ECLI:NL:RBUTR:2007:BG6979
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Huurrecht en medehuurderschap: Afwijzing van vorderingen inzake huurovereenkomst na overlijden huurder
In deze zaak, die voor de Rechtbank Utrecht is behandeld, hebben eisers, [de man] en [de vrouw], een vordering ingesteld tegen de Stichting Mitros met betrekking tot de voortzetting van de huurovereenkomst van hun overleden vader, Ioannis [K.]. De eisers hebben hun vordering vermeerderd en diverse processtukken ingediend, waaronder een akte van vermeerdering van eis en een akte aanvullende feiten. De kern van de zaak draait om de vraag of [K.] als medehuurder kan worden aangemerkt en of hij recht heeft op voortzetting van de huurovereenkomst.
De rechtbank heeft vastgesteld dat [K.] sr. de woning huurde sinds 1 februari 1994 en dat hij op 15 september 2006 is overleden. Na zijn overlijden heeft eiser 1, [K.], verzocht om de huurovereenkomst op zijn naam over te zetten. Mitros heeft dit verzoek afgewezen, omdat [K.] niet voldeed aan de voorwaarden voor medehuurderschap zoals vastgelegd in artikel 7:268 BW. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen huisvestingsvergunning was voor de woning, wat een vereiste is voor de voortzetting van de huurovereenkomst.
Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat [K.] niet tijdig een gezamenlijk verzoek tot medehuurderschap heeft ingediend, wat ook een voorwaarde is volgens artikel 7:267 BW. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de BUW-nota, waar [K.] zich op beriep, niet van toepassing is op de civielrechtelijke beoordeling van het geschil. Uiteindelijk heeft de rechtbank de vorderingen van [K.] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten.
De uitspraak is gedaan door kantonrechter M.H.F. van Vugt op 5 december 2007, waarbij de rechtbank heeft geoordeeld dat de vorderingen van [K.] niet konden worden toegewezen, gezien het ontbreken van de vereiste huisvestingsvergunning en het niet voldoen aan de voorwaarden voor medehuurderschap.