ECLI:NL:RBUTR:2008:BC4017

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
13 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
220966/ HA ZA 06-2524
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en zorgplicht in SprintPlan-overeenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 13 februari 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en AEGON BANK N.V. over de SprintPlan-overeenkomst. Eiser vorderde verklaringen voor recht en terugbetaling van bedragen die hij aan Spaarbeleg had betaald, met als argumenten de nietigheid van de overeenkomst, ontbinding wegens toerekenbare tekortkoming en onrechtmatig handelen door schending van de zorgplicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de SprintPlan-overeenkomsten tot stand zijn gekomen door een aanbod van de deelnemer dat door Spaarbeleg is aanvaard. De rechtbank volgde het oordeel van het Hof Amsterdam dat de overeenkomst geen krediettransactie is in de zin van de Wet op het krediet. De rechtbank oordeelde dat Spaarbeleg haar zorgplicht heeft geschonden door eiser niet volledig te informeren over de risico's van de overeenkomst. De rechtbank concludeerde dat eiser niet voldoende was geïnformeerd over de aard en omvang van de risico's, en dat hij de overeenkomst niet zou hebben gesloten als hij adequaat was geïnformeerd. De rechtbank oordeelde dat Spaarbeleg 50% van de schade moet vergoeden, en dat de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten werd afgewezen. De rechtbank compenseerde de proceskosten tussen partijen, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 220966 / HA ZA 06-2524
Vonnis van 13 februari 2008
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. M.A. Geuze,
tegen
de naamloze vennootschap
AEGON BANK N.V.,
gevestigd te Nieuwegein,
gedaagde,
procureur mr. J.M. van Noort.
Partijen zullen hierna [eiser] en Spaarbeleg genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 3 januari 2007,
- het proces-verbaal van comparitie van 13 april 2007, met daaraan gehecht de stukken die [eiser] bij brief van 29 maart 2007 aan de rechtbank en de wederpartij heeft toegezonden ten behoeve van de te houden comparitie.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3. De rechter, ten overstaan van wie de comparitie van partijen is gehouden, heeft dit vonnis niet kunnen wijzen om organisatorische redenen.
2. Inleiding
2.1. Spaarbeleg is een financiële instelling die overeenkomsten sluit met betrekking tot financiële producten, waaronder het zogenaamde SprintPlan. Bij een SprintPlan-overeenkomst wordt gedurende een periode van vijf jaar belegd met een door Spaarbeleg verstrekte lening. Met het geleende bedrag worden voor de belegger participaties aangekocht in het Spaarbeleg Garantiefonds. De participaties worden op naam van de Stichting Aegon BeleggingsGiro (door de jaren heen soms anders genaamd) gesteld die deze voor rekening en risico van de cliënt gaat houden. Na afloop van de looptijd van de overeenkomst worden de participaties in het Garantiefonds verkocht en wordt de lening afgelost. Het SprintPlan-product kent een gegarandeerde einduitkering (de zogenaamde garantiewaarde) waarmee het geleende bedrag kan worden terugbetaald.
2.2. Deze rechtbank heeft in verband met de SprintPlan-overeenkomsten in de afgelopen jaren reeds vonnis gewezen in een tweetal collectieve acties tegen Spaarbeleg, aanhangig gemaakt door de Gedupeerden SprintPlan (GeSp) (vonnis van 22 december 2004, NJF 2005/60) en door de Vereniging Consument & Geldzaken (vonnis van 4 januari 2006, NJF 2006/152), alsmede in diverse procedures die door individuele deelnemers aan het SprintPlan tegen Spaarbeleg zijn aangespannen. In deze vonnissen is bij de opsomming van de feiten steeds uitgebreid geciteerd uit het door Spaarbeleg aan de deelnemers van het SprintPlan verstrekte informatiemateriaal.
In zijn arrest van 15 november 2007 (in de zaak GeSp, LJN BB7971) heeft het Hof Amsterdam (onder meer) geoordeeld dat -kort gezegd- de SprintPlan-overeenkomsten tot stand zijn gekomen doordat de persoon die het verlangen had zo’n overeenkomst aan te gaan een ingevuld inschrijfformulier aan Spaarbeleg heeft doen toekomen (aan te merken als aanbod tot het aangaan van een SprintPlan-overeenkomst) en doordat Spaarbeleg het in dat formulier uitgesproken verlangen vervolgens heeft gehonoreerd en aan die persoon (de deelnemer) een door haar ondertekend certificaat heeft doen toekomen (aanvaarding van het aanbod). In vervolg hierop heeft het Hof vastgesteld dat het ‘welkomstpakket’ met informatie betreffende het SprintPlan, dat (veelal) door Spaarbeleg gelijktijdig met het certificaat aan de deelnemer is toegezonden, door de deelnemer is ontvangen nadat de SprintPlan-overeenkomst reeds tot stand gekomen was. De inhoud van het welkomstpakket dient daarom buiten beschouwing te worden gelaten bij de beoordeling van wat de deelnemer op het moment van het aangaan van de SprintPlan-overeenkomst wist of kon weten over de aard en werking van het Sprintplan. Het Hof heeft dan ook slechts de op voorhand aan de deelnemers verstrekte brochure betreffende het SprintPlan en de op de achterzijde van het inschrijfformulier afgedrukte samenvatting van de algemene voorwaarden in dat verband in zijn oordeel betrokken.
De rechtbank volgt het Hof Amsterdam in zijn oordeel betreffende het moment van tot stand komen van de SprintPlan-overeenkomst. Dit betekent dat de deelnemer voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst enkel beschikte over de informatie zoals die bleek uit mogelijk op voorhand verstrekte informatie over het SprintPlan en uit het voorgedrukte inschrijfformulier.
2.3. De rechtbank acht de vonnissen die zij in verband met de SprintPlan-overeenkomsten heeft gewezen en die (bijna) allemaal zijn gepubliceerd op (in ieder geval) rechtspraak.nl, eveneens inmiddels bekend bij de advocaten die namens hun cliënten tegen Spaarbeleg procederen. Voor zover de rechtbank van oordeel is dat op stellingen en verweren die in deze procedure worden aangevoerd, in één of meer van haar eerdere vonnissen reeds is beslist, zal zij bij de motivering van haar oordeel over deze stellingen en verweren volstaan met een verwijzing naar deze eerdere vonnissen.
3. De feiten
3.1. [eiser] heeft na het insturen van het Inschrijfformulier van Spaarbeleg een Certificaat ontvangen. Voorafgaand aan het tot stand komen van de overeenkomst heeft [eiser] een Brochure ontvangen.
3.2. Het door [eiser] afgesloten SprintPlan had een looptijd van 2 juni 1998 tot en met 31 mei 2003. [eiser] heeft ter uitvoering van de overeenkomst 60 maandtermijnen van EUR 181,51 (NLG 400,--) aan Spaarbeleg voldaan, derhalve in totaal een bedrag van EUR 10.890,60. [eiser] heeft na afloop van de overeenkomst een uitkering van Spaarbeleg ontvangen ter hoogte van EUR 816,60.
4. Het geschil
4.1. [eiser] vordert - samengevat - verklaringen voor recht en terugbetaling van alle door hem aan Spaarbeleg betaalde bedragen, vermeerderd met de wettelijke rente wegens:
- nietigheid van de overeenkomst op grond van strijd met artikel 9 van de Wck,
- ontbinding van de overeenkomst op grond van toerekenbare tekortkoming wegens schending van de zorgplicht,
- onrechtmatig handelen wegens schending van de zorgplicht.
4.2. Spaarbeleg voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5. De beoordeling
Nietigheid wegens strijd met Wck
5.1. De rechtbank ziet in de uitspraak van het Hof Amsterdam van 15 november 2007 (LJN BB7971), gezien het belang van de rechtseenheid, op dit punt aanleiding het Hof te volgen in haar oordeel dat de SprintPlan-overeenkomst geen krediettransactie is in de zin van artikel 1 aanhef en onder a Wck. Nu de Wck niet van toepassing is, is reeds daarom geen sprake van nietigheid van de SprintPlan-overeenkomst vanwege mogelijke strijdigheid met een of meer bepalingen van die wet. Daarom wordt de vordering van [eiser], voor zover gebaseerd op de stelling dat de SprintPlan-overeenkomst nietig is wegens strijd met de Wck, afgewezen.
Ontbinding wegens toerekenbare tekortkoming door schending van de zorgplicht
5.2. Deze rechtbank heeft in haar vonnis van 18 oktober 2006, LJN AZ0660, geoordeeld dat zij schending van de zorgplicht door Spaarbeleg niet langer zal kwalificeren als een toerekenbare tekortkoming, doch enkel als een onrechtmatige daad. De rechtbank heeft dit oordeel nadien in diverse andere vonnissen met betrekking tot het SprintPlan herhaald. De rechtbank ziet geen aanleiding om nu anders te oordelen. Ook deze vordering wordt daarom afgewezen.
Onrechtmatig handelen wegens schending zorgplicht
5.3. De rechtbank heeft reeds in diverse vonnissen, recent nog in haar vonnis van de meervoudige kamer van 24 januari 2007 (LJN AZ7231), geoordeeld dat deelnemers aan het SprintPlan uit de door Spaarbeleg verstrekte schriftelijke informatie zelfs bij oppervlakkige lezing niet kunnen en mogen afleiden dat het SprintPlan een spaarproduct was. Bij oplettende bestudering van de informatie hadden zij bovendien kunnen en moeten begrijpen dat het SprintPlan inhield dat zij maandelijks een bedrag aan rente zouden betalen over een bij Spaarbeleg afgesloten lening en dat Spaarbeleg vervolgens met deze lening voor rekening en risico van hen participaties zou kopen in het GarantieFonds. De rechtbank nam de tekst van de Algemene Voorwaarden hierbij als uitgangspunt. Echter, in navolging van het arrest van het Hof Amsterdam van 15 november 2007 (LJN BB7971) is de rechtbank thans van oordeel dat deze Algemene Voorwaarden geen deel uitmaken van de overeenkomst. Uitgegaan dient te worden van de informatie die [eiser] heeft ontvangen voorafgaand aan de totstandkoming ervan, te weten de Brochure als overgelegd door Spaarbeleg.
In de Brochure is vermeld dat Spaarbeleg direct een groot bedrag voorschiet en dat het maandbedrag een vergoeding (rente) is voor het bedrag dat Spaarbeleg voorschiet. Voorts wordt aangegeven dat het bedrag in het Aegon Garantiefonds wordt belegd en dat de deelnemer alleen risico loopt over de rentebetalingen. De looptijd is vijf jaar en nadien wordt de waarde van de belegging uitgekeerd, minus het door Spaarbeleg voorgeschoten bedrag. Tot slot is vermeld dat bij tussentijdse beëindiging de garantie op het voorgeschoten bedrag komt te vervallen.
5.4. [eiser] heeft gesteld dat Spaarbeleg heeft gehandeld in strijd met haar zorgplicht door hem niet volledig te informeren over de aard en de omvang van de risico’s (meer in het bijzonder het risico dat hij na ommekomst van de overeenkomst zijn volledige inleg kwijt zou zijn) die hij met de overeenkomst aanging. Daarnaast stelt hij dat Spaarbeleg in strijd met haar zorgplicht heeft gehandeld door na te laten om te informeren naar de inkomens- en vermogenspositie van [eiser] en naar zijn beleggingservaring en beleggingsdoelstellingen. Mitsdien is Spaarbeleg op grond van onrechtmatige daad verplicht de door [eiser] dientengevolge geleden schade te vergoeden, aldus [eiser].
5.5. De rechtbank heeft reeds in diverse uitspraken (onder meer 22 december 2004, NJF 2005/60; 4 januari 2006, NJF 2006/152; 24 januari 2007, LJN AZ7231) geoordeeld dat op Spaarbeleg een bijzondere zorgplicht rust, waarvan de omvang wordt bepaald door de resultante van twee verplichtingen, te weten het verstrekken van informatie aan en het inwinnen van informatie bij de potentiële deelnemer, en tevens dat Spaarbeleg aan de op haar, in het kader van deze zorgplicht, rustende verplichtingen niet heeft voldaan. Zo heeft Spaarbeleg onvoldoende gewezen op het risico dat de opbrengst van het SprintPlan lager dan het totaal van de door deelnemer betaalde maandtermijnen, en zelfs nihil kon zijn. Spaarbeleg had, zeker nu zij ervoor heeft gekozen om het SprintPlan aan te bieden aan een breed, niet gesegmenteerd publiek, dienen te verifiëren of de deelnemer uit het door Spaarbeleg verstrekte informatiemateriaal het bestaan van dit risico had begrepen en of het SprintPlan wel beantwoordde aan de beleggingsdoelstelling van deze individuele deelnemer. De combinatie van elementen van een geldlening en elementen van een belegging, die in de SprintPlan-overeenkomst onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden, maken dat de rechtbank in tegenstelling tot het Hof Amsterdam (15 november 2007, LJN BB7971) van oordeel blijft dat de zorgplicht zich niet slechts uitstrekt tot de inkomens- en vermogenspositie van een deelnemer, maar tevens tot diens beleggingsdoelstelling en -ervaring.
5.6. Ook in het onderhavige geval komt de rechtbank tot het oordeel dat Spaarbeleg haar zorgplicht jegens [eiser] heeft geschonden. Zoals reeds in eerdere vonnissen is geoordeeld, diende de potentiële deelnemer de informatie uit de toegezonden bescheiden te combineren en enkele denkstappen te maken om de risicio’s geheel te kunnen doorgronden. Spaarbeleg heeft niet bij [eiser] geverifieerd of hij al die denkstappen had gemaakt om het SprintPlan-product op haar merites te kunnen beoordelen en om te beoordelen of het SprintPlan wel beantwoordde aan de beleggingsdoelstelling van [eiser]. Hetgeen Spaarbeleg hierover verder heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.
causaal verband
5.7. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van Spaarbeleg dat het causaal verband tussen de schending van de zorgplicht en de door [eiser] gestelde schade ontbreekt.
Spaarbeleg heeft gesteld dat [eiser] heeft nagelaten het causale verband tussen het hiervoor besproken onrechtmatig handelen en de gestelde schade (de betaalde rentetermijnen) aan te tonen. Zij licht dit beroep op het ontbreken van enig causaal verband toe door te stellen dat niet is gebleken dat [eiser] de overeenkomst daadwerkelijk niet zou hebben gesloten als Spaarbeleg meer specifieke informatie had verstrekt en onderzoek had gedaan naar de persoonlijke omstandigheden van [eiser]. Volgens Spaarbeleg is immers niet gebleken dat [eiser] ten tijde van het sluiten van de overeenkomst in een zodanige financiële positie was dat hij de verplichtingen niet zou kunnen nakomen. Evenmin is volgens Spaarbeleg komen vast te staan dat de doelstelling van Spaarbeleg afweek van de doelstelling die ligt besloten in het SprintPlan. Daarbij gaat Spaarbeleg ervan uit dat [eiser] op grond van de door haar verstrekte informatie bekend mocht worden verondersteld met het beleggingskarakter en de risico’s van het SprintPlan.
5.8. Uit hetgeen ter zake het onrechtmatig handelen van Spaarbeleg is overwogen, volgt dat Spaarbeleg juist niet uit mocht gaan van de veronderstelling dat de risico’s van het SprintPlan [eiser] voldoende duidelijk waren, noch zonder meer ervan uit mocht gaan dat het SprintPlan aansloot bij de beleggingsdoelstellingen van [eiser]. Het enkele feit dat [eiser] op zichzelf bereid en in staat was de maandelijkse rentebetalingen te doen, is derhalve voor de beoordeling van het causaal verband niet van doorslaggevend belang.
Beoordeeld dient te worden of (aannemelijk is dat) de overeenkomst ook zou zijn gesloten indien [eiser] afdoende bekend was geweest met de aard en omvang van het risico dat de maandelijks door hem te betalen termijnen verloren zouden gaan en/of Spaarbeleg had geïnformeerd naar haar beleggingsdoelstelling.
5.9. Weliswaar is namens Spaarbeleg ter comparitie naar voren gebracht, dat zij [eiser] heeft horen zeggen dat de post “Andere aandelen, obligaties e.d.” zoals vermeld in de toelichting inkomen 2002 ziet op het aandelenleaseproduct “Vliegwiel” en dat indien dit na 11 september 2001 is aangeschaft, op het moment dat hij zich realiseerde dat de aandelenkoersen ook konden dalen, het waarschijnlijk is dat hij ook het Sprintplan zou hebben aangeschaft als hem op dat moment zou zijn verteld dat de aandelen in waarde konden dalen, maar dit is onvoldoende om aan te kunnen nemen, dat het causaal verband ontbreekt, zoals Spaarbeleg stelt.
Daargelaten dat niet is gebleken op welk moment [eiser] het aandelenleaseproduct “Vliegwiel” heeft aangeschaft en derhalve niet vaststaat dat dit na 11 september 2001 is gebeurd, brengt die omstandigheid niet mee dat [eiser] het Sprintplan zou hebben aangeschaft als hem op dat moment zou zijn verteld dat belegd ging worden met geleend geld.
[eiser] heeft ter comparitie aangevoerd dat zijn doel met het SprintPlan was te gaan beleggen, maar dat hij niet wist dat het beleggen met geleend geld ging. Hij heeft tevens verklaard dat hij het bij het aangaan van de overeenkomst niet heeft gehad over de risico’s die daaraan verbonden waren, dat hij er nooit over heeft nagedacht dat de aandelen in waarde konden dalen en dat dit destijds helemaal niet heeft gespeeld, omdat hij ervan uitging dat hij
NLG 44.000,-- zou krijgen.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser] met deze verklaring voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij het SprintPlan niet zou hebben afgesloten als Spaarbeleg aan haar zorgplicht had voldaan.
schade
5.10. De stelling van Spaarbeleg dat het verlies van de maandelijks verrichte betalingen (zijnde de rente over de lening) niet als schade kan worden aangemerkt, is door de rechtbank in voorgaande vonnissen (waaronder 24 januari 2007, LJN AZ7231) steeds verworpen. De rechtbank gaat ook nu aan die stelling voorbij.
In de recente arresten van het Hof Amsterdam van 1 maart 2007 (LJN AZ9722), 16 augustus 2007 (LJN BB1855) en 15 november 2007 (LJN BB7971), ziet de rechtbank geen aanleiding anders te oordelen dan zij tot nu toe heeft gedaan. De verplichting waarin Spaarbeleg is tekortgeschoten, strekt ertoe te voorkomen dat een belegger lichtvaardig of met ontoereikend inzicht een beleggingsovereenkomst sluit. De informatieverstrekking ten aanzien van het verloren kunnen gaan van de rente was, zoals reeds is geoordeeld, onvolledig. De schending van de zorgplicht door het onvoldoende wijzen op dit risico en de onzekere financiële last van de overeenkomst vanwege de onzekere opbrengst bij de verkoop van de aandelen maken naar het oordeel van de rechtbank dat de rente in beginsel wél dient te worden beschouwd als schade ontstaan vanwege de schending van de zorgplicht. Voldoende aannemelijk is immers dat de overeenkomst niet tot stand zou zijn gekomen en de betaalde rente dus niet verloren was gegaan, indien de verplichtingen uit hoofde van de zorgplicht zouden zijn nagekomen. Dat de rentelast van tevoren bij [eiser] bekend kon zijn, maakt dit niet anders. Bovendien overweegt hetzelfde Hof in zijn arrest van 24 mei 2007 (LJN BA5684) dat betaalde rente wel als schade ten gevolge van het schenden van de zorgplicht van een aanbieder van effectenleaseovereenkomsten kan worden aangemerkt.
eigen schuld
5.11. In voorgaande vonnissen betreffende het SprintPlan heeft de rechtbank een beroep van Spaarbeleg op eigen schuld bij de deelnemer al verscheidene keren gehonoreerd (onder meer 18 oktober 2006, LJN AZ0660; 29 november 2006, LJN AZ3654). De rechtbank heeft bij deze beslissingen steeds van belang geacht dat de deelnemer er bij oplettende bestudering van het informatiemateriaal niet zonder meer ervan uit had mogen gaan dat het SprintPlan als een spaarproduct kon worden gezien en dat hij/zij, bij twijfel, zich nader had dienen te informeren.
5.12. De eigen schuld die de deelnemer heeft aan het ontstaan van zijn of haar schade door geen nader onderzoek naar het product SprintPlan in te stellen alvorens de overeenkomst te sluiten wordt door de rechtbank afgezet tegen de zorgplicht die op Spaarbeleg rustte. Bij die beoordeling wordt vooropgesteld dat een financiële instelling als Spaarbeleg zich behoort te realiseren dat producten als de onderhavige - die breed in de markt zijn gezet om ook de onervaren beleggers te bewegen tot het beleggen in uiterst koersgevoelige producten - beleggers aantrekt die zich van de risico’s van beleggen onvoldoende bewust zijn en/of het zich, gezien hun vermogens- en /of inkomenspositie in relatie tot hun uitgavenpatroon, niet kunnen veroorloven in dergelijke risicovolle producten te beleggen en dat Spaarbeleg hiermee bij het sluiten van de overeenkomst rekening dient te houden.
5.13. Tegen deze achtergrond is de rechtbank van oordeel dat als uitgangspunt geldt dat de schade die een deelnemer als gevolg van een schending van de zorgplicht heeft geleden, voor een groter deel voor rekening dient te komen van Spaarbeleg dan voor rekening van de deelnemer. Concreet betekent dit dat in beginsel 60% van de schade voor rekening van Spaarbeleg blijft. Bij het vaststellen van dit uitgangspunt heeft de rechtbank - samenvattend - rekening gehouden met het feit dat het SprintPlan, anders dan de meeste andere aandelenlease-producten, een voorziening behelst ter voorkoming van een restschuld, en daarom een lager risico kent, maar ook dat de informatie over de inhoud van het SprintPlan en de daaraan verbonden risico’s (door de versnipperde wijze van aanbieden hiervan) moeilijker te doorgronden is dan bij de meeste andere aandelenlease-producten het geval is.
5.14. Voor de vaststelling van de mate van eigen schuld zijn daarnaast de specifieke omstandigheden van het geval van belang, zoals:
- de omvang van de risico’s die de deelnemer heeft genomen;
- de leeftijd van de deelnemer bij het sluiten van de overeenkomst;
- de vermogens- en inkomenspositie van de deelnemer;
- de opleiding en/of (beleggings)ervaring van de deelnemer;
- de informatie die de deelnemer in het concrete geval over het SprintPlan heeft ontvangen;
- de rol van een eventuele tussenpersoon.
Deze omstandigheden zullen door de rechtbank, in onderlinge samenhang bezien en voor zover door partijen belicht, in ieder concreet geval worden gewogen.
5.15. [eiser] was ten tijde van het afsluiten van SprintPlan 32 jaar oud en betaalde een bedrag van NLG 400,00 per maand. [eiser] had, voor zover dit uit de door hem in het geding gebrachte producties blijkt, met zijn werkzaamheden als vrachtwagenchauffeur in ieder geval ten tijde van het afsluiten van de SprintPlan-overeenkomst een netto-inkomen van ongeveer NLG 2.900,-- per maand en dat zijn echtgenote een vast inkomen had van (ongeveer) netto NLG 2.900,-- per maand. De door [eiser] overgelegde overige stukken waaruit zijn financiële lasten zouden kunnen worden afgeleid, zien op een periode die na het afsluiten van het SprintPlan is gelegen, zodat daaruit niet de lasten ten tijde van het afsluiten kunnen blijken.
Ter comparitie heeft [eiser] verklaard, dat hij door middel van een Koersplan-overeenkomst al belegde op het moment dat hij het SprintPlan aanging en dat hij wist dat het om aandelen ging.
[eiser] heeft gedurende drie jaar de MAVO gevolgd, zijn echtgenote is secretaresse.
5.16. De rechtbank ziet in het inkomen van [eiser] (en zijn echtgenote) alsmede in de omstandigheid dat hij al met een ander beleggingsproduct van Aegon bekend was (Koersplan) aanleiding om naar onderen af te wijken van het hiervoor weergegeven uitgangspunt voor de schadeverdeling.
Een en ander betekent dat Spaarbeleg 50% van de schade zal moeten dragen. De gevorderde hoofdsom zal voor een bedrag van EUR 5.445,36 (50% van EUR 10.890,72) minus het door Spaarbeleg aan [eiser] uitgekeerde bedrag van EUR 816,60 en derhalve voor een bedrag van EUR 4.628,76 worden toegewezen, te vermeerderen met rente zoals na te melden.
5.17. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen. [eiser] heeft niet (voldoende onderbouwd) gesteld dat hij deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt en dat die kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan
een enkele aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
5.18. Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.
6. De beslissing
De rechtbank
6.1. verklaart voor recht dat Spaarbeleg jegens [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld wegens schending van de zorgplicht en Spaarbeleg dientengevolge 50% van de door [eiser] geleden schade dient te vergoeden,
6.2. veroordeelt Spaarbeleg om aan [eiser] te betalen een bedrag van EUR 4.628,76
(vierduizendzeshonderdachtentwintig euro en zesenzeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over vijftig procent van de maandelijks door [eiser] uit hoofde van de overeenkomst aan Spaarbeleg betaalde bedragen, telkens vanaf de dag van deze maandelijkse betaling tot de dag van volledige betaling,
6.3. verklaart dit vonnis wat betreft de onder 6.2. genoemde beslissing uitvoerbaar bij voorraad,
6.4. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.T. van Rens en in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2008.
w.g. griffier w.g. rechter