RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/600582-07
Datum uitspraak: 4 februari 2008
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorterplaats] (Marokko) op [geboortedatum] 1975,
wonende te [woonadres], [woonplaats].
Raadsman: mr. W.C. den Daas, advocaat te Utrecht.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
30 augustus 2007 en die van 21 januari 2008.
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven.
Op vordering van de officier van justitie is wijziging van het onder 1 ten laste gelegde feit ter terechtzitting van 30 augustus 2007 toegestaan.
Van de dagvaarding en van de vordering tot wijziging van de tenlastelegging zijn kopieën als bijlagen I en II aan dit vonnis gehecht. De inhoud van deze bijlagen geldt als hier ingevoegd.
De beoordeling van de feiten
Aangever heeft – samengevat - verklaard dat hij op 25 mei 2007 met zijn vriendin [getuige 1] en haar kinderen over het fietspad fietste dat parallel liep met de Hoog Kanje te Zeist. Hij zag verdachte in een grijze VW Golf uit tegengestelde richting aan komen rijden. Hij zag dat verdachte de auto op hem afstuurde. Hij hoorde de motor van de auto meer toeren maken. Hij zag dat de auto zijn fiets ter hoogte van de linkertrapper raakte. Die trapper zat op dat moment in de hoogste stand. Uit eigen beweging sprong hij om niet te vallen snel van de fiets af. Hij zag dat verdachte uit de auto stapte en hoorde hem zeggen: “Als ik je nog een keer bij mijn kinderen zie, dan vermoord ik je”.
Kort daarop zag aangever dat verdachte met zijn rechterhand iets uit het bestuurdersportier pakte, maar hij kon niet zien wat hij pakte. Vervolgens stopte verdachte deze hand in zijn achterbroekzak. Aangever had het idee dat verdachte een pistool had en was angstig. Hij rende het bos in en verdachte rende achter hem aan. Toen aangever achteruit keek, zag hij dat verdachte zijn handen uit zijn zak had. Van zijn vriendin hoorde hij later telefonisch dat verdachte een mes bij zich had.
Later zag aangever de grijze Golf met verdachte als bestuurder weer aan komen rijden. Verdachte schreeuwde vanuit de auto naar hem. Aangever zocht ten slotte zijn toevlucht in de omgeving van een school en werd daar door de gealarmeerde politie opgehaald.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij op 25 mei 2007 met haar vriend [aangever] (aangever) en haar kinderen op het fietspad op de Hoog Kanje te Zeist fietste. Zij zag haar ex-vriend (verdachte) in zijn grijze VW Golf uit tegengestelde richting aan komen rijden. Ze zag dat verdachte eerst stapvoets reed. Daarna ging hij sneller rijden, maakte een draai, reed met dezelfde snelheid over een stukje gras in de richting van aangever en reed tegen de fiets van aangever aan. Hij remde toen zo hard dat de auto heel hard schudde. Zij heeft niet gezien of aangever van zijn fiets sprong of viel.
Ze zag dat verdachte boos en agressief uit zijn auto stapte. Ze hoorde hem op agressieve manier vragen: “Wat moet die klootzak met mijn kinderen?”. Zij hoorde hem schelden, maar zij kon zich niet meer goed herinneren wat er precies gezegd was.
Ze zag aangever het bos in rennen met verdachte achter hem aan. Ze zag dat verdachte tijdens het hardlopen een mes uit zijn achterzak haalde.
Kort daarop gaf zij aan aangever telefonisch door dat verdachte een mes had.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij op 25 mei 2007 een lange man met blond haar zag staan bellen. Vervolgens zag zij een grijze Volkswagen Golf, kenteken [kenteken], met veel vaart voorbij komen rijden. Zij hoorde de man vanuit de Golf schreeuwen naar de bellende man en hoorde dreigementen, maar zij kon niet meer precies zeggen wat hij schreeuwde. Zij vond dit heel bedreigend overkomen en zij vond dat de bestuurder van de Golf er erg opgefokt uitzag.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 25 mei 2007 reed over de Hoog Kanje in Zeist in zijn auto, een grijze Volkwagen Golf. Toen hij zijn ex-vriendin (getuige [getuige 1]) met een man zag fietsen, is hij naar hen toe gereden en heeft hij de man afgesneden. Hij is op het fietspad tot stilstand gekomen. Hij zag dat aangever van zijn fiets sprong. Verdachte ontkent aangever te hebben aangereden. Verdachte is vervolgens direct uit zijn auto gestapt en riep: “Wat doe jij met mijn kinderen.”
Toen verdachte zag dat aangever het bos in liep, rende hij schreeuwend achter aangever aan.
Verdachte ontkent dat hij met een mes achter aangever aan zat.
De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde feit vrijgesproken moet worden. Hoewel verdachte met zijn auto in de richting van aangever is gereden, heeft hij niet de intentie gehad aangever zwaar lichamelijk letsel toe te brengen laat staan hem van het leven te beroven. Immers, toen hij met zijn auto aangever naderde, remde hij onmiddellijk zo hard dat zijn auto schudde. Dit wordt bevestigd door getuige [getuige 1]. Getuige [getuige 1] heeft voorts verklaard dat aangever tegen haar heeft gezegd dat hij zelf van de fiets is afgesprongen. Dat deze situatie als bedreigend werd
ervaren, wordt niet betwist. De raadsman is daarom van mening dat slechts het subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Ten aanzien van het tweede ten laste gelegde feit moet verdachte eveneens vrijgesproken worden, aldus de raadsman. Verdachte ontkent een mes bij zich te hebben gehad. Er kon dus ook geen mes door hem worden getoond. Aangever heeft ook niet verklaard dat hij een mes heeft gezien. Slechts getuige [getuige 1] heeft verdachte een mes uit zijn achterzak zien halen en met dit mes achter aangever zien rennen. Ook kan niet bewezen worden dat verdachte de woorden zoals ten laste gelegd, heeft gezegd.
De rechtbank is, gelet op het bovenstaande, van oordeel dat verdachte met de door hem bestuurde auto opzettelijk tegen de fiets van aangever is aangereden. De raadsman heeft betoogd dat verdachte niet de intentie had aangever zwaar letsel toe te brengen laat staan om hem van het leven te beroven. Dit betoog wordt echter niet door feiten ondersteund. Verdachte is opzettelijk met zijn auto van de weg afgegaan en over de berm gereden. Vervolgens raakte hij de fiets van aangever bij de linkertrapper. Het moge wellicht zo zijn dat hij hard heeft geremd, maar de rechtbank is van oordeel dat verdachte door zich zo te gedragen, de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever zwaar letsel zou bekomen. Het is een feit van algemene bekendheid dat als een auto tegen een fietser aanrijdt, de kans groot is dat de fietser daardoor letsel oploopt. Het is niet aan verdachte te danken dat aangever geen letsel heeft bekomen. Dat is slechts te danken aan het feit dat aangever op dat moment de tegenwoordigheid van geest had om tijdig van zijn fiets af te springen.
De rechtbank is wel van oordeel dat uit het remmen van verdachte geconcludeerd kan worden dat hij niet het opzet heeft gehad om aangever van het leven te beroven.
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan op de wijze zoals hieronder is vermeld.
hij op 25 mei 2007 te Zeist, ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om opzettelijk [aangever] (rijdende op een fiets) zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk de door hem, verdachte, bestuurde auto, gedeeltelijk over de berm op het fietspad (waarover die [aangever] reed) heeft gestuurd en daarbij met de door hem, verdachte, bestuurde auto tegen de fiets van voornoemde [aangever] is aangereden, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 primair meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit overweegt de rechtbank als volgt.
Alleen getuige [getuige 1] heeft verklaard dat verdachte een mes bij zich droeg. Het mes is niet aangetroffen, noch bij verdachte, noch in de auto van verdachte, noch in de omgeving van het incident. Dit terwijl verdachte kort na het incident is aangehouden. Aangever heeft verklaard dat verdachte iets uit het portier van zijn auto pakte, maar hij wist niet wat dat was. Hij heeft gedacht dat het mogelijk een wapen was. Uit angst liep hij hard weg het bos in. De rechtbank is van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte een mes bij zich had. De rechtbank spreekt daarom verdachte van dit deel van de tenlastelegging vrij.
Aangever heeft verklaard dat verdachte kort nadat deze uit de auto is gestapt, hem heeft bedreigd met de woorden: “Als ik je nog een keer zie, dan vermoord ik je.”. Volgens aangever stond getuige [getuige 1] vlakbij hem, maar zij heeft verklaard dat zij zich niet kan herinneren wat er door verdachte gezegd werd. Verdachte ontkent aangever met de dood te hebben bedreigd. Hij zou alleen hebben gezegd: “Wat doe je met mijn kinderen?”. Deze woorden kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet worden opgevat als een bedreiging. Hieruit volgt dat eveneens niet bewezen kan worden dat verdachte aangever met woorden heeft bedreigd.
Vast staat dat verdachte achter aangever aan het bos in is gerend en daarbij tegen aangever heeft geschreeuwd. Verdachte heeft zijn achtervolging gestaakt en heeft vervolgens rijdend in zijn auto aangever opgezocht. Hij heeft aangever bij een school gevonden. Verdachte is weer achter aangever aangereden en heeft dingen tegen aangever geschreeuwd, hetgeen door getuige [getuige 2] is gehoord. Zij kon echter niet verstaan wat er door verdachte is geschreeuwd. Door aangever aldus te achtervolgen en tegen hem te schreeuwen heeft verdachte een bedreigende situatie voor aangever gecreëerd. Ten laste is echter gelegd dat verdachte zich schuldig zou hebben gemaakt aan bedreiging met een mes en met woorden. Aan verdachte is niet ten laste gelegd dat hij aangever heeft bedreigd met daden, zoals het aanrijden tegen de fiets van aangever, het achtervolgen van aangever zowel te voet als in de auto en het agressief schreeuwen tegen aangever. De rechtbank kan daaraan dus geen gevolgen verbinden.
Verdachte zal om bovengenoemde redenen voor het onder 2 ten laste gelegde feit worden vrijgesproken.
Niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan verdachte onder 2 is ten laste gelegd.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het onder 1 ten laste gelegde feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Poging tot zware mishandeling.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft niet kunnen verkroppen dat zijn ex-vriendin een relatie heeft met een ander. Door emoties overmand is hij daardoor op die bewuste dag tegen de fiets van aangever aangereden en heeft hij aangever (schreeuwend) achtervolgd. De rechtbank neemt het zwaar op dat het incident heeft plaatsgevonden in het bijzijn van de kinderen van verdachte.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
• de inhoud van een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 18 januari 2008, waaruit blijkt dat verdachte veelvuldig veroordeeld is geweest, de laatste keer op 14 juli 2005 door het gerechtshof van Leeuwarden;
• een voorlichtingsrapport betreffende verdachte van de Reclassering Nederland d.d. 27 augustus 2008, opgemaakt door B.H.V. Dölle, reclasseringswerker;
• een brief d.d. 14 oktober 2007 van prof.dr. J.J. Baneke, klinisch en forensisch psycholoog, waarin hij schrijft dat het hem niet is gelukt een rapportage over verdachte op te maken, omdat hij geen contact heeft kunnen krijgen met verdachte.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot - kort gezegd -:
• een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met een verplicht reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde,
• ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van vier maanden.
De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf waarvan een deel voorwaardelijk, van na te melden duur passend en geboden.
Dit betekent dat aan verdachte een lagere straf wordt opgelegd dan door de officier van justitie is gevorderd, aangezien verdachte van het onder 2 ten laste gelegde feit wordt vrijgesproken.
De vordering van de benadeelde partij [aangever]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, te weten een bedrag van € 517,00 wegens materiële schade en een bedrag van € 750,00 wegens immateriële schade.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het onder 1 primair bewezenverklaarde feit, te weten een bedrag van € 517,00.
De immateriële schade wordt naar billijkheid vastgesteld op € 250,00.
De vordering zal daarom tot een totaalbedrag van € 767,00 worden toegewezen.
Verwijst veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 36f, 45, 302 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit, zoals hierboven is vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het onder 1 primair bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien:
• de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt,
• de veroordeelde de na te melden bijzondere voorwaarde niet naleeft:
De veroordeelde moet zich gedurende de proeftijd gedragen naar de door of namens de Reclassering Nederland te geven aanwijzingen, zolang die reclasseringsinstelling dat nodig acht, met opdracht aan voornoemde instelling de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever], wonende te Zeist, ten dele toe tot een bedrag van € 767,00 (zegge zevenhonderdzevenenzestig euro en nul eurocent).
Veroordeelt de veroordeelde om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor wat betreft het overige gedeelte van de vordering en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 767,00 (zegge zevenhonderdzevenenzestig euro en nul eurocent) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 15 (vijftien) dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat, indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Heft het bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde op.
Dit vonnis is gewezen door mrs. S.C. Hagedoorn, J.R. Krol en J.D.E. Brouwer-Poederbach, bijgestaan door S.E. Lim als griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 februari 2008.
Mr. Brouwer-Poederbach is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.