkzaamheden over de weken 38 tot en met 44 € 3.240,16 bruto aan inkomen heeft gegenereerd.
[B.] vordert -na vermindering van de vordering ter gelegenheid van de mondelinge behandeling- bij wege van voorlopige voorziening:
a. [B.] te ontheffen uit het concurrentiebeding voor zover hem dit verbiedt om werkzaam te zijn in de koffiebranche, totdat de rechter in een eventuele hoofdzaak bij in kracht van gewijsde gegaan vonnis anders heeft beslist;
b. Darboven te veroordelen om vanaf 16 september 2007 tot de onder a. bedoelde ontheffing uit het concurrentiebeding maandelijks aan [B.], vóór de eerste dag van iedere maand, te voldoen een bedrag ad € 2.250,-- bruto (onder aftrek van het door [B.] elders verdiende loon tot 9 november 2007), vanaf de vervaldata te vermeerderen met de wettelijke rente tot de dag der voldoening;
c. Darboven te veroordelen om aan de raadsman van [B.] te betalen een bedrag ad € 2.737,-- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 oktober 2007 tot de dag der voldoening, zulks op straffe van een dwangsom ad € 200,-- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat Darboven met betaling in gebreke blijft;
d. Darboven te veroordelen in de proceskosten.
Ter onderbouwing van de vordering stelt [B.] dat hij een ontheffing van het non-concurrentiebeding vraagt in kort geding omdat dit beding hem onbillijk benadeelt. Hij is door Darboven ontslagen en Darboven achtte hem niet geschikt voor de functie van Rayon Manager. Hij bekleedde geen sleutelfunctie bij Darboven en kent geen bedrijfsgeheimen. Verder heeft Darboven niet in hem geïnvesteerd in de vorm van opleidingen of cursussen en had [B.] twee jaar voor het dienstverband met Darboven al ruim twee jaar in de koffiebranche gewerkt bij Segafredo Zanetti. Bovendien is [B.] bereid om zich gedurende de geldigheid van het concurrentiebeding te onthouden van het benaderen van klanten van Darboven waarmee hij zaken heeft gedaan en zal hij zich aan het in de arbeidsovereenkomst neergelegde geheimhoudingsbeding houden. Gelet op dit alles stelt [B.] recht en belang te hebben bij ontheffing van het non-concurrentiebeding, zodat hij bij Café Automatic in dienst kan treden. Het non-concurrentiebeding klemt te meer, aldus [B.], daar het CWI hem heeft medegedeeld dat hij geen WW-uitkering krijgt omdat hij een door Darboven aangeboden baan niet heeft geaccepteerd.
Omdat het non-concurrentiebeding hem belemmert anders dan in dienst van Darboven werkzaam te zijn vordert [B.], voor de duur van die beperking een vergoeding ter hoogte van het te missen maandsalaris van € 2.250,-- bruto.
Voorts stelt [B.] dat Darboven heeft verzuimd een gedeelte van € 2.300,-- (ex BTW) van de (bij de onder 1.5 genoemde beschikking toegekende) ontbindingsvergoeding conform diens instructies te betalen aan de raadsman van [B.], zodat hij recht en belang heeft bij veroordeling van Darboven tot betaling van genoemd bedrag aan de raadsman van [B.].
Darboven heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op de inhoud daarvan zal hierna - voor zover van belang - worden ingegaan.
De kantonrechter is van oordeel dat het tussen partijen overeengekomen non-concurrentiebeding, dat geldig is, volstrekt helder is geformuleerd. Als onvoldoende gemotiveerd weersproken staat voorshands voldoende vast de stelling van Darboven dat Café Automatic een directe concurrent van haar is en dat [B.] bij indiensttreding bij dit bedrijf het non-concurrentiebeding zal overtreden. Met Darboven is de kantonrechter van oordeel dat de onderhavige possitie van partijen nu precies een situatie is waarvoor een non-concurrentiebeding in een arbeidsovereenkomst wordt opgenomen, te meer daar [B.] bij Café Automatic in (ongeveer) dezelfde regio zou gaan werken als bij Darboven. De kantonrechter kan voorshands geen andere conclusie trekken dan dat het belang van Darboven (bescherming van haar bedrijfsdebiet) bij handhaving van het non-concurrentiebeding zwaarder dient te wegen dan het belang van [B.] bij indiensttreding bij Café Automatic. Zeker nu ter terechtzitting voldoende aannemelijk is geworden dat Darboven zelfs nog ook ten tijde van de ontbindingsprocedure aan [B.] de functie van magazijnmedewerker in haar bedrijf heeft aangeboden, maar dat [B.] dit aanbod niet heeft aanvaard. De vordering tot ontheffing uit het non-concurrentiebeding zal daarom worden afgewezen.
Door [B.] is naar het oordeel van de kantonrechter niet aannemelijk gemaakt dat hij in belangrijke wijze belemmerd wordt om elders dan bij Darboven werkzaam te zijn. Het concurrentiebeding ziet immers alleen op een beperkt aantal functies in de koffiebranche voor een relatief korte periode van één jaar. Gebleken is dat [B.] in ieder geval gedurende de eerste zeven weken na het einde van zijn dienstverband met Darboven een redelijk inkomen heeft weten te verwerven. Verder is door hem niet, althans onvoldoende gemotiveerd, weersproken de stelling van Darboven dat hij de keuze heeft om, bij meerdere werkgevers buiten de koffiebranche te solliciteren, maar dat hij ondanks het feit dat hij vanaf maart 2007 wist dat aan zijn functie bij Darboven een einde zou komen, geen serieuze sollicitatiepogingen heeft verricht. Gezien het voorgaande is er evenmin plaats voor een vergoeding op grond van artikel 7:653 lid 4 BW. Het daarvoor gevorderde zal dan ook worden afgewezen.
De door [B.] onder 2.1 sub c. gevorderde voorziening strekt tot betaling van een geldsom. Voor toewijzing van een dergelijke vordering in kort geding is slechts dan aanleiding, indien het bestaan (en de omvang) van de vordering in hoge mate aannemelijk is, terwijl voorts uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is en het risico van onmogelijkheid van terugbetaling - bij afweging van de belangen van partijen - aan toewijzing niet in de weg staat. Wat er van deze vordering verder ook zij, nu ter mondelinge behandeling voorshands vast is komen staan dat Darboven geen opdracht heeft gegeven voor de werkzaamheden van de raadsman van [B.], er tussen partijen geen (minnelijke) regeling is getroffen omtrent eventuele rechtsbijstandskosten van [B.] in de ontbindingsprocedure en er uit de onder 1.5 gemelde ontbindingsbeschikking niet blijkt dat Darboven op enigerlei wijze verplicht is tot vergoeding van kosten van (buitengerechtelijke) rechtsbijstand aan [B.] (of zijn raadsman), is het onvoldoende aannemelijk geworden dat [B.] op dit punt voldoende spoedeisend belang heeft bij een onmiddellijke financiële voorziening. Reeds om die reden moet de gevraagde voorziening worden geweigerd.
[B.] zal als de in het ongelijk gestelde partij de proceskosten hebben te dragen.
weigert de gevorderde voorziening:
veroordeelt [B.] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van Darboven, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 200,-- aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.F. van Vugt, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 29 november 2007.