ECLI:NL:RBUTR:2008:BC4399

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
14 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 08-43 en 08-426
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • mr. drs. R. in ’t Veld
  • mr. drs. H. Maaijen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen last onder dwangsom voor uitstalling van goederen op openbare weg

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Utrecht op 14 februari 2008 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening, tevens uitspraak in de hoofdzaak, inzake een last onder dwangsom opgelegd aan eiseres, een winkelier in Utrecht. Eiseres had goederen uitgestald op de openbare weg voor haar winkel aan de Zadelstraat, wat in strijd was met de Uitstalverordening 2001. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht had op 20 december 2007 besloten dat eiseres de uitstallingen moest verwijderen en een dwangsom van € 500,- per overtreding zou worden opgelegd, met een maximum van € 5.000,-. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft dit bezwaar op 25 januari 2008 ongegrond verklaard.

De voorzieningenrechter overwoog dat, op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. Echter, de rechter concludeerde dat er geen concreet zicht was op legalisatie van de uitstallingen, ondanks de argumenten van eiseres dat handhaving op een laag pitje zou worden gezet en dat er gelijke behandeling zou moeten zijn ten opzichte van andere ondernemers. De voorzieningenrechter oordeelde dat de handhaving van het uitstalverbod in het algemeen belang is en dat het college in redelijkheid kon besluiten om handhavend op te treden tegen eiseres.

De rechter verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om voorlopige voorziening af, waarbij hij ook geen aanleiding zag om verweerder in de proceskosten te veroordelen. De uitspraak benadrukt het belang van handhaving van gemeentelijke verordeningen en de verantwoordelijkheden van ondernemers om zich aan deze regels te houden.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummers: SBR 08/43 en 08/426
uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 februari 2008 op het verzoek om voorlopige voorziening, tevens uitspraak in de hoofdzaak
inzake
[eiseres],
gevestigd te Utrecht,
eiseres,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht,
verweerder.
Inleiding
1.1 Het verzoek heeft betrekking op het besluit op bezwaar 25 januari 2008 waarbij verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 20 december 2007 ongegrond heeft verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder eiseres aangeschreven om de uitstallingen van goederen op of boven de openbare weg ter hoogte van de winkel in de Zadelstraat 27 – 29 te Utrecht te verwijderen en verwijderd te houden, onder oplegging van een dwangsom van € 500,- per geconstateerde overtreding, met een maximum van € 5.000,-.
1.2 Het verzoek is op 8 februari 2008 ter zitting behandeld, waar namens eiseres is verschenen drs. C. van Oosten, werkzaam bij bureau rechtsbescherming. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E. Roijakkers en M. Prijs, beiden werkzaam bij de gemeente Utrecht.
Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is voorts bepaald dat, indien het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, deze onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak. Deze situatie doet zich hier voor.
Ten aanzien van het beroep (SBR 08/426):
2.3. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Uitstalverordening 2001 (hierna: de Verordening), is het verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders op de openbare weg uit te stallen.
Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de Verordening, is het verboden tegen of op bomen, straatmeubilair, lichtmasten (openbare verlichting), brandkranen, of andere voor de openbare dienst bestemde voorwerpen te plaatsen.
Ingevolge artikel 7, aanhef en onder a, van de Verordening, weigeren burgemeester en wethouders de vergunning indien de aanvraag betrekking heeft op het plaatsen van een uitstalling binnen het gebied dat begrensd wordt door de Catharijnesingel, de Weerdsingel, de Wittevrouwensingel, de Maliesingel en de Tolsteegsingel, met uitzondering van de in het winkelcentrum Hoog Catharijne gelegen overdekte voetgangerstraversen (hierna: het Singelgebied).
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Verordening, kan degene die in strijd handelt met het bij of krachtens deze verordening bepaalde, door burgemeester en wethouders dan wel door of namens hen aangewezen ambtenaren, gelast worden de uitstalling van de openbare weg te verwijderen.
Ingevolge artikel 125 van de Gemeentewet, is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.
Ingevolge artikel 5:32, eerste lid, van de Awb, kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom op te leggen.
Ingevolge artikel 5:32, tweede lid, van de Awb, strekt een last onder dwangsom ertoe de overtreding ongedaan te maken of verdere overtreding dan wel een herhaling van de overtreding te voorkomen.
2.4 Niet in geschil is dat eiseres zonder uitstalvergunning goederen uitstalt op het trottoir voor de winkel in de Zadelstraat, die is gelegen in het Singelgebied, en daarmee heeft gehandeld in strijd met artikel 2, eerste lid, van de Verordening, zodat verweerder ter zake handhavend kon optreden.
2.5 Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren, dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.6 Eiseres voert, onder verwijzing naar de uitstalverordening, aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er geen concreet zicht is op legalisatie nu verweerder tegelijk met de beslissing op bezwaar aan de raadscommissie verkeer en beheer heeft medegedeeld dat de handhaving op een laag pitje wordt gezet en de uitstalverordening zal worden gewijzigd. Eiseres voert verder aan dat verweerder handelt in strijd met het gelijkheidsbeginsel door wel tegen haar op te treden, terwijl met betrekking tot de andere ondernemers de handhaving wordt gestaakt. Voorts heeft eiseres erop gewezen dat de doorgang ter plaatse behouden blijft en dat voetgangers met bijvoorbeeld een tweelingwagen nog van de doorgang gebruik kunnen maken.
2.7 De voorzieningenrechter is van oordeel dat er geen concreet zicht is op legalisatie binnen afzienbare termijn. Weliswaar heeft het college naar aanleiding van de discussie in de raadscommissie Verkeer en Beheer een evaluatie van het beleid met betrekking tot het algeheel verbod van uitstallingen in het singelgebied in het vooruitzicht gesteld, maar hieruit kan niet worden afgeleid dat het algeheel uitstalverbod in het singelgebied wordt beëindigd, daargelaten of hieraan binnen afzienbare tijd gestalte wordt gegeven. Het is op dit moment onvoldoende zeker dat eiseres in aanmerking komt voor een vergunning voor het uitstallen van goederen voor haar winkel. Verweerder heeft er in dit verband terecht op gewezen dat de raadscommissie verdeeld is over dit onderwerp, zodat niet op de uitkomsten van de evaluatie kan worden vooruitgelopen.
2.8 Met betrekking tot de stelling van eiseres dat verweerder in dit geval niet handhavend kan optreden omdat hij aan de raadscommissie heeft medegedeeld dat uitsluitend in aperte gevallen wordt opgetreden en de uitstalling bij eiseres geen apert geval is, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Gelet op de aard, omvang en locatie van de uitstalling door eiseres heeft verweerder de situatie in de Zadelstraat op goede grond aangemerkt als een apert geval. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan deze uitstalling niet vergeleken worden met de uitstalling van bijvoorbeeld [derde] (SBR 08/52). Gelet op de ter zitting getoonde foto’s van de situatie in de Zadelstraat heeft de voorzieningenrechter onvoldoende aanknopingspunten om eiseres te volgen in haar stelling dat de veiligheid voor voetgangers en doorgaand verkeer in de Zadelstraat niet nadelig door de uitstalling wordt beïnvloed, daargelaten dat verweerder bij de aanschrijving ook het uiterlijk aanzien heeft betrokken. Het is op zichzelf begrijpelijk dat eiseres wijst op de vele terrassen en de grootschalige aanwezigheid van fietsen in de binnenstad en het feit dat het college daartegen niet handhavend optreedt. Aangezien dit echter geen overtredingen van de Verordening betreffen, kunnen deze omstandigheden geen rol spelen bij de vraag of moet worden afgezien van handhaving.
2.9 Anders dan eiseres heeft aangevoerd, heeft de voorzieningenrechter onvoldoende aanknopingspunten om te oordelen dat verweerder handelt in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Verweerder heeft 1200 ondernemers aangeschreven en er zijn circa tien lasten onder dwangsom opgelegd aan overtreders. Daarbij heeft verweerder betekenis mogen toekennen aan de weigerachtige houding van eiseres in de afgelopen jaren om aan de overtreding van het uitstalverbod een einde te maken.
2.10 De voorzieningenrechter is dan ook niet gebleken van andere bijzondere omstandigheden op basis waarvan verweerder in dit geval van handhavend optreden heeft moeten afzien. Verweerder heeft in redelijkheid kunnen komen tot het bestreden besluit.
2.11 Hetgeen door eiseres in beroep is aangevoerd kan, gelet op het voorgaande, niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Onder deze omstandigheden wordt geen aanleiding gezien om verweerder te veroordelen in de proceskosten.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening (SBR 08.43):
2.12 Gelet op de beslissing in de hoofdzaak is het treffen van een voorlopige voorziening niet vereist. De voorzieningenrechter ziet evenmin aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
Ten aanzien van het beroep:
3.1 verklaart het beroep ongegrond.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening:
3.2 wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Aldus vastgesteld door mr. drs. R. in ’t Veld en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2008.
De griffier: De voorzieningenrechter:
mr. drs. H. Maaijen mr. drs. R. in ’t Veld
Afschrift verzonden op:
Tegen de beslissing op beroep staat, binnen zes weken na de dag van verzending hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Let wel
Ook als u in deze uitspraak (gedeeltelijk) in het gelijk bent gesteld, kan het van belang zijn hoger beroep in te stellen voor zover de voorzieningenrechter gronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen en u daar niet in wilt berusten.